2010–2019
Een prachtige morgen
April 2013


Een prachtige morgen

We hoeven niet bang te zijn voor de toekomst, noch hoeven onze hoop en goede moed te wankelen, want God is met ons.

Het was op een donderdagavond dat Jezus en zijn discipelen in een bovenkamer in Jeruzalem bijeenkwamen om het Pascha te vieren. De mensen die bij Hem waren wisten niet dat deze maaltijd ooit het laatste avondmaal genoemd zou worden. Als ze dat hadden geweten en ook wat dat betekende, dan hadden ze gehuild.

Hun Meester begreep echter maar al te goed dat de kwelling van Getsemane en Golgota spoedig zou beginnen. De donkerste uren in de geschiedenis van de wereld kwamen eraan. Toch zei Jezus tegen hen: ‘In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen’ (Johannes 16:33).

Wij leven nu in een tijd van beroering en onzekerheid, een tijd waarover de Heer tot Henoch had geprofeteerd dat die uit ‘dagen van goddeloosheid en wraak’ zou bestaan (Mozes 7:60). Er liggen misschien moeilijke tijden van beproeving in het verschiet. En toch hebben we reden om goede moed te houden en ons te verheugen. We leven immers in de laatste bedeling, waarin God zijn kerk en koninkrijk op de aarde heeft hersteld ter voorbereiding op de wederkomst van zijn Zoon.

President Boyd K. Packer heeft het eens gehad over zijn kleinkinderen en de toenemende beroering in de wereld waarin zij leven. Hij zei: ‘Er zullen in hun leven veel gebeurtenissen plaatsvinden. Sommige zullen moed vergen en hun geloof versterken. Maar als ze gebedsvol naar hulp en leiding zoeken, zal hun macht gegeven worden over ongunstige omstandigheden.’

Later voegde hij toe: ‘De morele waarden waar de beschaving zelf van afhankelijk is, worden steeds sneller uitgehold. Toch ben ik niet bang voor de toekomst.’ (‘Vrees niet’, Liahona, mei 2004, pp. 77–78.)

Broeders en zusters, we hoeven niet bang te zijn voor de toekomst, noch hoeven onze hoop en goede moed te wankelen, want God is met ons. Enkele van de eerste geboekstaafde woorden die Jezus tot zijn pasgeroepen discipelen in Galilea sprak, was de volgende korte aanmaning: ‘Vrees niet’ (Lucas 5:10). Hij herhaalde die raad vaak tijdens zijn bediening. Tot zijn heiligen in deze tijd heeft de Heiland gezegd: ‘Welnu, houdt moed en vreest niet, want Ik, de Heer, ben met u en zal u bijstaan’ (LV 68:6).

De Heer is bij zijn kerk en zijn volk, en waakt tot zijn komst over hun veiligheid. ‘En opdat de vergadering in het land Zion, en in zijn ringen, een bescherming zal zijn en een toevlucht voor de storm en voor de verbolgenheid, wanneer die onversneden wordt uitgestort op de gehele aarde’ (LV 115:6).

De kerk is als een bastion van veiligheid voor haar leden. Hoewel de toestand in de wereld soms heel vervelend kan worden, zullen heiligen der laatste dagen de ringen van Zion als een schuilplaats ervaren. De Heer heeft verordend dat de steen die uit de berg is losgehakt zonder toedoen van mensenhanden, zal voortrollen totdat hij de gehele aarde heeft vervuld (zie Daniël 2:31–45; LV 65:2.) Geen mensenmacht kan die koers wijzigen. Want God staat aan het hoofd van dit werk en Jezus Christus is de hoeksteen.

De profeet Nephi zag in een visioen dat in de laatste dagen de macht van het Lam Gods op de heiligen neerdaalde ‘en op het verbondsvolk des Heren, dat op het gehele oppervlak der aarde was verspreid; en zij waren gewapend met gerechtigheid en met de macht Gods in grote heerlijkheid’ (1 Nephi 14:14).

Ieder van ons en ons gezin kan gewapend worden met de macht van God als bescherming als we maar trouw blijven aan De kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen en de leiding van de Geest volgen. Er komen beproevingen en we zullen misschien niet alles wat ons overkomt en wat er om ons heen gebeurt, begrijpen. Niettemin zullen we, als we nederig en rustig op de Heer vertrouwen, leiding en kracht van Hem ontvangen bij elke moeilijkheid in ons leven. Als Hem behagen ons enige verlangen is, zullen we diepe innerlijke vrede kennen.

