Schriften
Leer en Verbonden 88


Afdeling 88

Openbaring gegeven bij monde van de profeet Joseph Smith op 27 en 28 december 1832 en 3 januari 1833 te Kirtland (Ohio). De profeet duidde deze aan als het ‘olijfblad […] van de boom in het paradijs geplukt, de vredesboodschap van de Heer aan ons’. Deze openbaring werd gegeven nadat hogepriesters in een conferentie ‘afzonderlijk en mondeling tot de Heer [baden] of Hij zijn wil aan ons over de opbouw van Zion wilde openbaren’.

1–5: trouwe heiligen ontvangen die Trooster die de belofte van het eeuwige leven is; 6–13: alle dingen worden beheerst en bestuurd door het licht van Christus; 14–16: de opstanding is het gevolg van de verlossing; 17–31: gehoorzaamheid aan de celestiale, terrestriale of telestiale wet bereidt de mens voor op die respectievelijke koninkrijken en heerlijkheden; 32–35: wie in de zonde willen verblijven, blijven vuil; 36–41: alle koninkrijken worden door wetten bestuurd; 42–45: God heeft aan alle dingen een wet gegeven; 46–50: de mens zal zelfs God begrijpen; 51–61: de gelijkenis van de man die zijn knechten naar de akker zond en ze om beurten bezocht; 62–73: nader tot de Heer en u zult zijn gelaat zien; 74–80: heilig uzelf en leer elkaar de leringen van het koninkrijk; 81–85: eenieder die gewaarschuwd is, moet zijn naaste waarschuwen; 86–94: tekenen, beroeringen van de elementen en engelen bereiden de weg voor de komst van de Heer; 95–102: bazuingeschal van engelen roept de doden tevoorschijn in de juiste volgorde; 103–116: bazuingeschal van engelen verkondigt de herstelling van het evangelie, de val van Babylon en de strijd van de grote God; 117–126: vergaar kennis, vestig een huis van God (een tempel), en bekleed u met de band van naastenliefde; 127–141: de orde van de school der profeten uiteengezet, met inbegrip van de verordening van de voetwassing.

1 Voorwaar, aldus zegt de Heer tot u die bijeengekomen bent om zijn wil aangaande u te ontvangen:

2 Zie, dat is uw Heer welgevallig, en de engelen verheugen zich over u; de aalmoezen van uw gebeden zijn tot in de oren van de Here Zebaoth opgestegen en staan opgetekend in het boek met de namen van de geheiligden, ja, van hen van de celestiale wereld.

3 Welnu, een andere Trooster doe Ik nu op u komen, ja, op u, mijn vrienden, opdat die in uw hart zal wonen, ja, de Heilige Geest van de belofte; welke andere Trooster degene is die Ik mijn discipelen beloofd heb, zoals opgetekend staat in het getuigenis van Johannes.

4 Deze Trooster is de belofte die Ik u geef van het eeuwige leven, ja, de heerlijkheid van het celestiale koninkrijk;

5 welke heerlijkheid die van de kerk van de Eerstgeborene is, ja, van God, de heiligste van allen, door Jezus Christus, zijn Zoon —

6 Hij die is opgevaren naar den hoge, zoals Hij ook onder alle dingen is neergedaald, waardoor Hij alle dingen doorgrondde, opdat Hij in alle en door alle dingen zou kunnen zijn, het licht van de waarheid;

7 welke waarheid schijnt. Dat is het licht van Christus. Zoals Hij ook in de zon is en het licht van de zon en de macht daarvan, waardoor zij is gemaakt.

8 Zoals Hij ook in de maan is en het licht van de maan is en de macht daarvan, waardoor zij werd gemaakt;

9 zoals ook het licht van de sterren en de macht daarvan, waardoor ze zijn gemaakt;

10 en ook de aarde en de macht daarvan, ja, de aarde waarop u staat.

11 En het licht dat schijnt, dat u licht geeft, is uit Hem die uw ogen verlicht, hetgeen hetzelfde licht is dat uw verstand verlevendigt;

12 welk licht uitgaat van de tegenwoordigheid van God om de uitgestrektheid van de ruimte te vervullen —

13 het licht dat in alle dingen is, dat leven geeft aan alle dingen, dat de wet is waardoor alle dingen worden bestuurd, ja, de macht van God, die op zijn troon zit, die Zich in de schoot van de eeuwigheid bevindt, die in het midden van alle dingen is.

