2010–2019
Onze plichten klaarwakker vervullen
Oktober 2012


Onze plichten klaarwakker vervullen

Wij moeten klaarwakker onze plicht vervullen en met geloof verdergaan, waarbij we gebruik maken van de troostende, versterkende en genezende kracht van de verzoening.

Toen ik in het algemeen ZHV-presidium was geroepen, voelde ik de behoefte om meer te weten te komen over de vrouwen die vóór mij in deze heilige roeping hadden gediend. Ik was onder de indruk van de woorden van zuster Zina D. Young, eerste raadgeefster in het tweede algemeen ZHV-presidium. Ze zei: ‘Zusters, het is van belang dat wij klaarwakker zijn ten opzichte van onze plichten.’1 Ik dacht veel na over de woorden klaarwakker en plicht, en onderzocht de Schriften hierop.

In het Nieuwe Testament zegt Paulus tegen de heiligen in die tijd:

‘Het [is] thans voor u de ure om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij […]

‘De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij […] aandoen de wapenen des lichts!’2

In het Boek van Mormon onderwees Alma zijn volk in de heilige plichten van hen die een verbond met God sluiten:

‘En nu, daar gij verlangend zijt tot de kudde Gods toe te treden en zijn volk te worden genoemd en gewillig zijt elkaars lasten te dragen, opdat zij licht zullen zijn;

‘Ja, en gewillig zijt te treuren met hen die treuren; ja, en hen te vertroosten die vertroosting nodig hebben, en om te allen tijde en in alle dingen en in alle plaatsen waar gij u ook moogt bevinden, als getuige van God op te treden. […]

‘nu zeg ik u, als dat het verlangen van uw hart is, wat hebt gij er dan op tegen in de naam des Heren te worden gedoopt, als een getuigenis voor Hem dat gij een verbond met Hem hebt aangegaan dat gij Hem zult dienen en zijn geboden onderhouden, zodat Hij zijn Geest overvloediger over u zal kunnen uitstorten?

‘En nu, toen de mensen dit hoorden, klapten zij uit vreugde in hun handen en riepen: Dat is het verlangen van ons hart.’3

Door de uitspraak van zuster Young en deze verzen dacht ik na over de ‘plichten’ waarvoor wij in onze tijd wakker moeten zijn.

Als we ons laten dopen, gaan we een verbond aan. Ouderling Robert D. Hales heeft gezegd: ‘Als we verbonden sluiten en naleven, laten we de wereld achter en gaan we het koninkrijk van God binnen.’4

We zijn dan anders. We zien er anders uit, we doen anders. Waar we naar luisteren, wat we lezen en wat we zeggen, is anders. En wat we dragen, is anders, omdat we dochters van God worden, met Hem verbonden door een verbond.

Als we bevestigd worden, ontvangen we de gave van de Heilige Geest, het recht om voortdurend de invloed van een lid van de Godheid te ondervinden om ons te leiden, troosten en beschermen. Hij waarschuwt ons als wij in de verleiding komen ons van onze verbonden af te keren en weer de wereld in te lopen. President Boyd K. Packer leert ons dat geen van ons ‘ooit een ernstige fout zal maken zonder dat de Heilige Geest ons van tevoren gewaarschuwd heeft.’5

Om deze gave te ontvangen en de Geest altijd bij ons te hebben, moeten we dat waardig zijn en moeten we de toestand van ons hart in de gaten houden. Is ons hart zacht? Hebben we een nederig hart, een ontvankelijk hart, een zachtaardig hart? Of heeft ons hart zich langzaam maar zeker verhard doordat wij onze oren hebben gesloten voor de zachte influisteringen die zeker van de Geest zijn gekomen?

Toen we ons lieten dopen, veranderde ons hart en werden we wakker ten opzichte van God. Op onze levenstocht moeten we onszelf regelmatig de vraag stellen: ‘Indien [ik] een verandering van hart [heb] ondergaan, […] [kan ik] nu zo gestemd zijn?’6 En zo niet, waarom dan niet?

Veel vroege heiligen hebben ‘die machtige verandering in [hun] hart ondervonden.’7 Het wekte hen op om hun tempelzegeningen te ontvangen zodat ze versterkt werden in het vervullen van hun plichten. Vroege heiligen in Nauvoo gingen ‘de hele dag en tot diep in de nacht naar de tempel’8 om verordeningen te ontvangen en verbonden te sluiten voordat zij aan hun tocht naar het westen begonnen.

