2010–2019
Wat voor mannen en vrouwen behoort gij daarom te zijn?
April 2011


Wat voor mannen en vrouwen behoort gij daarom te zijn?

Mogen uw inspanningen om christelijke eigenschappen tot ontwikkeling te brengen succesrijk zijn, zodat zijn beeld in uw gelaat kan worden gegrift en zijn eigenschappen zich uiten in uw gedrag.

‘Te zijn of niet te zijn?’ is eigenlijk een hele goede vraag.1 De Heiland gaf deze vraag een veel diepere inhoud door er een belangrijke leerstellige vraag voor ieder van ons van te maken: ‘Wat voor mannen [en vrouwen] behoort gij daarom te zijn? Voorwaar zeg Ik u: zoals Ik ben’ (3 Nephi 27:27; cursivering toegevoegd.) De eerste persoon in de tegenwoordige tijd van het werkwoord zijn is ik ben. Hij nodigt ons uit om zijn naam en zijn karakter op ons te nemen.

Om te worden zoals Hij is moeten we ook de dingen doen die Hij heeft gedaan: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dit is mijn evangelie; en gij weet de dingen die gij in mijn kerk moet doen; want de werken die gij Mij hebt zien doen, die zult gij eveneens doen’ (3 Nephi 27:21; cursivering toegevoegd).

Te zijn en te doen zijn onafscheidbaar. Als onderling afhankelijke leerstellingen versterken en bevorderen ze elkaar. Geloof inspireert ons, bijvoorbeeld, tot gebed, en gebed versterkt op zijn beurt ons geloof.

De Heiland sprak vaak zijn afkeuring uit over wie doen zonder te zijn, en noemde ze schijnheilig: ‘Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij’ (Marcus 7:6). Te doen zonder te zijn is schijnheilig, ofwel veinzen iemand te zijn die men niet is — een schijnheilige.

Omgekeerd is te zijn zonder te doen leeg, zoals in ‘geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het op zichzelf genomen, dood’ (Jakobus 2:17; cursivering toegevoegd). Te zijn zonder te doen is niet echt zijn — het is zelfbedrog, iemand gelooft goed te zijn, louter omdat zijn intenties goed zijn.

Door te doen zonder te zijn (schijnheiligheid) houdt iemand anderen een verkeerd beeld van zichzelf voor, en door te zijn zonder te doen houdt iemand zichzelf een verkeerd beeld voor.

De Heiland kastijdde de schriftgeleerden en farizeeën voor hun huichelarij: ‘Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij geeft tienden’ — iets wat zij deden — van de munt, de dille en de komijn en gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw’ (Matteüs 23:23). Of met andere woorden: zij waren niet wat ze hadden moeten zijn.

Hoewel Hij het belang van te doen inzag, was te zijn voor de Heiland een van de ‘gewichtiger’ kwesties. Het grotere belang van te zijn komt tot uitdrukking in de volgende voorbeelden:

  • Afdalen in de waters van de doop is iets wat we doen. Het zijn dat er aan vooraf moet gaan, is geloof in Jezus Christus en een machtige verandering van hart.

  • Deelnemen aan het avondmaal is iets wat we doen. Waardig zijn om deel te nemen aan het avondmaal is een gewichtiger en veel belangrijkere kwestie.

  • Ordenen in het priesterschap is een handeling, iets wat we doen. De gewichtiger kwestie echter is priesterschapsmacht die gebaseerd is op ‘de beginselen der gerechtigheid’ (LV 121:36), ofwel zijn.

Velen van ons stellen doe-lijstjes op als geheugensteuntje voor wat we nog moeten doen. Maar mensen hebben zelden zijn-lijstjes. Waarom niet? Activiteiten of gebeurtenissen die we te doen hebben, kunnen worden afgevinkt als ze zijn gedaan. We zijn echter nooit klaar met te zijn. We kunnen onze zijnseigenschappen niet afvinken. Ik kan mijn vrouw aanstaande vrijdag mee uitnemen, wat ik op mijn doe-lijstje kan zetten. Maar een goede echtgenoot zijn is geen gebeurtenis; dat moet deel uitmaken van mijn aard, van mijn karakter zijn, van wie ik ben.

Of wanneer kan ik als ouder een kind op mijn lijstje als gedaan afvinken? We zijn nooit klaar met goede ouders te zijn. En om goede ouders te zijn, is een van de belangrijkste dingen die we onze kinderen kunnen leren hoe we meer zoals de Heiland kunnen worden.