14 Welnu, voorwaar, Ik zeg u dat door de verlossing die voor u is bereid, de opstanding uit de doden is teweeggebracht.

15 En de geest en het lichaam zijn de ziel van de mens.

16 En de opstanding uit de doden is de verlossing van de ziel.

17 En de verlossing van de ziel is door Hem die alle dingen levend maakt, in wiens boezem het besloten is, dat de armen en de zachtmoedigen van de aarde haar zullen beërven.

18 Daarom moet zij noodzakelijkerwijs worden geheiligd van alle ongerechtigheid, opdat zij zal worden voorbereid op de celestiale heerlijkheid;

19 want, nadat zij aan het doel van haar schepping heeft beantwoord, zal zij met heerlijkheid worden gekroond, ja, met de tegenwoordigheid van God de Vader;

20 opdat de lichamen die tot het celestiale koninkrijk behoren, haar voor eeuwig en altijd zullen bezitten; want met dat doel is zij gemaakt en geschapen, en met dat doel worden zij geheiligd.

21 En wie niet worden geheiligd door de wet die Ik u heb gegeven, ja, de wet van Christus, moeten een ander koninkrijk beërven, ja, een terrestriaal koninkrijk of een telestiaal koninkrijk.

22 Want wie niet in staat is zich aan de wet van een celestiaal koninkrijk te houden, kan geen celestiale heerlijkheid verdragen.

23 En wie niet in staat is zich aan de wet van een terrestriaal koninkrijk te houden, kan geen terrestriale heerlijkheid verdragen.

24 En wie niet in staat is zich aan de wet van een telestiaal koninkrijk te houden, kan geen telestiale heerlijkheid verdragen; daarom is hij niet geschikt voor een koninkrijk van heerlijkheid. Daarom moet hij zich schikken naar een koninkrijk dat geen koninkrijk van heerlijkheid is.

25 En voorts, voorwaar, Ik zeg u: De aarde houdt zich aan de wet van een celestiaal koninkrijk, want zij beantwoordt aan het doel van haar schepping, en overtreedt de wet niet —

26 daarom zal zij geheiligd worden; ja, hoewel zij zal sterven, zal zij weer levend worden gemaakt, en zij zal de macht waardoor zij levend wordt gemaakt kunnen verdragen, en de rechtvaardigen zullen haar beërven.

27 Want hoewel zij sterven, zullen ook zij herrijzen, als een geestelijk lichaam.

28 Wie celestiaal van geest zijn, zullen hetzelfde lichaam ontvangen dat een natuurlijk lichaam was; ja, u zult uw lichaam ontvangen, en uw heerlijkheid zal die heerlijkheid zijn waarmee uw lichaam levend wordt gemaakt.

29 U die levend wordt gemaakt door een gedeelte van de celestiale heerlijkheid, zult dan daarvan ontvangen, ja, een volheid.

30 En wie levend worden gemaakt door een gedeelte van de terrestriale heerlijkheid, zullen dan daarvan ontvangen, ja, een volheid.

31 En ook wie levend worden gemaakt door een gedeelte van de telestiale heerlijkheid, zullen dan daarvan ontvangen, ja, een volheid.

32 En wie overblijven, zullen ook levend worden gemaakt; maar zij zullen naar hun eigen plaats terugkeren, om datgene te genieten wat zij bereid zijn te ontvangen, daar zij niet bereid waren datgene te genieten wat zij hadden kunnen ontvangen.

33 Want wat baat het een mens indien hem een geschenk wordt gegeven en hij het geschenk niet aanneemt? Zie, hij verheugt zich niet in hetgeen hem wordt gegeven, evenmin verheugt hij zich in hem die de gever is van het geschenk.

34 En voorts, voorwaar, Ik zeg u: Hetgeen door de wet wordt bestuurd, wordt ook door de wet bewaard en door haar vervolmaakt en geheiligd.

35 Hetgeen een wet schendt en zich niet aan de wet houdt, maar zichzelf tot wet wil worden, en in de zonde wil verblijven, en er geheel in verblijft, kan niet door de wet worden geheiligd, noch door barmhartigheid, gerechtigheid, of het oordeel. Daarom moeten zij nog vuil blijven.

36 Alle koninkrijken is een wet gegeven;

37 en er zijn vele koninkrijken; want er is geen ruimte waarin zich geen koninkrijk bevindt; en er is geen koninkrijk waarin zich geen ruimte bevindt, hetzij een groter, hetzij een kleiner koninkrijk.

