2010–2019
‘Ik zal u niet begeven en u niet verlaten’
Oktober 2013


‘Ik zal u niet begeven en u niet verlaten’

Onze hemelse Vader […] weet dat we leren, groeien en sterker worden als we de nodige beproevingen tegemoet treden en doorstaan.

Vanavond schrijf ik in mijn dagboek: ‘Dit was een van de inspirerendste bijeenkomsten van alle algemene conferenties die ik heb bijgewoond. Alles was bijzonder geestelijk van aard.’

Broeders en zusters, toen we zes maanden geleden bijeenkwamen voor onze algemene conferentie, lag mijn lieve vrouw, Frances, in het ziekenhuis omdat ze enkele dagen eerder een verschrikkelijke val had gemaakt. In mei, na weken moedig te hebben geworsteld om te herstellen van haar verwondingen, gleed ze de eeuwigheid in. Het was een groot verlies. Wij traden op 7 oktober 1948 in de Salt Laketempel in het huwelijk. Morgen zouden we 65 jaar getrouwd zijn geweest. Zij was de liefde van mijn leven, mijn vertrouwelinge en mijn beste vriendin. Te zeggen dat ik haar mis, is een uiterst ontoereikende beschrijving van mijn gevoelens.

Deze conferentie is het vijftig jaar geleden dat ik tot het Quorum der Twaalf Apostelen werd geroepen door president David O. McKay. In al die jaren heb ik nooit iets gedaan zonder de volledige steun van mijn lieve levensgezellin. Ze bracht talloze offers zodat ik mijn roeping kon vervullen. Ze klaagde nooit als ik alweer dagen en soms weken bij haar en onze kinderen vandaan was. Ze was echt een engel.

Ik wil mede namens mijn familie dank uitspreken voor het overweldigende aantal liefdesbetuigingen die we sinds het overlijden van Frances hebben ontvangen. Uit de hele wereld kwamen honderden kaarten en brieven met uitingen van bewondering voor haar en van deelneming voor onze familie. We ontvingen tientallen prachtige bloemstukken. We zijn dankbaar voor de talrijke bijdragen die ter ere van haar zijn gegeven aan het algemeen zendingsfonds van de kerk. Namens de nabestaanden spreek ik onze grote dank uit voor uw lieve en oprechte betuigingen van medeleven.

Wat mij in deze verdrietige tijd van afscheid nemen de meeste troost heeft gebracht, is mijn getuigenis van het evangelie van Jezus Christus geweest, en de wetenschap dat mijn lieve Frances nog leeft. Ik weet dat we slechts tijdelijk uit elkaar zijn. We zijn in Gods huis verzegeld door iemand die het gezag heeft om op aarde en in de hemel te verbinden. Ik weet dat wij ooit herenigd worden om nooit meer gescheiden te worden. Die wetenschap houdt mij op de been.

Broeders en zusters, we kunnen gerust aannemen dat niemand een leven helemaal zonder lijden en verdriet heeft geleefd, en dat er ook nooit een tijdperk in de geschiedenis van de mensheid is geweest zonder de nodige beroering en ellende.

Als het levenspad een wrede wending neemt, is het verleidelijk om ons af te vragen: ‘Waarom ik?’ Soms lijkt er geen licht aan het eind van de tunnel te zijn, geen zonsopgang na het duister van de nacht. We voelen ons omringd door de teleurstelling van in duigen gevallen dromen en de wanhoop van vervlogen hoop. In bijbelse bewoordingen smeken wij: ‘Is er geen balsem in Gilead?’1 We voelen ons verlaten, overmand door verdriet, eenzaam. We zijn geneigd om onze tegenspoed te bekijken door het vervormende prisma van pessimisme. We wachten ongeduldig op een oplossing voor onze problemen, waarbij we vergeten dat dit vaak de hemelse deugd van geduld vergt.

Onze moeilijkheden stellen ons vermogen om te volharden werkelijk op de proef. Dan moet ieder van ons nog een fundamentele vraag beantwoorden: zal ik haperen of zal ik de eindstreep bereiken? Sommigen haperen omdat ze niet in staat blijken boven hun moeilijkheden uit te stijgen. Om de eindstreep te bereiken, moeten we tot het eind van ons leven volharden.