De christelijke zijnseigenschappen zijn onzichtbaar, maar ze zijn de motiverende kracht achter wat we doen, dat wél zichtbaar is. Als een ouder bijvoorbeeld een kind leert lopen, zien we de ouder dingen doen, zoals het kind vasthouden en prijzen. Deze daden openbaren de onzichtbare liefde in hun hart, en het onzichtbare geloof en de onzichtbare hoop in de capaciteiten van het kind. Dag in dag uit spannen ze zich in — wat het bewijs is van de onzichtbare zijnseigenschappengeduld en ijver.

Omdat zijndoen voortbrengt en de drijfveer achter doen is, zal onderwijs in het zijn het gedrag meer ten goede komen dan meer nadruk te leggen op het doen.

Als kinderen zich misdragen, bijvoorbeeld als ze ruzie maken, bepalen we ons vaak ten onrechte tot wat ze gedaan hebben of de ruzie die we hoorden. Maar het doen — het gedrag — is slechts een symptoom van een onzichtbare drijfveer in hun hart.We kunnen ons afvragen: Welke eigenschappen zouden dit gedrag kunnen corrigeren als het kind die begreep? Geduld en vergevensgezindheid? Een liefdevolle vredestichter zijn?Verantwoordelijkheid nemen voor je daden en anderen niet de schuld geven?

Hoe leren ouders deze eigenschappen aan hun kinderen? We zullen nooit een betere gelegenheid hebben om onze kinderen christelijke eigenschappen te tonen en bij te brengen dan met de manier waarop we hen disciplineren. Het woord discipline komt van hetzelfde stamwoord als discipel, en impliceert geduld en onderricht van onze kant. Het moet niet in boosheid gebeuren. We kunnen en dienen te disciplineren zoals Leer en Verbonden 121 dat ons leert ‘door overreding, door lankmoedigheid, door mildheid en zachtmoedigheid, en door ongeveinsde liefde; door vriendelijkheid en zuivere kennis’ (vss. 41–42). Dat zijn allemaal christelijke zijnseigenschappen die deel uitmaken van wie wij, als ouders en discipelen van Christus, zijn.

Door discipline leert het kind dat er gevolgen zijn. Op die momenten is het goed om het negatieve om te zetten in het positieve. Als een kind een fout opbiecht, prijst u de moed die daarvoor nodig was. Vraag het kind wat het heeft geleerd van de fout of het kattenkwaad wat u, en belangrijker nog, de Geest de gelegenheid biedt om op hem in te werken en hem iets te leren. Als we hen door de Geest de leer bijbrengen, heeft die leer de kracht in zich om hun karakter (het zijn) in de loop van de tijd te veranderen.

Alma ontdekte ditzelfde beginsel, dat ‘de prediking van het woord het volk er dikwijls toe bewoog te doen wat rechtvaardig was — ja, het had een krachtiger uitwerking op het gemoed van het volk gehad dan het zwaard.’ (Alma 31:5; cursivering toegevoegd). Waarom? Omdat het zwaard zich alleen richt op het straffen van gedrag of het doen, terwijl het woord prediken het karakter van mensen veranderde, wie zij waren of konden worden.

Een zoet en gehoorzaam kind zal ouders slechts een basiscursus in opvoeden aanbieden. Als u gezegend bent met een kind dat uw geduld in hoge mate op de proef stelt, krijgt u een gevorderdencursus opvoeden. In plaats van u af te vragen wat u misschien verkeerd hebt gedaan in het voorsterfelijk leven om dat te verdienen, kunt u het moeilijk opvoedbare kind beter als een zegen en gelegenheid zien om zelf christelijker te worden. Met welk kind zal uw geduld, lankmoedigheid en andere christelijke deugden meer op de proef worden gesteld, ontwikkeld en gelouterd? Kan het zijn dat u dit kind net zo hard nodig hebt als het kind u?

We kennen allemaal het advies om de zonde te veroordelen en niet de zondaar. Evenzo is het belangrijk om, wanneer onze kinderen zich misdragen, geen dingen te zeggen waaruit ze zouden kunnen afleiden dat ze zijn wat ze verkeerd deden. ‘Laat een fout zich nooit ontwikkelen van een daad naar een identiteit, met zijn bijkomende etiketten zoals “dom”, “traag”, “lui” of “onhandig”.2 Onze kinderen zijn Gods kinderen. Dat is hun ware identiteit en potentieel. Zijn hele plan is erop gericht zijn kinderen hun fouten en wandaden te helpen overwinnen en hen zich te laten ontwikkelen tot wat Hij is. Teleurstellend gedrag moet daarom gezien worden als tijdelijk gedrag — niet als permanent gedrag, als een daad niet een identiteit.