38 En ieder koninkrijk is een wet gegeven; en aan iedere wet zijn ook bepaalde grenzen en voorwaarden gesteld.

39 Alle schepsels die zich niet aan die voorwaarden houden, zijn niet gerechtvaardigd.

40 Want intelligentie hecht zich aan intelligentie; wijsheid ontvangt wijsheid; waarheid omhelst waarheid; deugd bemint deugd; licht hecht zich aan licht; barmhartigheid ontfermt zich over barmhartigheid en maakt aanspraak op het hare; gerechtigheid vervolgt haar baan en maakt aanspraak op het hare; recht gaat uit voor het aangezicht van Hem die op de troon zit en alle dingen bestuurt en verricht.

41 Hij doorgrondt alle dingen, en alle dingen zijn voor zijn aangezicht, en alle dingen zijn rondom Hem; en Hij is boven alle dingen en in alle dingen en is door alle dingen en rondom alle dingen; en alle dingen zijn door Hem en uit Hem, ja, God, voor eeuwig en altijd.

42 En voorts, voorwaar, Ik zeg u: Hij heeft alle dingen een wet gegeven, waardoor zij zich bewegen volgens hun tijden en hun seizoenen;

43 en hun banen zijn vastgesteld, namelijk de banen van de hemelen en de aarde, die de aarde en alle planeten omvatten.

44 En zij geven elkaar licht in hun tijden en in hun seizoenen, in hun minuten, in hun uren, in hun dagen, in hun weken, in hun maanden, in hun jaren — al deze zijn één jaar voor God, maar niet voor de mens.

45 De aarde rolt op haar vleugels voort, en de zon geeft haar licht bij dag en de maan geeft haar licht bij nacht en de sterren geven ook hun licht, terwijl zij in hun heerlijkheid op hun vleugels voortrollen, te midden van de macht van God.

46 Waarmee zal Ik die koninkrijken vergelijken, zodat u het kunt begrijpen?

47 Zie, alle zijn het koninkrijken, en wie ook één of de geringste daarvan heeft gezien, heeft God Zich zien bewegen in zijn majesteit en macht.

48 Ik zeg u: Hij heeft Hem gezien; niettemin werd Hij die tot de zijnen kwam, niet begrepen.

49 Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis begrijpt het niet; niettemin zal de dag komen dat u zelfs God zult doorgronden, omdat u in Hem en door Hem levend wordt gemaakt.

50 Dan zult u weten dat u Mij hebt gezien, dat Ik ben, en dat Ik het ware licht ben dat in u is, en dat u in Mij bent; anders zou u niet overvloedig kunnen zijn.

51 Zie, Ik zal die koninkrijken vergelijken met een man die een akker heeft; en hij zond zijn knechten naar de akker om de akker om te spitten.

52 En hij zei tot de eerste: Ga heen en werk op de akker, en in het eerste uur zal ik tot u komen, en u zult de vreugde van mijn gelaat aanschouwen.

53 En hij zei tot de tweede: Ga ook heen naar de akker, en in het tweede uur zal ik u bezoeken met de vreugde van mijn gelaat.

54 En ook tot de derde zei hij: Ik zal u bezoeken;

55 en tot de vierde, en zo verder tot de twaalfde.

56 En de heer van de akker begaf zich naar de eerste in het eerste uur, en bleef dat gehele uur bij hem, en hij werd verblijd met het licht van het gelaat van zijn heer.

57 En toen onttrok hij zich aan de eerste, opdat hij ook de tweede zou kunnen bezoeken, en de derde en de vierde, en zo verder tot de twaalfde.

58 En aldus ontvingen zij allen het licht van het gelaat van hun heer, eenieder in zijn uur, en in zijn tijd, en in zijn seizoen —

59 beginnende bij de eerste en zo verder tot de laatste, en van de laatste tot de eerste, en van de eerste tot de laatste;

60 eenieder op zijn beurt, totdat zijn uur ten einde was, ja, zoals zijn heer hem geboden had, opdat zijn heer in hem kon worden verheerlijkt, en hij in zijn heer, opdat zij allen konden worden verheerlijkt.

61 Welnu, met deze gelijkenis zal Ik al die koninkrijken, en de bewoners daarvan, vergelijken — ieder koninkrijk in zijn uur en in zijn tijd en in zijn seizoen, ja, volgens het besluit dat God genomen heeft.