Sarah Rich, een ZHV-zuster in Nauvoo zei: ‘We ontvingen vele zegeningen in het huis des Heren die ons vreugde en troost boden te midden van al onze smarten en die ons in staat stelden om geloof in God te hebben, omdat we er zeker van waren dat Hij ons zou leiden en zou helpen op de ongewisse tocht die voor ons lag.’9

Met een hart dat veranderd was door geloof in de Heiland vertrouwden ze op de kracht van zijn verzoening. Ze waren opgewekt tot handelen. Zij wisten en begrepen diep in hun hart dat er iemand was — de Heiland — die hun beproevingen begreep, omdat Hij in de hof van Getsemane en aan het kruis voor hen geleden had. Hij had hun angst, hun twijfel, hun pijn en hun eenzaamheid gevoeld. Hij had hun verdriet, hun vervolging, hun honger, hun vermoeidheid en hun verlies ervaren. En omdat Hij dat alles had geleden, kon Hij tot hen zeggen: ‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.’10

En ze kwamen. Ze vertrouwden op de profeet en volgden hem. Ze wisten dat de tocht lang zou zijn en hun plicht moeilijk. Ze wisten dat er offers van hen gevraagd zouden worden, maar door hun geloof gedragen, en zich vasthoudend aan hun verbonden, waren ze geestelijk voorbereid.

Voordat ze Nauvoo verlieten, schreef een groep heiligen op de muur van de grote zaal in de tempel die ze gedwongen achterlieten. Er stond: ‘De Heer heeft ons offer gezien: volg ons.’11

Onlangs heb ik aan een pionierstocht met de jongemannen en jongevrouwen van onze wijk meegedaan. Iedere ochtend vroeg ik mijzelf af: ‘Wat is mijn offer? Hoe volg ik hen?’

Op de tweede dag van die tocht hadden we onze handkar dertien kilometer voortgetrokken en hadden nog tien kilometer te gaan, toen we langs een plek kwamen die ‘de vrouwen trekken’ heette. De vrouwen bleven bij de handkarren, maar de mannen werden vooruit een heuvel opgestuurd. Toen we de handkarren omhoog begonnen te trekken, keek ik op naar de mannen, priesterschapsdragers, jong en oud, en zag dat ze zich aan beide kanten van het pad hadden opgesteld met hun hoed af uit respect voor de vrouwen.

Eerst was het makkelijk, maar al gauw bevonden we ons in mul zand en werd de heuvel steeds steiler. Ik was met voorover gebogen hoofd uit alle macht aan het duwen, toen ik een ruk aan de kar voelde. Ik keek op en zag Lexi, een van onze jongevrouwen en tevens mijn buurmeisje. Zij hadden hun handkar naar boven gebracht, en nu ze zag dat wij hulp nodig hadden, rende ze terug naar ons. Ik wilde echt graag terugrennen om hen die nog volgden te helpen, maar ik ademde zwaar en mijn hart ging zo tekeer dat het woord hartaanval meer dan eens in mij opkwam! Dankbaar keek ik toe hoe andere jongevrouwen hun handkar lieten zakken en anderen te hulp snelden.

Toen iedereen op de top was aangekomen, namen we een paar minuten de tijd om onze gevoelens in ons dagboek op te schrijven. Ik schreef: ‘Ik heb me fysiek niet goed genoeg voorbereid en daardoor had ik niet de kracht de mensen die achter mij kwamen te helpen. Misschien hoef ik nooit meer een handkar te trekken, maar ik wil mijn zusters ook nooit geestelijk in de steek laten, nooit!’

Het was een heilige ervaring die me geestelijk wakker schudde voor mijn plichten aan mijn familie en anderen. De rest van de tocht dacht ik na over wat ik had geleerd.

Eerst dacht ik na over mijn zusters, zij die hun handkar alleen hadden getrokken en zij die nu hun handkar alleen trekken. Ongeveer twintig procent van de vrouwen in die handkarkonvooien was, zeker voor een deel van de tocht, op zichzelf aangewezen. Dat waren de vrouwen die niet gehuwd waren, of gescheiden of weduwe waren. Velen waren alleenstaande moeder.12 Ze trokken allemaal samen — verbondsdochters, jong en oud, in verschillende omstandigheden op hetzelfde pad met hetzelfde doel.

Zij die hun zusters te hulp snelden, deden me denken aan redders, zowel zichtbaar als onzichtbaar, die snel waarnemen, behoeften zien en te hulp schieten.

