2000–2009
Two Principles for Any Economy
October 2009 General Conference


Twee beginselen voor elke economie

Het is vaak in de beproevingen van tegenspoed dat we de belangrijkste lessen leren die bepalend zijn voor ons karakter en onze toekomst.

Afbeelding
President Dieter F. Uchtdorf

Tijdens onze bezoeken aan de leden van de kerk wereldwijd en via de gevestigde priesterschapskanalen ontvangen we geregeld feedback over de omstandigheden en moeilijkheden van onze leden. Onze leden worden wereldwijd al jaren getroffen door rampen, zowel door de natuur als de mens veroorzaakt. We begrijpen ook dat veel gezinnen de buikriem moeten aanhalen en zich afvragen hoe ze deze moeilijke tijd door gaan komen.

Broeders, wij voelen echt met u mee. Wij hebben u lief en we bidden altijd voor u. Ik heb in mijn leven genoeg voor- en tegenspoed gezien om te weten dat iedere winter plaatsmaakt voor de warmte en de hoop van een nieuw voorjaar. Ik ben optimistisch over de toekomst. Broeders, wij behoren standvastig te blijven hopen, met al onze kracht te werken en op God te vertrouwen.

Ik moest laatst terugdenken aan een periode in mijn leven toen ik mij ernstig zorgen maakten over de toekomst. Ik was elf jaar en we woonden met ons gezin op de zolder van een boerderij bij Frankfurt (Duitsland). We waren voor de tweede keer in een paar jaar tijd vluchteling geworden, en probeerden ons met veel moeite op een nieuwe plek te vestigen, ver weg van onze vorige woonplaats. Ik kan zeggen dat we arm waren, maar dat is eigenlijk te zacht uitgedrukt. We sliepen met z’n allen in één kamer die zo klein was dat je nauwelijks ruimte had om om de bedden heen te lopen. In het andere kamertje stond wat eenvoudig meubilair en een fornuis waarop mijn moeder voor ons kookte. Om van de ene naar de andere kamer te gaan, moest je door een opslagruimte lopen die vol landbouwapparatuur en gereedschap stond, en waarin de boer ook allerlei vleeswaren en worsten aan de dakspanten had gehangen. Van de geur kreeg ik altijd erge honger. We hadden geen badkamer, maar wel een wc buitenshuis — van de trap af en zo’n vijftien meter verderop — een afstand die in de winter veel verder leek.

Omdat ik een vluchteling was en een Oost-Duits accent had, lachten de andere kinderen me vaak uit. Ze scholden me ook uit en dat deed erg zeer. Van alle periodes in mijn jeugd was dat wel de meest ontmoedigende.

Nu, vele decennia later, kan ik met de filterende bril van levenservaring op die tijd terugblikken. En hoewel ik me nog steeds de pijn en de wanhoop herinner, zie ik nu wat ik toen niet kon zien: dat het een periode van grote persoonlijke groei is geweest. In die periode ontwikkelden we als gezin een sterke onderlinge band. Ik observeerde en leerde van mijn ouders. Ik bewonderde hun vastberadenheid en optimisme. Van hen leerde ik dat we tegenspoed kunnen overwinnen, als we die met geloof, moed en volharding tegemoet treden.

Omdat ik weet dat sommigen van u zelf door een moeilijke tijd van zorg en wanhoop gaan, wil ik vanavond twee belangrijke beginselen bespreken waar ik in die vormende periode van mijn leven iets aan heb gehad.

Het eerste beginsel: werken

Tot op de dag van vandaag ben ik onder de indruk van de manier waarop ons gezin aan het werk ging nadat we na de Tweede Wereldoorlog alles waren kwijtgeraakt! Ik weet nog dat mijn vader — ambtenaar door opleiding en ervaring — verschillende moeilijke banen accepteerde. Hij heeft in een uraniummijn, als monteur en als vrachtwagenchauffeur gewerkt. Hij ging ’s morgens vroeg de deur uit om in het onderhoud van zijn gezin te voorzien en kwam vaak pas laat thuis. Mijn moeder begon een wasserij en werkte daar talloze saaie uren. Mijn zus en ik moesten in het bedrijfje meewerken. Mijn taak bestond erin om op de fiets het wasgoed op te halen en terug te brengen. Het gaf me een goed gevoel dat ik een kleine bijdrage in het onderhoud van ons gezin kon leveren. Later bleek die lichamelijke inspanning ook nog eens een zegen voor mijn gezondheid.

Het was niet gemakkelijk, maar omdat we hard werkten, hadden we geen tijd om veel aandacht aan onze moeilijkheden te besteden. Hoewel onze situatie niet van de ene dag op de andere veranderde, kwam er wel degelijk verandering in. Zo gaat dat met werken. Als we blijven werken — gestaag en onophoudelijk — zal de situatie zich verbeteren.