62 En voorts, voorwaar, Ik zeg u, mijn vrienden: Ik laat u deze woorden om ze in uw hart te overwegen, tezamen met dit gebod dat Ik u geef, dat u Mij zult aanroepen terwijl Ik nabij ben —

63 nader tot Mij en Ik zal tot u naderen; zoek Mij naarstig en u zult Mij vinden; vraag en u zult ontvangen; klop en u zal worden opengedaan.

64 Wat u de Vader ook in mijn naam vraagt, dat nuttig voor u is, het zal u gegeven worden;

65 en indien u iets vraagt wat niet nuttig voor u is, zal het zich tot uw veroordeling keren.

66 Zie, hetgeen u hoort, is als de stem van een roepende in de woestijn — in de woestijn, omdat u hem niet kunt zien — mijn stem, omdat mijn stem Geest is; mijn Geest is waarheid; waarheid blijft en heeft geen einde; en indien zij in u is, zal zij overvloedig zijn.

67 En indien uw oog alleen op mijn eer is gericht, zal uw gehele lichaam met licht vervuld zijn en zal er in u geen duisternis zijn; en het lichaam dat met licht is vervuld, doorgrondt alle dingen.

68 Daarom, heilig u, opdat uw gedachten zich alleen op God zullen richten en de dagen zullen komen dat u Hem zult zien; want Hij zal zijn gelaat voor u ontsluieren, en het zal op zijn eigen tijd zijn, en op zijn eigen wijze en naar zijn eigen wil.

69 Denk aan de grote en laatste belofte die Ik u heb gedaan; werp uw ijdele gedachten en uw buitensporig gelach ver van u.

70 Blijf, blijf in deze plaats en beleg een plechtige samenkomst, ja, van hen die de eerste arbeiders in dit laatste koninkrijk zijn.

71 En laten degenen die zij hebben gewaarschuwd tijdens hun reizen, de Heer aanroepen en de waarschuwing die zij hebben ontvangen enige tijd in hun hart overwegen.

72 Zie, ja, zie, Ik zal voor uw kudden zorgen, en Ik zal ouderlingen doen opstaan en tot hen zenden.

73 Zie, Ik zal mijn werk te zijner tijd bespoedigen.

74 En Ik geef u, die de eerste arbeiders in dit laatste koninkrijk bent, een gebod om bijeen te komen en u te organiseren en u voor te bereiden en u te heiligen; ja, zuiver uw hart en reinig uw handen en uw voeten voor mijn aangezicht, opdat Ik u rein zal kunnen maken;

75 opdat Ik zal kunnen getuigen tot uw Vader en uw God en mijn God, dat u rein bent van het bloed van dit goddeloos geslacht; opdat Ik deze belofte, deze grote en laatste belofte die Ik u heb gedaan, zal kunnen nakomen, wanneer Ik wil.

76 Ook geef Ik u een gebod dat u van nu af aan zult doorgaan met bidden en vasten.

77 En Ik geef u een gebod dat u elkaar in de leer van het koninkrijk zult onderwijzen.

78 Onderwijs ijverig en mijn genade zal met u zijn, opdat u volmaakter kunt worden onderricht in de theorie, in de beginselen, in de leer, in de wet van het evangelie, in alle dingen die met het koninkrijk van God te maken hebben, die nuttig voor u zijn om te begrijpen;

79 aangaande dingen zowel in de hemel als op de aarde en onder de aarde; dingen die geweest zijn, dingen die nu zijn, dingen die binnenkort moeten geschieden; dingen die binnenslands zijn, dingen die buitenslands zijn; de oorlogen en de verwikkelingen van de natiën, en de oordelen die op het land rusten; en ook kennis van landen en van koninkrijken —

80 opdat u in alle dingen voorbereid zult zijn wanneer Ik u wederom uitzend om de roeping waartoe Ik u heb geroepen en de zending die Ik u heb opgedragen, groot te maken.

81 Zie, Ik heb u uitgezonden om te getuigen en de mensen te waarschuwen, en eenieder die gewaarschuwd is, behoort zijn naaste te waarschuwen.

