2010–2019
Mogelijkheden tot goeddoen
April 2011


Mogelijkheden tot goeddoen

De wijze van de Heer om mensen met stoffelijke behoeften steun te bieden vereist altijd mensen die zichzelf en wat zij hebben uit liefde toewijden aan God en aan zijn werk.

Geliefde broeders en zusters, met mijn boodschap wil ik stilstaan bij wat de Heer heeft gedaan en nog doet voor de armen en behoeftigen onder zijn kinderen op aarde. Hij heeft zijn kinderen in nood lief, en ook hen die willen helpen. En Hij heeft voor manieren gezorgd die zowel de ontvangers als de gevers van hulp tot zegen zijn.

Onze hemelse Vader hoort de smeekbeden van zijn kinderen over de hele aarde om voedsel en kleding voor hun lichaam, en om het zelfrespect dat komt door de mogelijkheid om voor zichzelf te zorgen. Die smeekbeden hebben Hem bereikt sinds Hij mannen en vrouwen op aarde heeft geplaatst.

U merkt die behoeften in uw eigen omgeving en in de hele wereld op. Uw hart wordt vaak tot medeleven bewogen. Als u iemand ontmoet die moeite heeft om werk te vinden, wilt u graag helpen. U wilt graag helpen als u een weduwe bezoekt en ziet dat ze geen eten heeft. U wilt graag helpen als u beelden ziet van huilende kinderen, zittend op de puinhopen van hun huis dat door een aardbeving of vuur is verwoest.

Aangezien de Heer hun geroep hoort en uw diepe medeleven voor hen voelt, heeft Hij vanaf het begin gezorgd dat zijn discipelen hulp kunnen verlenen. Hij laat zijn kinderen hun tijd, middelen en zichzelf toewijden om samen met Hem anderen van dienst te zijn.

Zijn wijze van helpen werd vroeger wel de wet van toewijding genoemd. In een andere periode heette zijn wijze de verenigde orde. In onze tijd spreken we van het welzijnsprogramma van de kerk.

De namen en precieze details zijn steeds aangepast aan de behoeften en omstandigheden van de mensen. Maar de wijze van de Heer om mensen met stoffelijke behoeften steun te bieden vereist altijd mensen die zichzelf en wat zij hebben uit liefde toewijden aan God en aan zijn werk.

Hij heeft ons uitgenodigd en opgedragen om aan zijn werk deel te nemen en mensen in nood te helpen. Wij sluiten een verbond om dat te doen in de wateren van de doop en in de heilige tempels van God. Wij hernieuwen dat verbond op zondag wanneer we aan het avondmaal deelnemen.

Ik wil vandaag enkele mogelijkheden bespreken die Hij ons geeft om anderen in nood te helpen. Ik kan ze niet allemaal doornemen in de korte tijd die we samen zijn. Mijn hoop is u op te wekken tot hernieuwde toewijding en inzet.

Als kleine jongen zong ik al een lofzang over de uitnodiging van de Heer om zijn werk te doen. In mijn jeugd lette ik meer op het vrolijke wijsje dan op de kracht van de woorden. Ik bid dat u de tekst van het lied vandaag in uw hart voelt. Laten we nog eens naar de woorden luisteren:

Heb ik heden iets goeds in de wereld gedaan?

Mij waar nood was ter hulpe gegord?

Heb ik vreugde gesticht, iemands lijden verlicht?

Zo niet, o, dan schoot ik te kort.

Heb ik heden m’om ’t lot van een zwoeger bekreund,

die tobde met lasten, zo zwaar?

Heb ik zieken en zwakken getroost en gesteund?

Toen mijn hulp werd gevraagd, stond ik klaar?

Waakt op dan en doet toch iets meer,

dan dromen van d’hemelse woon.

Ons aan goeddoen te wijden, geeft maatloos verblijden,

een zegen vol liefde, zo schoon.1

De Heer schudt ons allen regelmatig wakker. Soms kan dat een plotseling gevoel van medeleven zijn voor iemand in nood. Een vader voelde het misschien toen hij een kind zag vallen en een knie schaven. Een moeder voelde het misschien toen ze haar kind ’s nachts bang hoorde roepen. Een zoon of dochter leefde misschien mee met iemand op school die verdrietig of bang was.

We worden allemaal wel eens geraakt door gevoelens van medeleven voor mensen die we niet eens kennen. Toen u bijvoorbeeld hoorde van de golven in de Grote Oceaan na de aardbeving in Japan, maakte u zich zorgen om mogelijke slachtoffers.

