2010–2019
Gewillig en waardig om te dienen
April 2012


Gewillig en waardig om te dienen

Wonderen gebeuren overal wanneer we het priesterschap begrijpen, de macht ervan eren en op gepaste wijze aanwenden, en geloof oefenen.

Geliefde broeders, het is fijn om weer onder u te zijn. Wanneer ik de algemene priesterschapsbijeenkomst bijwoon, moet ik altijd denken aan de leringen van enkele van Gods edelste leiders die hier hebben gesproken. Velen zijn naar hun eeuwige bestemming overgegaan. Toch hebben ze ons met hun briljante geest vanuit de diepten van hun ziel en vanuit de genegenheid van hun hart geïnspireerde aanwijzingen gegeven. Ik wil vandaag enkele van hun leringen aangaande het priesterschap bespreken.

Van de profeet Joseph Smith: ‘Het priesterschap is een eeuwig beginsel, en bestaat al voor eeuwig bij God, en zal voor eeuwig blijven bestaan, zonder begin der dagen of einde der jaren.’1

Van president Wilford Woodruff leren we: ‘Het heilig priesterschap is het kanaal waardoor God met de mens op aarde communiceert en omgaat. En de hemelse boodschappers die de aarde hebben bezocht om te communiceren met de mens zijn mannen die het priesterschap in het vlees geëerd hebben. En alles wat God heeft en zal laten doen voor het heil van de mens, van de komst van de mens op aarde tot de verlossing van de wereld, is geschied, en zal geschieden, door het eeuwig priesterschap.’2

President Joseph F. Smith heeft verklaard: ‘Het priesterschap is (…) de macht Gods die aan de mens gedelegeerd is waardoor de mens op aarde kan optreden voor het heil van de mensheid, in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, en dat wettig kan doen, zonder dat gezag uit zichzelf op zich te nemen, noch het van dode, voorbije generaties te lenen, maar gezag dat in deze tijd waarin wij leven is gegeven door dienende engelen en geesten van omhoog, rechtstreeks uit de tegenwoordigheid van de almachtige God.’3

En tot slot de woorden van president John Taylor: ‘Wat is het priesterschap? (…) Het is het bestuurssysteem van God, op de aarde of in de hemel, want het is door die macht of dat beginsel dat alles op de aarde en in de hemel wordt bestuurd, en door die macht wordt alles gehandhaafd en in stand gehouden. Alles wordt erdoor bestuurd, alles wordt erdoor geleid, alles wordt erdoor gehandhaafd — en het heeft te maken met alles waar God en de waarheid mee zijn verbonden.’4

Wat zijn we gezegend dat we in deze laatste dagen leven, nu het priesterschap van God op aarde is. Wat zijn we bevoorrecht dat we dat priesterschap dragen. Het priesterschap is niet zozeer een gave als wel een opdracht om te dienen, een voorrecht om te verheffen en een mogelijkheid om anderen tot zegen te zijn.

Met die mogelijkheden gaan verantwoordelijkheden en plichten gepaard. Ik houd van dat heerlijke woord plicht en alles waar het voor staat.

De afgelopen 72 jaar heb ik steeds, weliswaar in wisselende hoedanigheden en omstandigheden, priesterschapsvergaderingen bijgewoond — sinds ik als twaalfjarige tot diaken ben geordend. De tijd schrijdt alleszins voort. Onze plicht houdt gelijke tred. Onze plicht neemt niet af. Rampzalige conflicten komen en gaan, maar de strijd die woedt om de ziel van de mens gaat onverminderd door. Als door een klaroenstoot worden u en ik en alle priesterschapsdragers overal ter wereld door het woord van God als volgt aangespoord: ‘Welnu, laat eenieder zijn plicht leren kennen en het ambt waartoe hij is aangewezen, met alle ijver leren uitoefenen.’5

Adam, Noach, Abraham Mozes, Samuël en David werden tot hun plicht geroepen. Evenals de profeet Joseph Smith en al zijn opvolgers. De jonge Nephi werd tot zijn plicht opgeroepen toen de Heer hem, door middel van zijn vader Lehi, de opdracht gaf om met zijn broers terug naar Jeruzalem te gaan om de koperen platen van Laban op te halen. Nephi’s broers morden en zeiden dat het moeilijk was wat er van hen werd geëist. Wat was Nephi’s reactie? Hij zei: ‘Ik zal heengaan en de dingen doen die de Heer heeft geboden, want ik weet dat de Heer geen geboden aan de mensenkinderen geeft zonder een weg voor hen te bereiden, zodat zij kunnen volbrengen wat Hij hun gebiedt.’6