82 Daarom blijven zij zonder verontschuldiging en hun zonden rusten op hun eigen hoofd.

83 Wie Mij tijdig zoekt, zal Mij vinden en zal niet worden verlaten.

84 Welnu, blijf hier en arbeid ijverig, opdat u zult worden vervolmaakt in uw bediening om voor de laatste maal uit te gaan onder de andere volken, zovelen als de mond van de Heer bepalen zal, om de wet toe te binden en het getuigenis te verzegelen, en de heiligen voor te bereiden op het uur van het oordeel dat komen zal;

85 opdat hun ziel zal ontkomen aan de verbolgenheid van God, de verwoesting van de gruwel die de goddelozen wacht, zowel in deze wereld als in de toekomende wereld. Voorwaar, Ik zeg u: Laten zij die niet de eerste ouderlingen zijn, in de wijngaard voortgaan totdat de mond van de Heer hen roept, want hun tijd is nog niet gekomen; hun kleren zijn niet rein van het bloed van dit geslacht.

86 Blijf in de vrijheid waarmee u bent vrijgemaakt; verstrik u niet in de zonde, maar laat uw handen rein zijn totdat de Heer komt.

87 Want niet vele dagen na deze zal de aarde beven en heen en weer waggelen als een dronken man; en de zon zal haar aangezicht verbergen en zal weigeren licht te geven; en de maan zal gebaad zijn in bloed; en de sterren zullen buitengewoon toornig worden en zich neerwerpen zoals een vijg die van een vijgenboom valt.

88 En na uw getuigenis komen verbolgenheid en gramschap op de mensen.

89 Want na uw getuigenis komt het getuigenis van de aardbevingen, die gekreun in haar binnenste zullen veroorzaken, en de mensen zullen op de grond vallen en niet kunnen staan.

90 En ook komt het getuigenis van de stem van donderslagen en de stem van bliksemschichten en de stem van orkanen en de stem van de golven van de zee die zich buiten hun grenzen storten.

91 En alle dingen zullen in beroering zijn; en stellig zal het hart van de mensen het begeven, want alle mensen zullen door vrees bevangen worden.

92 En er zullen engelen in het midden van de hemel vliegen, roepende met luide stem, die de bazuin van God laten schallen en zeggen: Bereid u voor, bereid u voor, o bewoners van de aarde, want het oordeel van onze God is gekomen. Zie, ja, zie, de Bruidegom komt; ga uit Hem tegemoet.

93 En er zal onmiddellijk een groot teken aan de hemel verschijnen en alle mensen zullen het tezamen zien.

94 En een andere engel zal zijn bazuin laten schallen en zeggen: Die grote kerk, de moeder der gruwelen, die alle natiën heeft doen drinken van de wijn van de drift van haar ontucht, die Gods heiligen vervolgt, die hun bloed vergoot — zij die zit op vele wateren en op de eilanden van de zee — zie, zij is het onkruid van de aarde; zij wordt in bundels gebonden; haar banden worden sterk gemaakt, niemand kan ze losmaken; daarom is zij klaar om te worden verbrand. En hij zal zijn bazuin zowel lang als luid laten schallen, en alle volken zullen het horen.

95 En er zal een half uur lang stilte in de hemel zijn; en onmiddellijk daarna zal de voorhang van de hemel worden ontrold, zoals een boekrol die wordt ontrold na te zijn opgerold, en het aangezicht van de Heer zal worden ontsluierd;

96 en de heiligen die op aarde zijn, die leven, zullen worden veranderd en worden opgenomen om Hem tegemoet te gaan.

97 En wie geslapen hebben in hun graf zullen tevoorschijn komen, want hun graf zal geopend worden; en ook zij zullen worden opgenomen om Hem tegemoet te gaan te midden van de zuil van de hemel —

98 zij zijn van Christus, de eerstelingen, zij die met Hem het eerst zullen neerdalen, en zij die op de aarde en in hun graf zijn, die het eerst worden opgenomen om Hem te ontmoeten; en dit alles door het geluid van het bazuingeschal van de engel van God.

99 En daarna zal een andere engel schallen, hetgeen de tweede bazuin is; en dan komt de verlossing van hen die van Christus zijn bij zijn komst; die hun deel hebben ontvangen in die gevangenis die voor hen is bereid, opdat zij het evangelie konden aannemen en worden geoordeeld naar de mens in het vlees.

100 En voorts, nog een bazuin zal schallen, hetgeen de derde bazuin is; en dan komen de geesten van de mensen die moeten worden geoordeeld en onder veroordeling worden bevonden;

101 en dat zijn de overigen van de doden; en zij leven niet wederom voordat de duizend jaar verstreken zijn, noch vóór het einde van de aarde.