Ik heb veel bewondering voor mannen, vrouwen en kinderen die hard werken! De Heer heeft de arbeider lief! Hij heeft gezegd: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten’1 en ‘De arbeider is zijn loon waard.’2 Ook heeft Hij deze belofte gedaan: ‘Sla uw sikkel in met uw gehele ziel, en uw zonden worden u vergeven.’3 Wie niet bang zijn om de mouwen op te stropen en nuttige doelen na te streven, zijn een zegen voor hun gezin, de samenleving, hun land en de kerk.

De Heer verwacht niet van ons dat we harder werken dan we kunnen. Hij vergelijkt ons werk niet met het werk van anderen (en dat mogen wij ook niet doen). Onze hemelse Vader verwacht alleen van ons dat we ons best doen — dat we naar vermogen werken, hoe groot of klein dat vermogen ook is.

Werken is een tegengif voor angst, een balsem voor verdriet en een poort naar mogelijkheden. Hoe onze omstandigheden ook mogen zijn, broeders, laten we ons best doen en in alles wat we doen een reputatie van uitmuntendheid opbouwen. Laten we ons verstand en ons lichaam inzetten voor de geweldige arbeidskansen die we iedere dag weer krijgen.

Als onze wagen in de modder vastraakt, denk ik dat God meer geneigd is om de man te helpen die uitstapt om te duwen dan de man die alleen maar een gebed opzendt — hoe welsprekend dat gebed ook is. President Thomas S. Monson heeft als volgt verwoord: ‘Het is niet voldoende om je best te willen doen en dat alleen te zeggen. (…) We zullen onze doelen niet verwezenlijken als we niet meer doen dan denken; we moeten aan de slag gaan. Als we onze doelstellingen voor ons uit blijven schuiven, verwezenlijken we ze nooit.’4

Werken kan verheffend en bevredigend zijn, maar vergeet niet dat de Heer heeft gezegd dat we onze arbeid niet mogen besteden ‘aan wat niet bevredigen kan.’5 Als we wereldse rijkdom en publieke erkenning najagen ten koste van ons gezin en onze geestelijke groei, zullen we spoedig tot de ontdekking komen dat we de verkeerde keuze hebben gedaan. Het rechtschapen werk dat we bij ons thuis verrichten, is zeer heilig. De voordelen zijn eeuwig van aard. Dat werk kan niet gedelegeerd worden. Het is het fundament van ons werk als priesterschapsdrager.

Denk eraan dat we slechts tijdelijk op aarde zijn. Laten we de talenten en de energie die we van God hebben gekregen niet alleen gebruiken om ons aan het aardse te verankeren. Maar laten we onze tijd op aarde gebruiken om geestelijke vleugels te ontwikkelen. Als zoons van de allerhoogste God zijn we immers geschapen om nieuwe horizonnen op te zoeken.

Nu een woord tot de oudgedienden onder ons: pensioen is geen onderdeel van Gods plan van geluk. Er zijn geen sabbatsjaren of pensioenregelingen voor priesterschapsdragers — ongeacht uw leeftijd of lichamelijke gesteldheid. Hoewel de woorden ‘daar ben ik te oud voor’ misschien geldig zijn om onder skateboarden uit te komen, een tochtje op de motorfiets af te slaan, of een bepaald gekruid gerecht voorbij te laten gaan, zijn zij geen aanvaardbaar excuus om de plichten van gesloten verbonden naast ons neer te leggen — namelijk dat we onze tijd, talenten en middelen inzetten voor het werk in het koninkrijk van God.

Er zijn mensen die na vele jaren in de kerk te hebben gewerkt, van mening zijn dat ze recht hebben op een rustperiode, terwijl anderen de kar moeten trekken. Broeders, ik wil ongezouten zeggen dat zo’n mening een discipel van Christus onwaardig is. Een groot deel van ons werk op aarde bestaat erin dat we vreugdevol tot het einde toe volharden — iedere dag van ons leven.

Nu wil ik iets zeggen tegen de jongere broeders van de Melchizedekse priesterschap, die aan rechtschapen doelen werken om een opleiding te volgen en een eeuwige partner te vinden. Dat zijn de juiste doelen, broeders, maar vergeet niet dat het werk in de wijngaard van de Heer ook heel goed op je curriculum vitae staat en je kansen vergroot om beide waardige doelen te verwezenlijken.

Of u nu de jongste diaken of de oudste hogepriester bent, er is werk aan de winkel!

Het tweede beginsel: leren

Tijdens die economisch moeilijke naoorlogse tijd in Duitsland waren er niet zoveel mogelijkheden om een opleiding te volgen als tegenwoordig. Maar ondanks de beperkte mogelijkheden heb ik altijd een groot verlangen gehad om te leren. Ik kan me nog herinneren dat ik op een dag wasgoed rondbracht en bij een van mijn klasgenootjes thuiskwam. In een van de twee kamers stonden twee bureautjes tegen de muur aan. Dat vond ik zo’n prachtig zicht! Wat moesten die kinderen gelukkig zijn dat ze hun eigen bureautje hadden! Ik zag ze daar in gedachten zitten terwijl ze met opengeslagen boeken hun huiswerk maakten. Ik dacht dat een eigen bureautje wel het prachtigste in de hele wereld zou zijn.