Wat is onze reactie wanneer wij aldus worden geroepen? Morren wij en zeggen wij dan zoals Laman en Lemuël: ‘Het is moeilijk wat er van ons wordt geëist’?7 Of verklaren wij dan net als Nephi: ‘Ik zal heengaan. Ik zal doen’? Zijn we dan gewillig om te dienen en te gehoorzamen?

De wijsheid van God lijkt soms dwaas of gewoonweg te moeilijk, maar een van de grootste en waardevolste lessen die wij op aarde kunnen leren, is dat we altijd op de goede weg zijn zolang we God gehoorzamen wanneer Hij spreekt.

Ik moet bij het woord plicht en hoe we door het doen van onze plicht ons leven en het leven van anderen verrijken, denken aan de woorden van een bekende dichter en schrijver:

Ik sliep en droomde

dat uit het leven vreugde stroomde.

Ik ontwaakte en zag

dat aan het leven plicht ten grondslag lag.

Ik ging aan de slag en zag

dat mijn plicht mij vreugde bracht.8

Robert Louis Stevenson heeft het anders verwoord. Hij zei: ‘Ik weet wat vreugde is, want ik heb iets goeds gedaan.’9

Als we onze plichten vervullen en ons priesterschap uitoefenen, vinden we ware vreugde. We zullen dan het genoegen smaken dat we onze taken uitgevoerd hebben.

We zijn onderricht in de specifieke taken en plichten van ons priesterschap, of dat nu het Aäronisch of het Melchizedeks priesterschap betreft. Ik spoor u aan die plichten te overdenken en er alles aan te doen om ze te vervullen. Om dat te doen moet ieder van ons waardig zijn. Laten wij klaarstaan met bereidwillige en reine handen zodat wij andere mensen kunnen verstrekken wat onze hemelse Vader hun wil geven. Als we niet waardig zijn, raken we mogelijk de macht van het priesterschap kwijt. En als we die kwijtraken, verliezen we de essentie van de verhoging. Laten we waardig zijn om te dienen.

President Harold B. Lee, een van de beste onderwijzers in de kerk, heeft het volgende gezegd: ‘Als iemand het priesterschap ontvangt, wordt hij een zaakwaarnemer van de Heer. Hij moet begrijpen dat hij in zijn roeping bezig is in opdracht van de Heer.’10

Begin 1944 vond tijdens de Tweede Wereldoorlog iets plaats waarbij het priesterschap een rol speelde. Amerikaanse mariniers namen het koraaleiland Kwajalein in, dat deel uitmaakt van de Marshalleilanden en ongeveer halverwege tussen Australië en Hawaï in de Grote Oceaan ligt. Het betreffende voorval werd door een verslaggever — die geen lid van de kerk was — van een krant in Hawaï uit de doeken gedaan. In het krantenartikel van 1944 legde hij uit dat hij zich met andere verslaggevers in de tweede groep achter de mariniers op het koraaleiland Kwajalein bevond. Toen ze verder optrokken, zagen ze een jonge marinier met zijn gezicht omlaag en duidelijk zwaargewond in het water drijven. Het ondiepe water om hem heen zag rood van zijn bloed. Opeens zagen ze een andere marinier zich naar zijn gewonde kameraad begeven. De tweede marinier was eveneens gewond. Hij kon niets met zijn linkerarm beginnen. Hij tilde het hoofd op van degene die in het water dreef om hem voor verdrinking te behoeden. Met paniek in zijn stem riep hij om hulp. De verslaggevers keken nog eens naar de jongen die hij vasthield en riepen terug: ‘Jongeman, er is niets meer wat je voor die jongen kunt doen.’