102 En er zal nog een bazuin schallen, hetgeen de vierde bazuin is, en zeggen: Er worden onder hen die moeten blijven tot die grote en laatste dag, ja, het einde, diegenen bevonden die nog steeds vuil zullen blijven.

103 En er zal nog een bazuin schallen, hetgeen de vijfde bazuin is, die de vijfde engel is, die het eeuwigdurende evangelie — vliegende in het midden van de hemel — toevertrouwt aan alle natiën, geslachten, talen en volken;

104 en dit zal het geschal van zijn bazuin zijn tot alle mensen, zowel in de hemel als op de aarde, en die onder de aarde zijn — want ieder oor zal het horen en iedere knie zal zich buigen, en iedere tong zal belijden, wanneer zij het bazuingeschal horen, dat luidt: Vrees God en geef eer aan Hem die op de troon zit, voor eeuwig en altijd; want het uur van zijn oordeel is gekomen.

105 En voorts, nog een engel zal zijn bazuin laten schallen, die de zesde engel is, en zeggen: Zij die alle natiën heeft doen drinken van de wijn van de drift van haar ontucht, is gevallen; zij is gevallen, gevallen!

106 En voorts, nog een engel zal zijn bazuin laten schallen, die de zevende engel is, en zeggen: Het is volbracht; het is volbracht! Het Lam van God heeft overwonnen en de wijnpers alleen getreden, ja, de wijnpers van de hevigheid van de verbolgenheid van de almachtige God.

107 En dan zullen de engelen met de heerlijkheid van zijn macht worden gekroond en de heiligen zullen met zijn heerlijkheid worden vervuld en hun erfdeel ontvangen en met Hem gelijk worden gemaakt.

108 En dan zal de eerste engel zijn bazuin wederom in de oren van alle levenden laten schallen en de geheime handelingen van de mensen en de machtige werken van God in de eerste duizend jaar openbaren.

109 En dan zal de tweede engel zijn bazuin laten schallen en de geheime handelingen van de mensen en de gedachten en bedoelingen van hun hart en de machtige werken van God in de tweede duizend jaar openbaren —

110 enzovoort, totdat de zevende engel zijn bazuin zal laten schallen; en hij zal staan op het land en op de zee, en zweren in de naam van Hem die op de troon zit, dat tijd niet langer zal bestaan; en Satan, die oude slang, die de duivel wordt genoemd, zal gebonden worden en duizend jaar lang niet worden losgelaten.

111 En dan zal hij voor een korte tijd worden losgelaten, opdat hij zijn legers bijeen kan brengen.

112 En Michaël, de zevende engel, ja, de aartsengel, zal zijn legers bijeenbrengen, ja, de heerscharen van de hemel.

113 En de duivel zal zijn legers bijeenbrengen, ja, de heerscharen van de hel, en ten strijde trekken tegen Michaël en zijn legers.

114 En dan komt de veldslag van de grote God; en de duivel en zijn legers zullen in hun eigen plaats worden uitgeworpen, zodat zij nooit meer macht over de heiligen zullen hebben.

115 Want Michaël zal hun veldslagen leveren, en zal hem overwinnen die streeft naar de troon van Hem die zit op de troon, ja, het Lam.

116 Dat is de heerlijkheid van God en van de geheiligden, en zij zullen de dood nooit meer aanschouwen.

117 Welnu, voorwaar, Ik zeg u, mijn vrienden: Beleg uw plechtige samenkomst, zoals Ik u heb geboden.

118 En omdat niet allen geloof hebben, moet u ijverig woorden van wijsheid zoeken en ze elkaar leren; ja, put woorden van wijsheid uit de beste boeken; zoek kennis, ja, door studie en ook door geloof.

119 Organiseer u; bereid alle nodige dingen voor; en vestig een huis, ja, een huis van gebed, een huis van vasten, een huis van geloof, een huis van leren, een huis van heerlijkheid, een huis van orde, een huis van God;

120 opdat uw ingaan in de naam van de Heer zal zijn; opdat uw uitgaan in de naam van de Heer zal zijn; opdat al uw begroetingen in de naam van de Heer zullen zijn, met opgeheven handen tot de Allerhoogste.