Bij onze overpeinzingen van wat ons overkomt, kunnen wij met de woorden van Job zeggen: ‘De mens wordt tot moeite geboren.’2 Job was een ‘vroom en oprecht’ man, ‘godvrezend en wijkende van het kwaad’.3 Vroom in zijn gedrag, welvarend en rijk, moest Job een proef ondergaan die ieder ander kapot had kunnen maken. Beroofd van zijn bezit, bespot door zijn vrienden, gekweld door zijn lijden, ontredderd door het verlies van zijn gezinsleden, werd hij aangemoedigd om ‘God vaarwel [te zeggen] en te ster[ven]’.4 Hij weerstond die verleiding en sprak uit de grond van zijn edele hart:

‘Zie mijn Getuige is in de hemel, mijn Pleitbezorger in den hoge.’5

‘Ik weet: mijn Losser leeft.’6

Job bleef het geloof trouw. Doen wij dat ook als we zelf beproevingen ondergaan?

Als we geneigd zijn om te buigen onder de klappen die het leven uitdeelt, laten we dan bedenken dat anderen dit ook hebben meegemaakt, en dat ze hebben volhard en overwonnen.

De geschiedenis van de kerk in deze bedeling van de volheid der tijden is vol belevenissen van hen die het moeilijk hadden maar standvastig en goedsmoeds bleven. Hoe kwam dat? Zij stelden het evangelie van Jezus Christus centraal in hun leven. Dat houdt ons op de been, wat ons ook overkomt. We maken nog steeds moeilijkheden mee, maar we kunnen ze onder ogen zien, ze tegemoet treden en als overwinnaar uit de bus komen.

Van het bed van pijn, van het kussen dat nat is van de tranen, worden wij hemelwaarts geheven door die goddelijke geruststelling en beminde belofte: ‘Ik zal u niet begeven en u niet verlaten’.7 Dergelijke troost is onbetaalbaar.

Bij mijn reizen wijd en zijd, over de hele wereld, om de taken van mijn roeping uit te voeren, heb ik veel geleerd — en niet de minste daarvan is dat verdriet en lijden universeel zijn. Ik kan onmogelijk meten hoeveel hartzeer en verdriet ik heb gezien bij mijn bezoeken aan hen die rouwden, ziek waren, een echtscheiding doormaakten, worstelden met een opstandige zoon of dochter, of leden onder de gevolgen van zonde. Ik kan eindeloos doorgaan met die lijst, want wij kunnen talloze problemen krijgen. Het is moeilijk om maar één voorbeeld te geven, maar als ik denk aan moeilijkheden, schiet mij de naam te binnen van broeder Brems, een van de zondagsschoolleerkrachten uit mijn jeugd. Hij was een trouw lid van de kerk en had een hart van goud. Met zijn vrouw, Sadie, had hij acht kinderen, van wie er velen van dezelfde leeftijd waren als de kinderen in onze familie.

Na ons huwelijk en onze verhuizing uit de wijk, zagen Frances en ik broeder en zuster Brems, en leden van hun familie, bij bruiloften, begrafenissen en wijkreünies.

In 1968 overleed Sadie, de vrouw van broeder Brems. In de loop der jaren overleden ook twee van zijn acht kinderen.

Op een dag, bijna dertien jaar geleden, belde broeder Brems’ oudste kleindochter me. Ze vertelde dat haar grootvader 105 was geworden. Ze zei: ‘Hij woont in een klein verpleeghuis, maar komt op zondag nog met zijn hele familie bijeen en geeft dan een evangelieles.’ Ze vervolgde: ‘Afgelopen zondag kondigde opa aan: “Lieverds, ik ga deze week dood. Bel alsjeblieft Tommy Monson. Hij weet wel wat hij moet doen.”’