In de begindagen van de herstelling hadden de leden van de kerk met zware beproevingen te maken. President Brigham Young heeft het volgende over die tijd gezegd: ‘Als ik door bendes omringd was, terwijl aan alle kanten dood en vernietiging dreigden, wist ik niet anders of ik voelde me even gelukkig, even opgewekt als nu. De vooruitzichten mogen dan misschien onzeker en erg duister zijn, maar ik heb in dit evangelie nog nooit een tijd meegemaakt waarin ik niet wist dat de uitkomst heilzaam zou zijn voor de zaak van de waarheid’ (Leringen van kerkpresidenten: Brigham Young, [1997], p. 357).

Ik had een zendingscollega, Paul, die altijd een goed humeur uitstraalde. Als jonge vader werd hij getroffen door multiple sclerose. Maar ondanks alle tegenspoed bleef hij anderen vreugdevol en opgewekt dienen. Op een dag kwam hij in zijn eerste rolstoel mijn kantoor binnenrijden en zei: ‘Het leven begint met een gemotoriseerde rolstoel!’ Ik zal me altijd blijven herinneren hoe hij, een paar jaar voordat hij overleed, onder luid applaus in zijn rolstoel de Olympische fakkel rondreed. Net als die eeuwige vlam bleef het geloof van Paul met het verstrijken van de jaren altijd even helder stralen.

Toen ik aan de Brigham Young University studeerde, woonde ik in een huis samen met andere medestudenten. Mijn kamergenoot, Bruce, was misschien de meest optimistische persoon die ik ooit gekend heb. We hoorden hem nooit iets negatiefs zeggen over iemand of iets en het was onmogelijk om je in zijn nabijheid niet opgebeurd te voelen. Zijn opgewektheid vloeide voor uit zijn onverminderd vertrouwen in de Heiland en zijn evangelie.

Op een koude wintermorgen liep een andere vriend van me, Tom, over het universiteitsterrein. Het was pas zeven uur ‘s ochtends en de campus was donker en verlaten. Het sneeuwde flink en er stond een stevige wind. ‘Wat een rotweer,’ dacht Tom. Terwijl hij verder liep, hoorde hij ergens in het donker en de sneeuw iemand zingen.

En ja hoor, in de vallende sneeuw verscheen onze altijd even optimistische vriend, Bruce. Met zijn armen ten hemel geheven zong hij een nummer uit de Broadway musical Oklahoma: ‘O, wat een prachtige morgen! O, wat een prachtige dag! Ik voel me werkelijk heerlijk en zing met een vrolijke lach!’ (Richard Rodgers en Oscar Hammerstein II, ‘Oh, What a Beautiful Morning’ [1943]).

Sinds die tijd staat die heldere stem in een donkere storm voor mij symbool voor wat waar geloof en ware hoop zijn. Zelfs in een wereld die steeds duisterder wordt, mogen wij, heiligen der laatste dagen, met vreugde zingen in de wetenschap dat de machten des hemels met Gods kerk en zijn volk zijn. We mogen blij zijn dat er een prachtige morgen voor ons ligt — de dageraad van het duizendjarig rijk, als de Zoon van God in het oosten zal komen en persoonlijk op aarde regeren.

Ik denk aan nog twee prachtige ochtenden in de geschiedenis van de wereld. In de lente van 1820, op de morgen van een prachtige, heldere dag in Palmyra (New York) ging een jongeman, Joseph Smith, naar een bos en knielde in gebed. In antwoord op dat gebed verschenen de Vader en de Zoon. Dat was het begin van de bedeling van de volheid der tijden en de herstelling van de kerk van Jezus Christus op aarde.

Een andere prachtige morgen brak aan nu bijna 2000 jaar geleden net buiten de muren van het oude Jeruzalem. Op die paasochtend scheen de zon ongetwijfeld extra stralend. Een groepje vrouwen was naar het graf in de tuin gekomen in de hoop het lichaam van hun gekruisigde Heer te kunnen balsemen. Twee engelen verschenen aan hen en zeiden: ‘Wat zoekt gij de levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt’ (Lucas 24:5–6).

Ik getuig van de overwinning van Jezus Christus over zonde en dood. Ik getuig van het genadige plan van onze eeuwige Vader en zijn oneindige liefde. Mogen wij iedere ochtend als we opstaan in geloof naar de hemel opzien en zeggen: ‘O, wat een prachtige morgen!’ Dat is mijn gebed in de naam van Jezus Christus. Amen.