2010–2019
Ware herders
Oktober 2013


Ware herders

Door het huisonderwijs worden veel gebeden beantwoord en zien we hoe mensen kunnen veranderen.

Vanavond zijn de dragers van Gods priesterschap vergaderd in het conferentiecentrum in Salt Lake City en op plaatsen verspreid over de hele wereld. U bent werkelijk ‘een koninklijk priesterschap’ en een ‘een uitverkoren geslacht’ zoals de apostel Petrus verklaarde.1 Het is een grote eer om u toe te mogen spreken.

Toen ik jong was, reed ons gezin elke zomer naar Provo Canyon, ruim zeventig kilometer ten zuiden en een beetje ten oosten van Salt Lake City (Utah, VS). Daar verbleven we dan enkele weken in onze blokhut. Wij jongens konden niet wachten om weer te gaan vissen en zwemmen, en we probeerden vader altijd sneller te laten rijden. In die tijd reed mijn vader een Oldsmobile uit 1928. Als hij sneller ging dan 55 kilometer per uur, vermaande mijn moeder hem steeds: ‘Niet zo snel! Niet zo snel!’ Ik zei dan: ‘Plankgas, papa! Plankgas!’

Papa reed de hele weg naar Provo Canyon in één stuk door met 55 kilometer per uur tenzij we na een bocht moesten stoppen voor een kudde schapen. We keken toe hoe honderden schapen ons schijnbaar zonder herder passeerden. Er waren een paar honden die hen al blaffend opdreven. Helemaal achteraan zagen we toch een herder te paard — zonder bit, maar met een halster. We zagen hem af en toe in het zadel ingezakt in slaap dommelen. Het paard kende immers de weg en de blaffende honden deden het werk.

Vergelijk die situatie met het tafereel dat ik vele jaren geleden in München (Duitsland) aanschouwde. We waren op een zondagochtend op weg naar een zendingsconferentie. Ik keek uit het raam van de auto van de zendingspresident en zag een herder die met een staf in de hand zijn schapen leidde. Ze volgden hem, waar hij ook heen ging. Als hij naar links ging, volgden ze hem naar links. Als hij naar rechts ging, volgden ze hem in die richting. Ik vergeleek de ware herder die zijn schapen leidde met de herder die ongeïnteresseerd achter zijn schapen aanreed.

Jezus heeft gezegd: ‘Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne.’2 Hij heeft ons het volmaakte voorbeeld gegeven van een ware herder.

Broeders, als de priesterschap van God hebben we de taak om herders te zijn. De Heer heeft ons in zijn wijsheid richtlijnen gegeven om herders te zijn voor de gezinnen van de kerk. We kunnen hen dienen, onderwijzen en tot hen getuigen. Dat noemen we huisonderwijs en daar wil ik vanavond over spreken.

De bisschop van elke wijk van de kerk houdt toezicht op de aanstelling van priesterschapsdragers als huisonderwijzer om de leden maandelijks thuis te bezoeken. Ze gaan twee aan twee. Indien mogelijk vergezelt een jongeman die priester of leraar in de Aäronische priesterschap is een volwassene die het Melchizedeks priesterschap draagt. Als ze de gezinnen bezoeken waarvoor ze verantwoordelijk zijn, dient de Aäronisch-priesterschapsdrager mee te onderwijzen. Zo’n opdracht draagt bij tot de zendingsvoorbereiding van deze jongemannen en de priesterschapstaken in hun verdere leven.

Het huisonderwijs is een gevolg van hedendaagse openbaring die priesterschapsdragers opdraagt ‘om te onderwijzen, uit te leggen, aan te sporen, te dopen […] en om elk lid thuis te bezoeken, en hen aan te sporen om overluid en in het verborgen te bidden, en alle huiselijke plichten na te komen, […] om altijd over de kerk te waken, en bij hen te zijn en hen te versterken; en erop toe te zien dat er geen ongerechtigheid in de kerk is, noch hardheid onder elkaar, noch liegen, laster of kwaadsprekerij.’3

President David O. McKay heeft gezegd: ‘Huisonderwijs is een van onze dringendste en dankbaarste mogelijkheden om de kinderen van onze Vader te voeden, te inspireren, te adviseren en te leiden. […] [Het] is een goddelijke dienst, een goddelijke roeping. Als huisonderwijzers hebben we de taak om de […] Geest in elk gezin en elk hart te brengen. Als we als toegewijd [onderwijzer] van Gods kinderen houden van het werk en ons best doen, zullen we oneindige gemoedsrust, vreugde en voldoening hebben.’4

In het Boek van Mormon lezen we dat Alma ‘al hun priesters en al hun leraren [wijdde]; en niemand werd gewijd, tenzij hij een rechtvaardig man was.