Ik moest lang wachten voordat die wens in vervulling ging. Jaren later werkte ik op een onderzoekscentrum waar een grote bibliotheek was. Ik weet nog dat ik veel vrije tijd in die bibliotheek doorbracht. Daar kon ik eindelijk aan een bureau zitten — helemaal alleen — en genieten van de informatie en kennis in die boeken. Wat vond ik het heerlijk om te lezen en te leren! In die tijd begreep ik uit eigen ervaring de woorden van de dichter dat onderwijs niet zozeer het vullen van een emmer is, maar het aansteken van een vuur.

Voor leden van de kerk is onderwijs niet alleen een goed idee — het is een gebod. Wat we moeten leren zijn ‘dingen zowel in de hemel als op de aarde en onder de aarde; dingen die geweest zijn, dingen die nu zijn, dingen die binnenkort moeten geschieden; dingen die binnenslands zijn, dingen die buitenslands zijn.’6

Joseph Smith hield van leren, hoewel hij weinig kansen had gekregen op een formele opleiding. In zijn dagboeken sprak hij blij over de dagen die hij aan studie kon besteden, en hij sprak vaak over zijn passie voor de studie7.

Joseph leerde de heiligen dat kennis een noodzakelijk onderdeel van ons aardse leven is, want ‘iemand kan niet vlugger zalig worden dan hij kennis verwerft’8 en ‘welk niveau van intelligentie wij in dit leven ook bereiken, in de opstanding zal het met ons herrijzen.’9 In moeilijke tijden is het zelfs nog belangrijker om te leren. De profeet Joseph Smith heeft verklaard: ‘Kennis verdrijft duisternis, onzekerheid en twijfel; want waar kennis is kunnen die niet bestaan.’10

Broeders, u hebt de plicht om zoveel mogelijk te leren. Moedig uw gezinsleden, uw quorumleden en iedereen alstublieft aan om te leren en beter opgeleid te worden. Als u niet de kans hebt om een opleiding te volgen, zorg er dan voor dat u toch zoveel mogelijk blijft leren. In die omstandigheden kunnen de beste boeken in zekere zin uw ‘universiteit’ worden — een klaslokaal dat altijd open is en waar iedereen wordt toegelaten. Sta open voor en ga op zoek naar mogelijkheden om uw kennis te vergroten van alles wat ‘deugdzaam, liefelijk, of eerzaam of prijzenswaardig is.’11 Zoek kennis ‘door studie en ook door geloof.’12 Zoek met een nederige geest en een berouwvol hart.13 Als u de geestelijke dimensie van geloof bij uw studie toepast — ook bij uw studie van stoffelijke zaken — kunt u uw intellectuele vermogen vergroten, want ‘indien uw oog alleen op [Gods] eer is gericht, zal uw gehele lichaam met licht vervuld zijn (…) [en] alle dingen [doorgronden].’14

Laten we bij onze studie de bron van openbaring niet vergeten. De Schriften en de woorden van hedendaagse apostelen en profeten zijn de bronnen van wijsheid, goddelijke kennis en persoonlijke openbaring die ons de antwoorden op alle uitdagingen van het leven helpen vinden. Laten we van Christus leren; laten we de kennis vergaren die leidt tot gemoedsrust, waarheid en de verheven verborgenheden van de eeuwigheid.15

Tot slot

Broeders, ik denk terug aan die elfjarige jongen in Frankfurt die zich zorgen maakte over zijn toekomst en het venijn van onvriendelijke opmerkingen voelde. Ik denk met een soort mooie weemoed aan die tijd terug. Hoewel ik niet graag die moeilijke en vervelende tijd opnieuw zou willen beleven, weet ik zeker dat de lessen die ik toen heb geleerd een noodzakelijke voorbereiding op toekomstige mogelijkheden waren. Nu, vele jaren later, kan ik met zekerheid zeggen dat het vaak door de beproevingen van tegenspoed is dat we de belangrijkste lessen leren die bepalend zijn voor ons karakter en onze toekomst.

Ik bid dat we de komende maanden en jaren onze uren en dagen met goede werken zullen vullen. Ik bid dat we kennis zullen nastreven en ons hart en verstand zullen ontwikkelen door te drinken uit de reine bronnen van waarheid. Ik geef u mijn liefde en zegen in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Genesis 3:19.

  2. LV 84:79.

  3. LV 31:5.

  4. Thomas S. Monson, ‘Een koninklijk priesterschap’, Liahona, november 2007, p. 59.

  5. 2 Nephi 9:51.

  6. Zie LV 88:79–80.

  7. Zie Journals, Volume 1: 1832–1839, deel 1 van de serie Journals van The Joseph Smith Papers, samengesteld door Dean C. Jessee, Ronald K. Esplin en Richard Lyman Bushman (2008), pp. 84, 135, 164.

  8. Joseph Smith, History of the Church, 4:588.

  9. Zie LV 130:18–19.

  10. Joseph Smith, History of the Church, 5:340.

  11. Geloofsartikelen 1:13.

  12. LV 109:7.

  13. Zie LV 136:33.

  14. LV 88:67.

  15. Zie LV 42:61.