2010–2019
Wij zijn dochters van onze hemelse Vader
April 2013


Wij zijn dochters van onze hemelse Vader

Als dochters van God zijn we allemaal uniek en verschillend in omstandigheden en ervaringen. En toch doet ons deel ertoe — omdat wij ertoe doen.

Iedere week herhalen jongevrouwen over de hele wereld het jongevrouwenthema. Elke keer als ik deze woorden hoor: ‘Wij zijn dochters van onze hemelse Vader, die van ons houdt, en wij houden van Hem’1, ongeacht in welke taal, bevestigt de Geest aan mijn ziel dat ze waar zijn. Ze bevestigen niet alleen onze identiteit — wie wij zijn — maar erkennen ook aan wie wij toebehoren. We zijn dochters van een verheven Vader!

In elk land en op ieder continent heb ik zelfverzekerde, welbespraakte jongevrouwen ontmoet, vervuld van licht en verfijnd door hard werken en tegenspoed, die zuiver en eenvoudig geloof bezitten. Ze zijn deugdzaam. Zij houden zich aan hun verbonden en treden ‘te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen […] als getuige van God’2 op. Ze weten wie ze zijn en dat zij een belangrijke rol spelen in de opbouw van het koninkrijk van God.

Toen ik studeerde, was ik lid van de BYU International Folk Dancers. Eens had onze groep in de zomer de gelegenheid om door de zendingsgebieden in Europa te reizen. Het was een moeilijke zomer, want een paar maanden daarvoor was mijn vader onverwachts overleden. Toen we in Schotland waren, voelde ik mij heel erg alleen en raakte ik ontmoedigd. We dansten die avond in een kerkgebouw en na de uitvoering gingen we naar het zendingshuis daarnaast. Toen ik het pad van de goed verzorgde tuin opliep zag ik bij het hek een steen liggen. Er stond op: ‘Wat ge ook doet, doe uw deel goed.’ De woorden troffen mij diep in het hart en ik had het gevoel dat de machten des hemels mij een boodschap gaven. Ik wist dat een liefdevolle hemelse Vader mij kende. Ik ontdekte dat ik niet alleen was. Ik stond daar in die tuin met tranen in mijn ogen. ‘Wat ge ook doet, doe uw deel goed.’ Door die eenvoudige uitspraak drong het weer tot mij door dat Vader in de hemel mij kende en een plan voor mij had, en de Geest maakte duidelijk dat mijn deel ertoe deed.

Later hoorde ik dat deze spreuk de profeet David O. McKay ooit ook gemotiveerd had toen hij als jonge man een zending in Schotland vervulde. Hij had die in een ontmoedigende periode in zijn leven en op zending op een steen van een gebouw gelezen, en de woorden hadden hem geholpen. Jaren later werd dat gebouw gesloopt en zorgde hij ervoor dat de kerk die steen in haar bezit kreeg om die in de tuin van het zendingshuis te plaatsen.3

Als dochters van God zijn we allemaal uniek en verschillend in omstandigheden en ervaringen. En toch doet ons deel ertoe — omdat wij ertoe doen. Onze dagelijkse bijdragen in voeden, onderwijzen en anderen verzorgen lijken misschien onbetekenend, klein, moeilijk en vernederend, en toch, als we denken aan die eerste zin van het jongevrouwenthema — ‘Wij zijn dochters van onze hemelse Vader, die van ons houdt’ — dan zal dat veel uitmaken in onze relaties en reacties.