De verslaggever schreef vervolgens: ‘Toen zag ik iets wat ik nog nooit gezien had.’ Deze jongeman, zelf zwaargewond, ploeterde naar de kust met het ogenschijnlijk dode lichaam van zijn collega-marinier. Hij ‘legde het hoofd van zijn kameraad op zijn knie. (…) Wat een geweldig gezicht — deze twee dodelijk gewonde knapen — allebei (…) nette, knappe jongemannen, zelfs in die verontrustende situatie. De ene jongen boog zijn hoofd over de ander heen en zei: “Ik beveel je in de naam van Jezus Christus en met het gezag van het priesterschap in leven te blijven tot ik medische hulp heb gevonden.”’ De verslaggever sloot zijn artikel af met de woorden: ‘We zijn hier nu met zijn drieën [de twee mariniers en ik] in het ziekenhuis. De artsen begrijpen niet (…) [hoe ze het er levend van af gebracht hebben], maar ik wel.’11

Wonderen gebeuren overal wanneer we het priesterschap begrijpen, de macht ervan eren en op gepaste wijze aanwenden, en geloof oefenen. Als geloof twijfel vervangt, als onzelfzuchtige dienstbaarheid zelfzuchtig streven vervangt, worden Gods doeleinden door zijn macht tot stand gebracht.

De oproep tot plichtsvervulling kan stilletjes tot ons komen terwijl wij, priesterschapsdragers, de taken uitvoeren die we krijgen. President George Albert Smith, die altijd bescheiden maar doeltreffend was, heeft gezegd: ‘Het is allereerst uw plicht om te leren wat de Heer van u verwacht. Daarna maakt u door de macht en kracht van het heilig priesterschap uw roeping in het bijzijn van anderen zo groot dat de mensen u graag willen volgen.’12

Een dergelijke oproep tot plichtsvervulling — weliswaar een veel minder dramatische, maar waarbij toch een ziel werd gered — kreeg ik in 1950 toen ik net als bisschop was geroepen. Als bisschop had ik vele uiteenlopende taken en ik deed mijn best om alles te doen wat van me gevraagd werd. De Verenigde Staten waren destijds in een andere oorlog verwikkeld. Veel van onze leden waren toen in militaire dienst en het hoofdkantoor van de kerk gaf alle bisschoppen de opdracht om elke militair van een abonnement op de Church News en de Improvement Era te voorzien, de kerkelijke tijdschriften in die tijd. Daarnaast werd iedere bisschop geacht maandelijks een persoonlijke brief te schrijven aan elke militair uit zijn wijk. Onze wijk had 23 mannen in uniform. Met moeite verschaften de priesterschapsquorums de financiële middelen voor de abonnementen. Ik nam de taak, ja, de plicht, op me om iedere maand 23 persoonlijke brieven te schrijven. Na al die jaren heb ik nog steeds vele exemplaren van de brieven die ik stuurde en die ik als antwoord ontving. Ik word nog vaak emotioneel wanneer ik die brieven weer lees. Het doet mij goed om opnieuw de belofte te lezen van een soldaat dat hij het evangelie zal naleven, of een zeevaarders besluit om zijn geloof en familie trouw te zijn.

Op een avond gaf ik een zuster in de wijk het stapeltje met 23 brieven voor die maand. Haar taak was het de verzending te regelen en de lijst met voortdurende adreswijzigingen bij te houden. Haar oog viel op een van de enveloppen en ze vroeg met een glimlach: ‘Bisschop, raakt u nou nooit eens ontmoedigd? Hier is weer een brief aan broeder Bryson. Dit is al de zeventiende brief die u hem stuurt zonder iets terug te horen.’

Ik antwoordde haar: ‘Nou, deze maand gebeurt dat misschien wel.’ En dat bleek die maand inderdaad zo te zijn. Voor het eerst beantwoordde hij mijn brief. Zijn brief bewaar ik als een schat. Hij was ergens ver weg aan de kust gestationeerd, eenzaam en verlaten, en was vol heimwee. Hij schreef: ‘Beste bisschop, ik bennie zo goed in het schrijfen van briefen.’ (Dat had ik hem maanden eerder al kunnen vertellen.) Hij vervolgde zijn brief met: ‘Bedankt voor de Church News en de tijdschriften, maar vooral bedankt voor de persoonlijke brieven. Ik heb mijn leven gebeterd. Ik ben tot priester in het Aäronisch priesterschap geordend. Mijn hart loopt over. Ik ben een gelukkig mens.’