Duizenden onder u leefden mee toen u hoorde van de overstroming in Queensland (Australië). Het nieuws ging vooral over schattingen van het aantal mensen in nood. Maar velen van u voelden de pijn van die mensen. Minstens 1.500 kerkleden voelden zich geroepen om als vrijwilliger in Australië hulp en troost te bieden.

Zij zetten hun medeleven om in een besluit en gingen volgens hun verbonden tot daden over. Ik heb de zegeningen gezien voor iemand in nood die hulp krijgt en de persoon die de mogelijkheid aangrijpt om hulp te geven.

Verstandige ouders zien elke behoefte van anderen als een gelegenheid om het leven van hun zonen en dochters te verrijken. Drie kinderen brachten onlangs schalen met een heerlijke maaltijd bij ons aan de deur. Hun ouders wisten dat we hulp nodig hadden en ze betrokken hun kinderen bij de geboden hulp.

De ouders waren ons gezin tot zegen door hun welwillende dienstbetoon. Door hun keuze om hun kinderen bij het geven te betrekken, zullen ze ook hun kleinkinderen tot zegen zijn. De glimlach van de kinderen toen ze ons huis verlieten, gaf me die verzekering. Zij vertellen hun kinderen later vast over de vreugde die ze voelden door de vriendelijke daden die ze namens de Heer hebben verricht. Ik herinner mij dat gevoel van innerlijke tevredenheid nog uit mijn jeugd, toen mijn vader mij had gevraagd onkruid te wieden bij een van onze buren. Wanneer ik een gever mag zijn, moet ik altijd denken aan de ware woorden van de lofzang ‘Uw dienst is zoet, mijn God en Heer’.2

Ik weet dat die tekst eigenlijk slaat op de vreugde die komt wanneer we de Heer op de sabbat aanbidden. Maar die kinderen met het voedsel aan onze deur voelden op een doordeweekse avond de vreugde in hun dienst van de Heer. En hun ouders zagen de mogelijkheid om goed te doen en ook toekomstige generaties vreugde te schenken.

De wijze waarop de Heer voor de behoeftigen zorgt, biedt ouders nog een mogelijkheid die hun kinderen tot zegen is. Ik zag dat op een zondag in de kerk gebeuren. Een klein kind gaf de bisschop de bijdragenenvelop van het gezin toen hij vóór de avondmaalsdienst de kapel binnenkwam.

Ik kende het gezin en het jongetje. Het gezin had pas gehoord dat iemand in de wijk in nood verkeerde. De vader had iets in deze trant tegen het kind gezegd toen hij een royalere vastengave dan gewoonlijk in de envelop stopte: ‘We hebben vandaag gevast en gebeden voor mensen in nood. Geef deze envelop alsjeblieft namens ons aan de bisschop. Ik weet dat hij er anderen mee zal helpen die het harder nodig hebben dan wij.’

In plaats van een hongergevoel die zondag blijft de jongen vast het warme gevoel bij dat hij had. Ik zag aan zijn glimlach en de manier waarop hij de envelop zo stevig vasthield, dat hij het grote vertrouwen van zijn vader voelde dat hij de gave van het gezin voor de armen mocht dragen. Hij zal zich die dag nog herinneren wanneer hij diaken is, en misschien wel altijd.

Ik heb diezelfde vreugde gezien in het gezicht van de mensen die jaren geleden anderen namens de Heer hielpen in Idaho (VS). De Tetondam brak op zaterdag 5 juni 1976 door. Elf mensen kwamen om. Duizenden moesten hun huis binnen enkele uren verlaten. Sommige huizen werden weggespoeld. En honderden woningen konden alleen weer bewoonbaar worden gemaakt door de inzet en hulp van velen.

Wie van de ramp hoorden, leefden mee en sommigen voelden de drang om goed te doen. Buren, bisschoppen, ZHV-presidentes, quorumleiders, huisonderwijzers en huisbezoeksters verlieten hun huis en werk en hielpen de ondergelopen huizen van anderen op te ruimen.

Een echtpaar was net na de overstroming van een vakantie teruggekeerd naar Rexburg. Zij gingen niet naar hun eigen huis. Nee, zij zochten de bisschop op en vroegen waar ze hulp konden bieden. Hij stuurde hen naar een gezin in nood.

Na een paar dagen gingen ze kijken hoe hun eigen huis er voorstond. Het was weg, door het water meegesleurd. Zij wendden zich weer tot de bisschop en vroegen: ‘Wat moet er nog meer gebeuren?’

