2010–2019
Door zijn kerk bekeerd tot het evangelie
April 2012


Door zijn kerk bekeerd tot het evangelie

Het doel van de kerk is ons het evangelie te helpen leven.

Ik houd van het evangelie van Jezus Christus en van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Soms gebruiken we de termen evangelie en kerk door elkaar, maar ze zijn niet hetzelfde. Ze zijn echter op bijzondere wijze met elkaar verbonden, en we hebben hen beide nodig.

Het evangelie is het heerlijke plan van God waardoor wij als zijn kinderen de gelegenheid krijgen om alles wat de Vader heeft te ontvangen (zie Leer en Verbonden 84:38). Dat wordt het eeuwige leven genoemd en beschreven als ‘de grootste van alle gaven Gods’ (LV 14:7). Een essentieel onderdeel van het plan is onze aardse ervaring, een periode waarin we geloof ontwikkelen (zie Moroni 7:26), ons bekeren (zie Mosiah 3:12) en verzoend worden met God (zie Jakob 4:11).

Omdat we wisten dat onze sterfelijke zwakheid dit leven heel moeilijk zou maken, aangezien er een ‘tegenstelling in alle dingen’ zou zijn (2 Nephi 2:11), en dat we onze eigen zonden niet konden afwassen, was er behoefte aan een Heiland. Toen Elohim, de eeuwige God en Vader van alle geesten, zijn heilsplan voorstelde, was er iemand onder ons die zei: ‘Hier ben Ik, zend Mij’ (Abraham 3:27). Hij heette Jehova.

Omdat Hij was geboren uit een hemelse Vader, zowel geestelijk als lichamelijk, bezat Hij alle macht om de wereld te overwinnen. Omdat Hij was geboren uit een aardse moeder, was Hij onderhevig aan de pijn en het lijden van de sterfelijkheid. De grote Jehova werd ook Jezus genoemd en daar werd de titel Christus aan toegevoegd, hetgeen de Messias of de Gezalfde betekent. Zijn meest roemrijke daad was de verzoening, waarbij Jezus de Christus ‘onder alle dingen is neergedaald’ (LV 88:6). En daardoor werd het Hem mogelijk om het bevrijdende losgeld voor een ieder van ons te betalen.

Tijdens zijn aardse bediening werd de kerk door Jezus Christus gevestigd ‘gebouwd op het fundament van apostelen en profeten’ (Efeziërs 2:20). In deze ‘bedeling van de volheid der tijden’ (LV 128:18), heeft de Heer hersteld wat eens bestond, waarbij Hij specifiek tot de profeet Joseph Smith zei: ‘Ik zal door uw hand een kerkgemeente vestigen’ (LV 31:7). Jezus Christus was en is het Hoofd van zijn kerk en wordt op aarde vertegenwoordigd door profeten die apostolisch gezag hebben.

Dit is een geweldige kerk. Haar organisatie, effectiviteit en regelrechte goedheid worden door iedereen die haar oprecht probeert te begrijpen, gerespecteerd. De kerk heeft programma’s voor kinderen, jongeren, mannen en vrouwen. We hebben prachtige kerkgebouwen, nu al meer dan 18 duizend. Majestueuze tempels, nu in totaal 136, sieren de aarde, en er zijn er nog 30 in aanbouw of aangekondigd. Een leger van meer dan 56 duizend voltijdse zendelingen, bestaande uit jonge mensen en minder jonge mensen, dient in 150 landen. Het humanitaire werk van de kerk is een fantastische demonstratie van de gulheid van onze leden. Ons welzijnssysteem zorgt voor onze leden en stimuleert zelfredzaamheid op ongeëvenaarde wijze. In deze kerk hebben we onzelfzuchtige lekenleiders en een gemeenschap van heiligen die bereid zijn elkaar op een verbazende manier te dienen. Er is in de hele wereld niets wat met deze kerk te vergelijken is.

Toen ik geboren werd, woonde ons gezin in een klein huisje op het landgoed van een van de grote, historische kerkgebouwen van de kerk, de Honolulutabernakel. Ik bied nu mijn verontschuldiging aan mijn vrienden in de Presiderende Bisschap aan, die voor de faciliteiten van de kerk verantwoordelijk zijn, maar als jongen klom ik over en onder en door elke centimeter van dat terrein, vanaf de bodem van de reflecterende vijver tot aan de top van de binnenkant van de indrukwekkende, verlichtte toren. We hebben zelfs als een soort Tarzan aan de lange hangende takken van de enorme Banianbomen op het terrein geslingerd.

De kerk was alles voor ons. We gingen naar veel bijeenkomsten, nog meer dan tegenwoordig. We gingen op donderdagmiddag naar het jeugdwerk. De ZHV-bijeenkomsten waren op dinsdagmorgen. Jongemannen- en jongevrouwenactiviteiten waren op woensdagavond. De zaterdag was voor wijkactiviteiten bestemd. ’s Zondags gingen de mannen en de jongemannen ’s ochtends naar de priesterschapsvergadering. Aan het eind van de ochtend gingen we naar de zondagsschool. En dan kwamen we ’s avonds weer terug voor de avondmaalsdienst. Met al dit gaan en komen leek het wel of onze tijd werd opgeslokt door kerkactiviteiten, zowel de hele zondag als de meeste andere dagen van de week.