Daarom moeten we voorzichtig zijn met opmerkingen zoals: ‘Jij doet altijd …’ of ‘Je doet nooit …’ als we disciplineren. Pas op met opmerkingen zoals ‘Je denkt nooit aan mijn gevoelens’ of ‘Waarom laat je ons altijd wachten?’ Met dergelijke opmerkingen doen we alsof handelingen aangeven wie we zijn, en beïnvloeden zo het zelfbeeld en de eigenwaarde van het kind.

Identiteitsverwarring kan ook voorkomen als we een kind vragen wat ze willen worden als ze later groot zijn, alsof wat iemand voor werk doet inhoudt wat hij of zij is. Beroep noch bezit zegt iets over identiteit of eigenwaarde. De Heiland was bijvoorbeeld een nederige timmerman, maar dat zegt hoegenaamd niets over zijn leven.

Om kinderen te helpen ontdekken wie ze zijn en hun eigenwaarde te versterken, kunnen we hen ten aanzien van hun prestaties en gedrag — het doen — gepaste complimenten maken, maar het zou nog verstandiger zijn om onze hoogste lof te concentreren op hun karakter en overtuigingen — wie ze zijn.

Bij een sportwedstrijd is het verstandig om de prestatie — het doen —van onze kinderen te prijzen vanuit het gezichtspunt van het zijn, zoals hun uithoudingsvermogen, hun doorzettingsvermogen, hun onverstoorbaarheid als het tegenzit enz., waardoor u zowel het zijn als het doen complimenteert.

Als we kinderen karweitjes te doen geven, kunnen we ze ook complimentjes maken over het zijn, zoals: ‘Het maakt mij blij als je je karweitjes zonder mopperen doet.’

Als een kind met zijn rapport thuiskomt, kunnen we het prijzen voor zijn goede cijfers, maar het zal het kind meer goeddoen als we het prijzen voor zijn ijver: ‘Je hebt elke taak ingeleverd. Jij weet hoe je moeilijke dingen moet afmaken. Ik ben trots op je.’

Bespreek tijdens de schriftstudie de voorbeeldige eigenschappen die u in het tekstblok van die dag bent tegengekomen. Daar ‘christelijke eigenschappen gaven van God zijn [en] u ze niet zonder zijn hulp kunt ontwikkelen’3 dient u in uw gezins- en persoonlijke gebeden om die gaven te bidden.

Praat zo nu en dan onder de avondmaaltijd over die eigenschappen, vooral over die welke u die ochtend in uw schriftstudie bent tegengekomen. ‘Hoe ben jij vandaag een goede vriend geweest? Hoe heb jij laten zien dat je mededogend bent? Hoe heeft je geloof je bij deze problemen geholpen? Hoe heb jij laten zien dat je betrouwbaar bent? Eerlijk? Ruimhartig? Nederig? Er staan vele eigenschappen in de Schriften waarin onderwezen kan worden en die kunnen worden geleerd.

De allerbelangrijkste manier waarop we in te zijn onderwijzen, is voor onze kinderen de soort ouder te zijn die onze hemelse Vader voor ons is. Hij is de volmaakte Ouder en Hij heeft ons zijn opvoedkundige handleiding gegeven — de Schriften.

Ik heb mij in mijn toespraak voornamelijk tot ouders gericht, maar deze beginselen gelden voor iedereen. Mogen uw inspanningen om christelijke eigenschappen tot ontwikkeling te brengen succesrijk zijn, zodat zijn beeld in uw gelaat kan worden gegrift en zijn eigenschappen zich uiten in uw gedrag. Als uw kinderen en anderen uw liefde voelen en uw gedrag zien, zal hen dat herinneren aan de Heiland en ze nader tot Hem brengen. Dat is mijn gebed en getuigenis in de naam van Jezus Christus. Amen.

  1. William Shakespeare, Hamlet, Prince of Denmark, derde bedrijf, eerste toneel, regel 56.

  2. Carol Dweck, geciteerd in Joe Kita, ‘Bounce Back Chronicles’, Reader’s Digest, mei 2009, p. 95.

  3. Zie Predik mijn evangelie: handleiding voor zendingswerk (2004), p. 126.