Ik dacht aan de woorden van de Heer: ‘Ik zal voor uw aangezicht uit gaan. Ik zal aan uw rechter- en aan uw linkerhand zijn, en mijn Geest zal in uw hart zijn, en mijn engelen zullen rondom u zijn om u te schragen.’13

Aan beide zijden van het pad stonden getrouwe, gehoorzame mannen, die hun verbonden hielden. Hun priesterschapsmacht — de macht die God gebruikt om al zijn kinderen te zegenen — bouwde ons op, versterkte en steunde ons. Door hen zag ik in dat we er nooit alleen voor staan. We kunnen die macht altijd met ons hebben als we onze verbonden nakomen.

Ik dacht aan de mannen die op die tocht niet bij hun gezin waren en het trekken van de handkar een tijdlang aan hen over moesten laten. Veel mannen stierven onderweg. Sommige zoons bleven achter om naar hun geboorteland op zending te gaan. Sommige waren eerder geëmigreerd om de aankomst van hun gezin in de Salt Lake Valley voor te bereiden. Sommige mannen waren afwezig, ze hadden ervoor gekozen om hun verbonden niet na te komen.

Evenals voor hen die ons zijn voorgegaan, zijn ook nu de omstandigheden van velen niet ideaal. We blijven het ideaal onderwijzen en streven naar het ideale, omdat we weten dat we door voortdurend ons best te doen op het pad zullen voortgaan en ons voorbereiden om alle beloofde zegeningen te ontvangen omdat we ‘de Here verwachten.’14

Ieder van ons ervaart tegenspoed in haar leven en dat zal zo blijven. Dit sterfelijk leven is een proeftijd, en we zullen steeds kansen krijgen om te kiezen wat we leren van de tegenspoed die zeker zal komen.

Als dochters van God gaan we in geloof voort op het pad omdat we inzien wat president Thomas S. Monson heeft gezegd: ‘De heilsverordeningen die we in de tempel ontvangen [stellen] ons in staat om op een dag met een eeuwige familieband terug te keren naar onze hemelse Vader en begiftigd te worden met zegeningen en kracht van omhoog, [en dat is] elk offer en elke inzet waard.’15

Het is niet genoeg om de tocht alleen maar mee te maken. Wij moeten klaarwakker onze plicht vervullen en met geloof verdergaan, waarbij we gebruik maken van de troostende, versterkende en genezende kracht van de verzoening.

Zusters, ik hou van u. Ik ken de meesten van u niet persoonlijk, maar ik weet wie u bent! Wij zijn verbondsdochters in zijn koninkrijk en we zijn door onze verbonden met macht begiftigd. We zijn voorbereid om onze plicht te doen.

De ZHV bereidt vrouwen voor op de zegeningen van het eeuwige leven doordat zij ons geestelijk opwekt om in geloof en persoonlijke rechtschapenheid toe te nemen. Laten we bij onszelf beginnen. Laten we beginnen waar we zijn. Laten we vandaag beginnen. Als we geestelijk wakker zijn, kunnen we families, gezinnen en anderen beter helpen.

Dit is een heilswerk, en de versterkende en helpende kracht van de verzoening maakt het mogelijk. Word wakker voor wie wij zijn. Word wakker voor onze plicht. Wij zijn dochters van onze hemelse Vader. Hij houdt van ons. Daarvan getuig ik in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Zina D. H. Young. In: Woman’s Exponent, 15 oktober 1877, p. 74.

  2. Romeinen 13:11–12.

  3. Mosiah 18:8–11.

  4. Robert D. Hales, ‘Fatsoen: eerbied voor de Heer’, Liahona, augustus 2008, p. 21

  5. Boyd K. Packer, ‘Overleven in vijandelijk gebied’, Liahona, oktober 2012, p. 35.

  6. Alma 5:26.

  7. Alma 5:14.

  8. Dochters in mijn koninkrijk: de geschiedenis en het werk van de zustershulpvereniging (2011), p. 33.

  9. Sarah Rich. In: Dochters in mijn koninkrijk, p. 34.

  10. Matteüs 11:28.

  11. In: Dochters in mijn koninkrijk, p. 34.

  12. Onderzoek onder leiding van Jolene S. Allphin van verhalen en konvooiroosters; zie Tell My Story, Too, 8e uitg. (2012).

  13. Leer en Verbonden 84:88.

  14. Jesaja 40:31.

  15. Thomas S. Monson, ‘De heilige tempel: een baken voor de wereld’, Liahona, mei 2011, p. 92.