Hoewel ik veel van de kerk hield, kreeg ik in die jongensjaren voor het eerst het gevoel dat er nog meer was. Toen ik vijf was, werd er een grote conferentie gehouden in de tabernakel. We liepen over de laan waar we woonden en staken een bruggetje over dat naar het statige gebouw leidde, en zaten op ongeveer de tiende rij in de grote kapel. President David O. McKay, de president van de kerk, presideerde en sprak. Ik weet niet meer wat hij zei, maar ik herinner me nog levendig wat ik zag en wat ik voelde. President McKay droeg een crèmekleurig kostuum en zag er met zijn golvende witte haar koninklijk uit. Volgens de traditie van de eilanden droeg hij een driedubbele bloemenslinger van anjers. Toen hij sprak, voelde ik iets heel intens en persoonlijks. Later begreep ik dat ik de invloed van de Heilige Geest had gevoeld. We zongen de slotlofzang.

Wie staat bij ’s Heren vaan? Wie?

Daar komt het thans op aan!

Wij vragen onbevreesd:

Wie staat bij ’s Heren vaan? Wie?

(Wie staat bij ’s Heren vaan? Heilige lofzangen, nr. 154.)

Hoewel die woorden door bijna tweeduizend mensen gezongen werden, kwamen ze als een vraag speciaal aan mij gericht over. Ik wilde opstaan en antwoorden: ‘Ik!’

Sommigen zijn activiteit in de kerk als het einddoel gaan beschouwen. Daarin schuilt een gevaar. Het is mogelijk om actief in de kerk en minder-actief in het evangelie te zijn. Laat mij benadrukken: activiteit in de kerk is heel wenselijk. Het is echter niet voldoende. Activiteit in de kerk is een uiterlijke indicatie van ons geestelijk verlangen. Als we onze diensten bijwonen, kerktaken hebben en vervullen, en anderen dienen, kan men dat waarnemen.

Daarentegen zijn evangeliezaken meestal minder zichtbaar en moeilijker te meten, maar van groter eeuwig belang. Hoeveel geloof hebben we bijvoorbeeld? Hoe bekeerlijk zijn we? Wat betekenen de verordeningen in ons dagelijks leven? Hoezeer zijn we op onze verbonden gericht?

Ik herhaal: we hebben het evangelie én de kerk nodig. In feite is het doel van de kerk ons volgens het evangelie te helpen leven. Vaak vragen we ons af: hoe kan iemand in zijn jeugd volledig actief in de kerk zijn en dan niet meer als hij ouder is? Hoe kan een volwassene die regelmatig kwam en diende, stoppen met komen. Hoe kan iemands teleurstelling in een leider of een ander lid maken dat die persoon niet langer deelneemt in de kerk? Misschien is de reden dat zij niet voldoende tot het evangelie bekeerd waren — tot de dingen van de eeuwigheid.

Ik stel drie fundamentele manieren voor om van het evangelie onze basis te maken:

  1. Ons begrip van de Godheid verdiepen. Gegronde kennis van en liefde voor de drie leden van de Godheid zijn onmisbaar. Bid bewust tot de Vader, in de naam van zijn Zoon, en streef naar de leiding van de Heilige Geest. Koppel bidden aan gedegen Schriftstudie en nederige meditatie, om voortdurend aan onwrikbaar geloof in Jezus Christus te werken. ‘Want hoe kent iemand de meester (…) die voor hem een vreemdeling is, en verre is van de gedachten en voornemens van zijn hart?’ (Mosiah 5:13).

  2. Concentreer u op de verordeningen en verbonden. Als u bepaalde essentiële verordeningen nog moet ontvangen, bereidt u daar dan bewust op voor. Daarna moeten we de discipline opbrengen om getrouw aan onze verbonden te leven en optimaal gebruik te maken van de wekelijkse gave van het avondmaal. Velen van ons veranderen niet regelmatig door de reinigende macht ervan als gevolg van een gebrek aan eerbied voor deze heilige verordening.

  3. Verenig het evangelie met de kerk. Als we ons op het evangelie concentreren, wordt de kerk een grotere zegen in ons leven. Als we voorbereid komen om ‘kennis [te zoeken], ja, door studie en ook door geloof’ (LV 88:118), zal de Heilige Geest onze leerkracht zijn. Als we komen om geëntertaind te worden, zullen we vaak teleurgesteld zijn. Iemand vroeg eens aan president Spencer W. Kimball: ‘Wat doet u als u een saaie avondmaalsdienst bijwoont?’ Hij antwoordde: ‘Dat weet ik niet. Dat heb ik nog nooit meegemaakt’ (geciteerd door Gene R. Cook, in Gerry Avant, ‘Learning Gospel Is Lifetime Pursuit’, Church News, 24 maart 1990, p. 10).

Wij zouden voor onszelf moeten verlangen naar wat er gebeurde nadat de Heer naar zijn volk in de nieuwe wereld was gekomen en zijn kerk had gevestigd. In de Schriften staat: ‘En het geschiedde dat zij [d.w.z. zijn discipelen] aldus onder het gehele volk van Nephi uitgingen en het evangelie van Christus predikten tot alle mensen op het oppervlak van het land; en zij werden tot de Heer bekeerd en in de kerk van Christus opgenomen, en aldus werd het volk van dat geslacht volgens het woord van Jezus gezegend’ (3 Nephi 28:23).

De Heer wil dat de leden van zijn kerk volledig bekeerd zijn tot zijn evangelie. Dat is de enige zekere manier om nu geestelijk veilig en voor eeuwig gelukkig te zijn. In de naam van Jezus Christus. Amen.