Ik bezocht broeder Brems de volgende avond. Ik had hem een tijd niet gezien. Ik kon niets tegen hem zeggen, want hij was doof. Ik kon geen boodschap voor hem opschrijven, want hij was blind. Er werd mij verteld dat de familie met hem communiceerde door met de vinger van zijn rechterhand in de palm van zijn linkerhand de naam van de bezoeker te schrijven. Boodschappen werden ook op die manier overgebracht. Ik volgde die procedure, pakte zijn vinger vast, en spelde ‘T-O-M-M-Y M-O-N-S-O-N’, zoals hij me altijd genoemd had. Broeder Brems werd enthousiast, pakte mijn handen en legde ze op zijn hoofd. Ik wist dat hij graag een priesterschapszegen wilde. De chauffeur die me naar het verpleeghuis had gebracht, legde broeder Brems samen met mij de handen op, en we gaven hem de gewenste zegen. Daarna stroomden er tranen uit zijn blinde ogen. Hij pakte dankbaar onze handen vast. Ook al had hij de zegen die we hem gaven niet gehoord, de Geest was sterk aanwezig, en ik geloof dat hij geïnspireerd werd om te weten dat wij de benodigde zegen hadden gegeven. Deze lieve man kon niet meer zien. Hij kon niet meer horen. Hij moest dag en nacht doorbrengen in een kamertje van een verpleeghuis. En toch raakte hij mijn hart met zijn glimlach en de woorden die hij sprak. ‘Dankjewel’, zei hij. ‘Mijn hemelse Vader is zo goed voor mij geweest.’

Zoals broeder Brems had voorspeld, overleed hij binnen een week. Hij stond nooit stil bij wat hem ontbrak; in plaats daarvan was hij altijd erg dankbaar voor zijn vele zegeningen.

Onze hemelse Vader geeft ons zoveel om ons in te verheugen. En Hij weet ook dat we leren, groeien en sterker worden als we de nodige beproevingen tegemoet treden en doorstaan. Wij weten dat we bij tijd en wijle hartverscheurend verdriet zullen krijgen, dat we zullen rouwen, en dat we tot het uiterste beproefd kunnen worden. Maar die moeilijkheden stellen ons in staat om betere mensen te worden, ons leven zo in te richten als onze hemelse Vader ons leert, en iets anders te worden dan we waren: beter dan voorheen, begripvoller dan voorheen, meevoelender dan voorheen, met een sterker getuigenis dan voorheen.

Dat zou ons doel moeten zijn: vol te houden en te volharden, ja, maar ook om ons geestelijk te ontwikkelen op onze tocht door zonneschijn en schaduw. Hadden wij geen moeilijkheden te overwinnen en problemen op te lossen, dan zouden wij blijven zoals we zijn, met niet of nauwelijks vooruitgang op het pad naar ons doel, het eeuwige leven. Een dichter heeft een soortgelijke gedachte als volgt verwoord:

Goed hout groeit niet door gemak,

Hoe sterker de wind, hoe sterker de tak.

Hoe hoger de lucht, hoe groter de stroom,

Hoe sterker de storm, hoe krachtiger de boom.

Door regen en sneeuw, door zon en koud’,

Groeit in bomen en in mensen goed hout.8

Alleen de Meester kent de omvang van onze beproevingen, onze pijn en ons lijden. Hij alleen biedt ons eeuwige gemoedsrust in tijden van tegenspoed. Hij alleen raakt onze gekwelde ziel met zijn woorden van troost:

‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven;

‘Neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen;

‘want mijn juk is zacht en mijn last is licht.’9

Of het nu de beste tijd of de slechtste tijd is, Hij is met ons. Hij heeft beloofd dat dit nooit zal veranderen.

Broeders en zusters, moge onze toewijding aan onze hemelse Vader niet toe- of afnemen met de eb en vloed die wij ondervinden in de jaren of de crises van ons leven. Wij zouden geen moeilijkheden moeten ondervinden om aan Hem te denken, en we zouden niet tot ootmoed gedreven hoeven te worden om Hem ons geloof en vertrouwen te schenken.

Mogen wij er altijd naar streven om dicht bij onze hemelse Vader te blijven. Daarvoor moeten we elke dag tot Hem bidden en naar Hem luisteren. Hij moet echt altijd ons hoogste Goed zijn, hetzij in zonneschijn of in regen. Moge zijn belofte altijd ons wachtwoord zijn: ‘Ik zal u niet begeven en u niet verlaten.’10

Met alle kracht van mijn ziel getuig ik dat God leeft, dat Hij ons liefheeft, dat zijn eniggeboren Zoon voor ons heeft geleefd en is gestorven, en dat het evangelie van Jezus Christus het doordringende licht is dat door de duisternis van ons leven heenschijnt. Dat dit altijd zo mag zijn, bid ik in de heilige naam van Jezus Christus. Amen.