Broeder Bryson was net zo gelukkig als zijn bisschop. Ik had de praktische toepassing gezien van de uitspraak: ‘Doe uw plicht; doe uw best; en laat aan de Heer de rest.’13

Jaren later was ik op bezoek in de ring Cottonwood (Salt Lake City) toen James E. Faust daar ringpresident was. Ik vertelde de aanwezigen dat verhaal om meer aandacht voor onze militairen op te wekken. Na de bijeenkomst kwam er een aantrekkelijke jonge man naar me toe. Hij nam mijn hand in de zijne en vroeg: ‘Bisschop Monson, kent u me nog?’

Ik besefte opeens wie hij was. ‘Broeder Bryson!’ riep ik uit. ‘Hoe gaat het met je? ‘Wat doe je in kerk?’

Met genegenheid en trots in zijn stem antwoordde hij: ‘Het gaat goed met me. Ik ben werkzaam in het presidium van mijn ouderlingenquorum. Nogmaals bedankt voor uw bezorgdheid om mij en de persoonlijke brieven die u altijd stuurde, en die ik koester.’

Broeders, de wereld heeft onze hulp nodig. Doen we alles wat we zouden moeten doen? Herinnert u zich de woorden van president John Taylor: ‘Als u uw roeping niet grootmaakt, zal God u verantwoordelijk houden voor diegenen die u had kunnen redden als u uw plicht had gedaan.’14 Er zijn knieën te schragen, handen vast te pakken, geesten te bemoedigen, harten te inspireren en zielen te redden. Er wachten eeuwige zegeningen op u. U hebt het voorrecht om geen toeschouwer maar speler op het toneel van het priesterschapswerk te zijn. Laten we acht slaan op de stimulerende raad in de brief van Jakobus: ‘Weest daders des woords en niet alleen hoorders: dan zoudt gij uzelf misleiden.’15

Laten wij onze plicht leren en overwegen. Laten wij waardig zijn om te dienen. Laten wij onze plicht vervullen en zo in het voetspoor van de Meester treden. Als u en ik het pad bewandelen dat Jezus bewandelde, ontdekken we dat Hij meer is dan het kindje in Betlehem, meer dan de zoon van een timmerman, meer dan de grootste leraar die ooit heeft geleefd. Dan leren we Hem kennen als de Zoon van God, onze Heiland en onze Verlosser. Toen Jezus de oproep kreeg om zijn plicht te doen, antwoordde Hij: ‘Vader, uw wil geschiede en de heerlijkheid zij de uwe voor eeuwig.’16 Moge ieder van ons evenzo doen, dat bid ik in zijn heilige naam, de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith (2007), p. 112.

  2. Leringen van kerkpresidenten: Wilford Woodruff (2004), p. 38.

  3. Joseph F. Smith, Gospel Doctrine, 5de uitgave (1939), pp. 139–140; cursivering toegevoegd.

  4. Leringen van kerkpresidenten: John Taylor (2001), p. 119.

  5. Leer en Verbonden 107:99; cursivering toegevoegd.

  6. 1 Nephi 3:7; zie ook de verzen 1–5.

  7. Zie 1 Nephi 3:5.

  8. Rabindranath Tagore. In: William Jay Jacobs, Mother Teresa: Helping the Poor (1991), p. 42.

  9. Robert Louis Stevenson. In: Elbert Hubbard II, comp., The Note Book of Elbert Hubbard: Mottoes, Epigrams, Short Essays, Passages, Orphic Sayings and Preachments (1927), p. 55.

  10. Stand Ye in Holy Places: Selected Sermons and Writings of President Harold B. Lee (1976), p. 255.

  11. Ernest Eberhard jr., ‘Giving Our Young Men the Proper Priesthood Perspective’, typescript, 19 juli 1971, pp. 4–5, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis.

  12. George Albert Smith. In: Conference Report, april 1942, p. 14.

  13. Henry Wadsworth Longfellow, ‘The Legend Beautiful’. In: The Complete Poetical Works of Longfellow (1893), p. 258.

  14. Leringen: John Taylor, p. 164.

  15. Jakobus 1:22.

  16. Mozes 4:2.