‘Daarom waakten zij over hun volk en voedden hen met dingen die verband hielden met de gerechtigheid.’5

Als huisonderwijzer is het verstandig om de moeilijkheden van de gezinsleden te weten te komen en te begrijpen. Zo kunnen we gericht onderwijzen en doeltreffende hulp aanbieden.

Een huisonderwijzer heeft ook meer kans tot slagen als hij op voorhand een afspraak maakt. Ik wil dit punt verduidelijken aan de hand van een ervaring die ik een aantal jaren geleden had. In die tijd bestond het leidinggevend comité voor het zendingswerk uit Spencer W. Kimball, Gordon B. Hinckley en Thomas S. Monson. Op zekere avond waren de leden van het comité en hun vrouwen uitgenodigd voor een etentje bij broeder en zuster Hinckley. We hadden net een heerlijke maaltijd op toen er op de deur geklopt werd. President Hinckley deed de deur open en zag een van zijn huisonderwijzers staan. De huisonderwijzer zei: ‘Ik weet dat ik geen afspraak heb gemaakt en ik heb mijn collega niet bij me, maar ik vond dat ik vanavond moest langskomen. Ik wist niet dat u bezoek had.’

President Hinckley nodigde de man beleefd uit om binnen te komen, te gaan zitten en drie apostelen en hun echtgenotes te onderwijzen in de plichten van een lid. Angstig deed de huisonderwijzer zijn best. President Hinckley bedankte hem voor het bezoek en de man maakte zich snel uit de voeten.

Ik wil nog een voorbeeld van ongepast huisonderwijs aanhalen. President Marion G. Romney, die een aantal jaren geleden raadgever in het Eerste Presidium was, heeft wel eens over zijn huisonderwijzer verteld die hem op een koude winteravond kwam bezoeken. Hij hield zijn hoed in de hand en werd nogal zenuwachtig toen hij gevraagd werd te gaan zitten en zijn boodschap te geven. Hij bleef staan en zei: ‘Nou, broeder Romney, het is erg koud en ik heb de automotor laten draaien zodat hij niet zou stilvallen. Ik ben gewoon even langs gekomen zodat ik de bisschop kan vertellen dat ik u heb bezocht.’6

President Ezra Taft Benson heeft in een bijeenkomst van priesterschapsdragers over president Romney’s ervaring verteld en daaraan toegevoegd: ‘Dat kunnen we beter doen, broeders — veel beter!’7 Ik ben het met hem eens.

Huisonderwijs is meer dan een maandelijks werktuiglijk bezoekje. Het is onze verantwoordelijkheid om te onderwijzen, inspireren, motiveren, de minderactieven die we bezoeken terug te brengen en de zoons en dochters van God naar hun uiteindelijke verhoging te leiden.

Ik geef u ter ondersteuning deze wijze raad, die zeker van toepassing is op huisonderwijzers. Abraham Lincoln heeft gezegd: ‘Als u wilt dat een man voor uw zaak strijdt, moet u hem eerst overtuigen dat u oprecht zijn vriend bent.’8 President Ezra Taft Benson heeft gezegd: ‘Wees vooral een echte vriend voor de personen en gezinnen die u onderwijst. […] Een vriend doet meer dan een maandelijks plichtsgetrouw bezoekje brengen. Een vriend vindt het belangrijker om mensen te helpen dan erkenning te krijgen. Een vriend bekommert zich om anderen. Een vriend [toont liefde]. Een vriend luistert, en een vriend steekt de helpende hand uit.’9

Door het huisonderwijs worden veel gebeden beantwoord en zien we hoe mensen kunnen veranderen.

Een voorbeeld hiervan is Dick Hammer die tijdens de economische crisis met het Civilian Conservation Corps naar Utah (VS) kwam. Hij ontmoette een jonge vrouw van de kerk, met wie hij trouwde. Hij opende Dick’s Café in St. George (Utah, VS), dat een populaire ontmoetingsplaats werd.

De huisonderwijzer van het gezin Hammer was Willard Milne, een van mijn vrienden. Omdat ik Dick Hammer ook kende en zijn menukaarten gedrukt had, vroeg ik mijn vriend, broeder Milne, telkens als ik in St. George kwam: ‘Hoe staat het met onze vriend Dick Hammer?’