Waar u ook woont, ziet u dat wonder van medeleven dat overgaat in onbaatzuchtige daden. Dat hoeft niet altijd na een grote natuurramp te zijn. Ik heb het gezien in een priesterschapsquorum waar een broeder opstond en de behoeften van een man of een vrouw beschreef die werk zocht om voor zichzelf en zijn of haar gezin te zorgen. Ik voelde het medeleven in de zaal, maar sommigen droegen namen aan van mensen die de werkzoekende mogelijk in dienst konden nemen.

Wat er gebeurde in dat priesterschapsquorum en wat er gebeurde in de overspoelde huizen in Idaho is een manifestatie van de wijze waarop de Heer mensen met grote moeilijkheden helpt om weer zelfredzaam te worden. We voelen mededogen en we weten hoe we op de wijze van de Heer hulp kunnen bieden.

Dit jaar bestaat het welzijnsprogramma van de kerk 75 jaar. Het is destijds in het leven geroepen om mensen te helpen die hun werk, hun boerderij en zelfs hun huis kwijtraakten in de crisisjaren.

Ook in onze tijd is er weer sprake van grote stoffelijke noden onder de kinderen van onze hemelse Vader. Die deden en doen zich in alle tijden voor. De beginselen die aan het welzijnsprogramma van de kerk ten grondslag liggen, zijn niet beperkt tot één periode of plaats. Zij zijn altijd en overal van toepassing.

Deze beginselen zijn geestelijk en eeuwig. Als we ze begrijpen en in ons hart griffen, zien en benutten we mogelijkheden om anderen te helpen waar en wanneer de Heer ons daartoe oproept.

Ik noem enkele beginselen die mij tot richtsnoer hebben gediend toen ik anderen op de wijze van de Heer wilde helpen en ik hulp van anderen kreeg.

Ten eerste: alle mensen zijn gelukkiger en hebben meer zelfrespect als zij voor zichzelf en hun gezin kunnen zorgen en vervolgens anderen tot hulp kunnen zijn. Ik ben dankbaar voor de mensen die in mijn behoeften hebben voorzien. Ik ben nog dankbaarder voor de mensen die mij in de loop der jaren zelfredzaam hebben leren worden. En het dankbaarst ben ik voor de mensen die mij hebben laten zien hoe ik met mijn overschot anderen kan bijstaan.

Ik heb geleerd dat ik voor een overschot zorg door minder uit te geven dan ik verdien. Door dat overschot heb ik zelf ondervonden dat het werkelijk beter is om te geven dan te ontvangen. Dat komt deels omdat de Heer ons zegent als we op zijn wijze hulp bieden.

President Marion G. Romney heeft over het welzijnswerk gezegd: ‘U kunt zich in dit werk niet arm geven.’ Vervolgens citeerde hij zijn zendingspresident, Melvin J. Ballard: ‘Iemand kan de Heer geen korst geven zonder zelf een brood terug te krijgen.’3

Ik heb in mijn leven gemerkt dat dit waar is. Als ik vrijgevig ben jegens kinderen van onze hemelse Vader die in nood zijn, is Hij vrijgevig jegens mij.

Een tweede evangeliebeginsel dat mij tot leidraad is geweest in het welzijnswerk, is de kracht en de zegen van eensgezindheid. Als we de handen ineenslaan om de behoeftigen te dienen, zal de Heer onze harten verenigen. President J. Reuben Clark jr. heeft gezegd: ‘Dat geven heeft (…) wellicht vooral gezorgd voor een gevoel van onderlinge broederschap bij mannen met uiteenlopende opleidingen en beroepen die zij aan zij werkten in een welzijnstuin of aan een ander project.’4

Dat versterkte gevoel van broederschap geldt zowel voor de ontvanger als de gever. Tot op de dag van vandaag is er een band tussen mij en een man met wie ik zij aan zij modder heb weggeschept uit zijn huis in Rexburg. En hij heeft er meer zelfrespect aan overgehouden door zelf al het mogelijke te doen voor zijn gezin. Als wij op eigen houtje hadden gewerkt, waren wij beiden een geestelijke zegen misgelopen.

Dat brengt mij bij het derde beginsel van actie bij het welzijnswerk: betrek uw gezin bij het werk dat u doet. De gezinsleden leren zo voor elkaar te zorgen zoals zij dat voor anderen doen. Uw zonen en dochters die samen met u hulp bieden aan mensen in nood, zullen elkaar ook eerder helpen als dat nodig blijkt.