Onlangs is mijn lieve moeder op 92-jarige leeftijd overleden. Ze heeft dit sterfelijk bestaan verlaten zoals ze had geleefd — in stilte. Haar leven was niet verlopen zoals ze verwacht had. Haar man, mijn vader, overleed toen hij 45 was, waardoor zij met drie kinderen achterbleef — mijn twee broers en ik. Ze was 47 jaar weduwe. Ze verdiende de kost voor ons gezin door overdag op school les te geven en ’s avonds pianoles te geven. Ze zorgde voor haar bejaarde vader, mijn opa, die naast ons woonde. Ze zorgde dat wij allemaal een studie konden volgen. Daar stond ze zelfs op, zodat wij een bijdrage zouden kunnen leveren. En ze klaagde nooit. Ze kwam haar verbonden na en doordat ze dat deed, nodigde ze de machten des hemels uit om haar gezin te zegenen en een wonder te verrichten. Ze vertrouwde op de kracht van gebed, priesterschap en verbondsbeloften. Ze diende de Heer getrouw. Haar standvastige toewijding hield ons, haar kinderen, in evenwicht. Ze herhaalde vaak de Schrifttekst: ‘Ik, de Heer, ben gebonden wanneer gij doet wat Ik zeg; maar wanneer gij niet doet wat Ik zeg, hebt gij geen belofte.’4 Dat was haar motto en ze wist dat het waar was. Ze wist wat het inhield om verbonden na te leven. Ze heeft nooit wereldse erkenning ontvangen. Dat wilde ze ook niet. Ze begreep wie ze was en wie ze toebehoorde — een dochter van God. Van onze moeder kan beslist gezegd worden dat zij haar deel goed heeft gedaan.

Over vrouwen en moeders heeft president Gordon B. Hinckley gezegd:

‘We mogen nooit de kracht van de vrouw uit het oog verliezen. […] De moeder heeft de meest directe invloed in het leven van de kinderen. De moeder verzorgt de kinderen en voedt ze op de manier van de Heer op. Haar invloed is van het grootste belang. […]

‘Zij schept leven. Zij voedt de kinderen op. Zij is de leerkracht van de jongevrouwen. Zij is onze onmisbare metgezellin. Zij is onze medewerkster bij de opbouw van Gods koninkrijk. Zij speelt een belangrijke rol, en haar bijdrage is fantastisch.’5

Hoe kunnen ouders hun dochter de veredelende, eeuwige waarheid bijbrengen dat ze een dochter van God is? Hoe helpen we haar om de wereld te verlaten en het koninkrijk Gods te betreden?

In een wereld die zedelijk ongevoelig wordt, hebben de jongevrouwen behoefte aan vrouwen en mannen die ‘te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen […] als getuige van God’ optreden. Dat is nog nooit zo belangrijk geweest als nu. Jongevrouwen hebben behoefte aan moeders die een voorbeeld van deugdzaamheid zijn. Moeders, de verstandhouding met uw dochter is van essentieel belang, en uw voorbeeld ook. Hoe u haar vader, zijn priesterschap en zijn goddelijke rol liefhebt en eert, wordt weerspiegeld en misschien zelfs uitvergroot in de houding en het gedrag van uw dochter.

Wat is dat deel dat we allemaal goed moeten doen? De gezinsproclamatie is duidelijk:

‘Volgens het goddelijk plan behoort de vader zijn gezin met liefde en in rechtschapenheid te presideren. Hij heeft tot taak te voorzien in de behoeften en de bescherming van zijn gezin. De taak van de moeder is op de eerste plaats de zorg voor de kinderen. Vader en moeder hebben de plicht om elkaar als gelijkwaardige partners met deze heilige taken te helpen. […]

‘Wij waarschuwen degenen die het verbond van huwelijkstrouw schenden, hun partner of kinderen misbruiken, of hun taken in het gezin niet nakomen, dat zij op een dag aan God rekenschap moeten afleggen.’6

In de ontaarde samenleving waarin Mormon leefde, klaagde hij dat de vrouwen beroofd waren van hetgeen het liefst en kostbaarst boven alles was, namelijk hun kuisheid en deugd.7