Het antwoord was meestal: ‘Het gaat, maar langzaam.’

Bij hun maandelijkse bezoek aan het gezin Hammer gaven Willard Milne en zijn collega telkens les in het evangelie en getuigden ze tot Dick en zijn gezin.

De jaren gingen voorbij, en op een dag belde Willard me op. Hij had goed nieuws. ‘Broeder Monson,’ zei hij, ‘Dick Hammer heeft zich bekeerd en laat zich dopen. Hij is negentig en we zijn ons hele volwassen leven vrienden geweest. Ik ben heel blij met zijn besluit. Ik ben jarenlang zijn huisonderwijzer geweest.’ Ik merkte enige emotie in Willards stem toen hij me dit goede nieuws vertelde.

Broeder Hammer liet zich inderdaad dopen en een jaar later betrad hij de prachtige St. Georgetempel, waar hij zijn begiftiging ontving en verzegeld werd.

Ik vroeg Willard: ‘Ben je in die lange tijd als huisonderwijzer nooit ontmoedigd geraakt?’

Hij antwoordde: ‘Nee, het was alle moeite waard. Nu ik de vreugde zie van het gezin Hammer, is mijn hart vervuld van dankbaarheid voor de zegeningen die het evangelie in hun leven heeft gebracht en voor het voorrecht dat ik gehad heb om er enigszins bij betrokken te zijn. Ik ben een gelukkig mens.’

Broeders, het zal jaar in jaar uit ons voorrecht zijn om veel mensen te bezoeken en te onderwijzen — zowel de minderactieven als zij die volledig toegewijd zijn. Als we plichtsgetrouw onze roeping uitoefenen, zullen we veel mogelijkheden krijgen om mensen tot zegen te zijn. Onze bezoeken aan minderactieve leden kunnen de sleutel zijn die de deur voor hun terugkeer uiteindelijk zal openen.

Laten we met dit in gedachten naar degenen gaan voor wie we verantwoordelijk zijn, zodat zij zich weer aan de tafel van de Heer aan zijn woord kunnen vergasten, het gezelschap van de Geest genieten, en ‘geen vreemdelingen en bijwoners meer [zijn], maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods.’10

Als iemand van u laks is geworden wat uw huisonderwijs betreft, wil ik u zeggen dat er geen beter moment dan nu is om uw toewijding aan uw huisonderwijstaken te hernieuwen. Besluit nu om alles te doen wat nodig is om de mensen voor wie u verantwoordelijk bent te bereiken. Er zullen ook dagen zijn wanneer u uw collega zult moeten opporren zodat hij tijd vrijmaakt om u te vergezellen, maar als u volhardt, zult u slagen.

Broeders, onze huisonderwijsinspanningen houden niet op. Het werk zal voortgaan totdat onze Heer en Meester zegt: ‘Het is genoeg.’ We kunnen levens opvrolijken. We kunnen harten blij maken. We kunnen zielen redden. Het is ons heilig voorrecht om de kostbare zielen die ons zijn toevertrouwd op te vrolijken, blij te maken en te redden. We dienen dit getrouw en blijmoedig te doen.

Tot slot wil ik een bijzonder voorbeeld aanhalen om duidelijk te maken wat voor huisonderwijzers we behoren te zijn. Er is een leraar wiens leven alle andere in de schaduw stelt. Hij onderwees in leven en dood, in plicht en bestemming. Hij leefde niet om Zich te laten dienen, maar om te dienen; niet om te ontvangen, maar om te geven, niet om zijn leven te behouden, maar om het voor anderen neer te leggen. Hij beschreef een liefde die aangenamer is dan begeerte, een armoede die meer rijkdom verschaft dan een schat. Er werd over deze Leraar gezegd dat Hij als gezaghebbende onderwees, en niet als de schriftgeleerden.11 Zijn wetten waren niet in steen gegrift, maar in het hart der mensen.

Ik heb het over de Meesterleraar, namelijk Jezus Christus, de Zoon van God, de Heiland en Verlosser van alle mensen. In de Bijbel staat: ‘Hij is rondgegaan, weldoende.’12 Met Hem als onfeilbare gids en voorbeeld, zullen we in aanmerking komen voor zijn hulp bij ons huisonderwijs. We zullen mensen tot zegen zijn. We zullen harten vertroosten. We zullen zielen redden. We zullen ware herders worden. Dat dit zo mag zijn, bid ik in de naam van de goede Herder, Jezus Christus. Amen.