Het vierde waardevolle beginsel voor kerkelijke welzijnszorg heb ik als bisschop geleerd. Het gaat om de schriftuurlijke opdracht om vast te stellen wie hulpbehoevend zijn. De bisschop stelt vast wie hulp nodig hebben en biedt die hulp nadat de betrokkene zelf met zijn familie al het mogelijke heeft gedaan. Ik heb ervaren dat de Heer de Heilige Geest stuurt, zodat ‘zoekt en gij zult vinden’5 ook bij de zorg voor de armen opgaat, net als bij het zoeken naar de waarheid. Maar ik leerde ook om de ZHV-presidente te betrekken bij het zoeken. Zij kan de openbaring krijgen voordat u die krijgt.

Sommigen van u zullen die inspiratie de komende maanden nodig hebben. Wij staan later dit jaar stil bij het 75-jarig bestaan van het welzijnsprogramma van de kerk. De leden over de hele wereld worden dan uitgenodigd voor deelname aan een ‘dag van dienstbetoon’. Leidinggevenden en leden zoeken die projecten onder inspiratie uit, wat ze ook mogen zijn.

Ik doe drie voorstellen waarmee u bij de planning van uw project rekening kunt houden.

Ten eerste: bereid uzelf en de mensen die u leiding geeft geestelijk voor. Alleen als ons hart verzacht is door de verzoening van de Heiland, ziet u het doel van het project duidelijk als een geestelijke en stoffelijke zegen voor de kinderen van onze hemelse Vader.

Mijn tweede voorstel is uw dienstbetoon te richten op mensen in het koninkrijk of in de gemeenschap met een behoefte die het hart van de hulpgevenden zal raken. De mensen die ze helpen, zullen hun liefde voelen. Dat kan wel eens meer vreugde stichten, zoals het lied belooft, dan alleen de leniging van hun stoffelijke behoeften.

Mijn laatste voorstel is een beroep doen op de bindende kracht van gezinnen, van quorums, van hulporganisaties en van mensen die u in uw omgeving kent. De gevoelens van eensgezindheid vermenigvuldigen de goede effecten van de verleende hulp. En die eensgezindheid in gezinnen, in de kerk en in de gemeenschap neemt toe en wordt een blijvend erfgoed, lang nadat het project is afgelopen.

Ik wil u bij deze gelegenheid laten weten hoezeer ik u waardeer. De liefdevolle hulp die u namens de Heer hebt gegeven, heeft mij veel bedankjes opgeleverd van mensen die ik wereldwijd heb ontmoet en die uw hulp ontvangen hebben.

U bent in staat geweest hen te verheffen door ze op de wijze van de Heer te helpen. U hebt samen met andere nederige discipelen van de Heiland uw brood uitgeworpen op het water in dienstbetoon. De mensen die u hebt geholpen, probeerden mij een brood van dankbaarheid terug te geven.

Ik hoor diezelfde blijken van waardering van mensen die met u hebben samengewerkt. Ik weet nog dat ik eens naast president Ezra Taft Benson stond. We hadden het over de welzijnszorg in de kerk van de Heer. Hij verraste me door zijn jeugdige energie toen hij, zijn hand op en neer bewegend, zei: ‘Ik houd van dit werk, en het is werk!’

Namens de Meester dank ik u voor uw werk en uw hulp aan de kinderen van onze hemelse Vader. Hij kent u en Hij ziet uw inspanningen, ijver en offers. Ik bid dat Hij u de zegen verleent om de vruchten van uw arbeid te zien in het geluk van de mensen die u hebt geholpen en met wie u namens de Heer hulp hebt geboden.

Ik weet dat God de Vader leeft en dat Hij onze gebeden hoort. Ik weet dat Jezus de Christus is. U en de mensen die u helpt, kunnen gelouterd en gesterkt worden door Hem te dienen en zijn geboden te onderhouden. U kunt net als ik weten, door de macht van de Heilige Geest, dat Joseph Smith Gods profeet was die deze ware en levende kerk heeft hersteld. Ik getuig dat president Thomas S. Monson de levende profeet van God is. Hij is een groot voorbeeld van wat de Heer heeft gedaan: rondgaan om goed te doen. Ik bid dat we de kansen zullen aangrijpen om de handen die slap neerhangen te verheffen en de knikkende knieën te sterken.6 In de heilige naam van Jezus Christus. Amen.

  1. Zie ‘Heb ik heden iets goeds in de wereld gedaan?’, Heilige lofzangen, nr. 193.

  2. ‘Uw dienst is zoet’, lofzang 103.

  3. Marion G. Romney, ‘Welfare Services: The Savior’s Program’, Ensign, november 1980, p. 93.

  4. J. Reuben Clark jr., Conference Report, oktober 1943, p. 13.

  5. Zie Matteüs 7:7–8; Lucas 11:9–10; 3 Nephi 14:7–8.

  6. Leer en Verbonden 81:5.