121 Welnu, houd op met al uw lichtzinnig gepraat, met alle gelach, met al uw wellustige verlangens, met al uw hoogmoed en lichtzinnigheid, en met al uw goddeloze werken.

122 Wijs onder u een leraar aan, en laten niet allen tegelijkertijd spreken; maar laat één tegelijk spreken en laten allen luisteren naar wat hij zegt, opdat wanneer allen gesproken hebben, allen door allen opgebouwd zullen zijn, en opdat eenieder een gelijke gelegenheid zal hebben.

123 Zie toe dat u elkaar liefhebt; houd op begerig te zijn; leer delen met elkaar zoals het evangelie vereist.

124 Houd op lui te zijn; houd op onrein te zijn; houd op fouten te zoeken bij elkaar; houd op langer te slapen dan nodig is; ga vroeg naar bed, opdat u niet vermoeid zult zijn; sta vroeg op, opdat uw lichaam en uw geest versterkt zullen worden.

125 En bovenal: bekleed u met de band van naastenliefde, als met een mantel, die de band is van volmaking en vrede.

126 Bid altijd, zodat u niet zult verslappen, totdat Ik kom. Zie, ja, zie, Ik kom spoedig en zal u tot Mij nemen. Amen.

127 En voorts, aangaande de orde van het huis dat is bereid voor het presidium van de school der profeten, gesticht voor hun onderricht in alle dingen die nuttig zijn voor hen, ja, voor alle ambtsdragers van de kerk, of met andere woorden, hen die geroepen zijn tot de bediening in de kerk, beginnende met de hogepriesters, ja, tot aan de diakenen —

128 en dit zal de orde zijn van het huis van het presidium van de school: hij die wordt aangewezen als president, of leraar, dient staande op zijn plaats te worden aangetroffen, in het huis dat voor hem zal worden bereid.

129 Daarom zal hij als eerste in het huis van God aanwezig zijn, op een plek waar de gemeente in het huis zijn woorden goed en duidelijk zal kunnen horen, zonder luide stem.

130 En wanneer hij het huis van God binnenkomt, want hij behoort als eerste in het huis te zijn — zie, dat is prachtig, opdat hij een voorbeeld zal zijn —

131 laat hem een gebed opzenden, op zijn knieën voor God, als teken of ter gedachtenis van het eeuwigdurend verbond.

132 En wanneer iemand binnenkomt na hem, laat de leraar dan opstaan, en met zijn handen ten hemel geheven, ja, uitgestrekt, zijn broeder of broeders begroeten met deze woorden:

133 Bent u een broeder of broeders? Ik begroet u in de naam van de Here Jezus Christus, als teken of ter gedachtenis van het eeuwigdurend verbond, in welk verbond ik u als medelid ontvang, met een voornemen dat vast, onverzettelijk en onveranderlijk is, om uw vriend en broeder te zijn door de genade van God in de banden van de liefde, om naar alle geboden van God te wandelen, onberispelijk, met dankzegging, voor eeuwig en altijd. Amen.

134 En wie deze begroeting onwaardig wordt bevonden, zal geen plaats onder u hebben, want u zult niet dulden dat mijn huis door hem verontreinigd wordt.

135 En wie binnenkomt en getrouw is voor mijn aangezicht, en een broeder is, of als het broeders zijn, zullen zij de president of leraar begroeten met ten hemel geheven handen, met ditzelfde gebed en verbond, of door amen te zeggen, als teken daarvan.

136 Zie, voorwaar, Ik zeg u: Dit is voor u een voorbeeld van een wederzijdse begroeting in het huis van God, in de school der profeten.

137 En u bent geroepen dat te doen door gebed en dankzegging, zoals de Geest zal doen spreken bij al uw handelingen in het huis des Heren, in de school der profeten, opdat het een heiligdom zal worden, een tabernakel van de Heilige Geest om u op te bouwen.

138 En u zult niemand uit uw midden in deze school opnemen, tenzij hij rein is van het bloed van dit geslacht;

139 en hij zal opgenomen worden door de verordening van de voetwassing, want daartoe is de verordening van de voetwassing ingesteld.

140 En voorts, de verordening van de voetwassing moet worden bediend door de president of presiderende ouderling van de kerk.

141 Deze moet worden ingeleid met gebed; en na van het brood en de wijn te hebben genomen, moet hij zich omgorden naar het model dat gegeven is in het dertiende hoofdstuk van Johannes’ getuigenis van Mij. Amen.