Ik hernieuw de oproep tot deugdzaamheid. Deugdzaamheid is de kracht en macht van dochters van God. Hoe zou de wereld er uitzien als deugd — een gedachten- en gedragspatroon dat op hoge zedelijke normen is gebaseerd8 — weer als een zeer gewaardeerde waarde in onze maatschappij werd hersteld? Als er minder onzedelijkheid, pornografie en misbruik zouden zijn, zouden dan minder mensen een gebroken huwelijk, gebroken leven en gebroken hart hebben? Zouden de media Gods dierbare dochters veredelen en verheffen in plaats van hen tot een lustobject te maken en te onteren? Als de hele mensheid zou begrijpen hoe belangrijk de uitspraak ‘Wij zijn dochters van onze hemelse Vader’ is, hoe zouden vrouwen dan gezien en behandeld worden?

Enkele jaren geleden, toen de bouw van dit Conferentiecentrum bijna klaar was, trad ik dit heilige gebouw binnen met een veiligheidshelm en -bril op om de vloerbedekking die mijn man aan het leggen was, te stofzuigen. Op de plek van het spreekgestoelte was een voorlader vuil aan het verplaatsen en er hing een dikke laag stof in het gebouw. En die dikke laag stof sloeg neer op het nieuwe tapijt. Mijn deel was om te stofzuigen. Daarom was ik aan het stofzuigen, stofzuigen en nog eens stofzuigen. Na drie dagen brandde mijn stofzuiger door.

Op de middag voor de eerste algemene conferentie in dit prachtige gebouw, riep mijn man mij. Hij stond op het punt om het laatste stuk vloerbedekking te leggen — onder dit historische spreekgestoelte.

Hij zei: ‘Welke Schrifttekst zal ik op de achterkant van de vloerbedekking schrijven?’

En ik zei: ‘Mosiah 18:9: Treed “te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen […] als getuige van God” op.’

Dat is wat de jongevrouwen en alle vrouwen van deze kerk in deze uiterst moeilijke wereld doen. Zij zijn een goede invloed in de wereld. Ze zijn deugdzaam, voorbeeldig, intelligent en ijverig. Zij dragen iets bij omdat ze anders zijn. Zij doen hun deel op een uitstekende manier.

Toen ik jaren geleden de vloerbedekking stofzuigde — en mijn deel goed probeerde te doen — besefte ik niet dat ik hier op een dag zou staan en dat mijn voeten op de vloerbedekking onder dit spreekgestoelte zouden staan.

Vandaag treed ik hier als dochter van God op en getuig dat Hij leeft. Jezus is de Christus. Hij is onze Verlosser. Door zijn oneindige zoenoffer zal ik eens weer bij Hem wonen — beproefd, rein en aan een eeuwige familie verzegeld. Ik zal Hem voor altijd loven voor het voorrecht om een vrouw, echtgenote en moeder te mogen zijn. Ik getuig dat wij geleid worden door een profeet van God, president Thomas S. Monson, en ik ben dankbaar voor rechtschapen mannen die mij door hun priesterschap tot zegen zijn. Ook ben ik heel dankbaar voor de kracht die ik door het ondersteunend vermogen van Jezus’ oneindige verzoening ontvang wanneer ik mijn deel goed blijf doen. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Notities

  1. Jongevrouwen — Persoonlijke vooruitgang (boekje, 2009), p. 3.

  2. Mosiah 18:9.

  3. Zie Matthew O. Richardson, ‘“What E‘er Thou Art, Act Well Thy Part”: John Allan’s Albany Crescent Stone’, Journal of Mormon History, deel 33 (herfst 2007), pp. 31–61; Francis M. Gibbons, David O. McKay: Apostle to the World, Prophet of God (1986), p. 45.

  4. Leer en Verbonden 82:10.

  5. Gordon B. Hinckley, ‘Sterk en onverzettelijk standhouden’, Wereldwijde instructiebijeenkomst voor leidinggevenden, 10 januari 2004, p. 21.

  6. ‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld’, Liahona, november 2010, p. 129.

  7. Zie Moroni 9:9.

  8. Zie Jongevrouwen — Persoonlijke vooruitgang, p. 70.