2010–2019
Voor eeuwig vrij, om zelfstandig te handelen
okt. 2014


Voor eeuwig vrij, om zelfstandig te handelen

God wil dat wij als vrije mannen en vrouwen in staat zijn ons volledige potentieel te verwezenlijken, zowel in stoffelijk als geestelijk opzicht.

Het toneelstuk Koning Hendrik V van William Shakespeare bevat een nachtelijke scène in het kamp van Engelse soldaten bij Azincourt vlak voor hun strijd tegen het Franse leger. In het zwakke licht en deels vermomd begeeft koning Hendrik zich zonder herkend te worden onder zijn soldaten. Hij praat met hen en probeert het moreel onder zijn troepen te peilen, die zwaar in de minderheid zijn. Omdat ze niet doorhebben wie hij is, spreken ze vrijuit. Onder een aantal krijgslieden ontspint zich een discussie over de vraag wie er verantwoordelijkheid is voor het lot van de soldaten — de koning of iedere soldaat zelf.

Op een gegeven moment zegt koning Hendrik: ‘Ik zou nergens zo tevreden sterven als in gezelschap van de koning, omdat zijn zaak rechtvaardig is.’

Michael Williams antwoordde: ‘Dat is meer dan wij weten.’

Zijn kameraad stemt in: ‘Ja, en meer dan wij moeten achterhalen; want we weten genoeg als we weten dat we onderdanen van de koning zijn. Als zijn zaak slecht is, delgt onze plicht van gehoorzaamheid al onze schuld.’

Williams voegt daaraan toe: ‘Maar als de zaak slecht is, zal de koning rekenschap geven.’

Koning Hendrik is het daar duidelijk niet mee eens. ‘De plicht van elke onderdaan is de koning gewijd; maar de ziel van elke onderdaan behoort hemzelf toe.’1

Shakespeare probeert dit vraagstuk in het toneelstuk niet op te lossen, en in de een of andere vorm is het door de eeuwen heen actueel gebleven: wie is er verantwoordelijk voor wat er in ons leven gebeurt?

Als er dingen misgaan, hebben velen de neiging om anderen of zelfs God de schuld te geven. Sommigen menen overal recht op te hebben en proberen de verantwoordelijkheid voor hun welzijn als individu of groep op anderen of de overheid af te schuiven. In geestelijke zin menen sommigen dat mannen en vrouwen niet naar persoonlijke rechtschapenheid hoeven te streven — want God houdt van ons en redt ons wel ‘gewoon zoals we zijn’.

Maar God verwacht dat zijn kinderen handelen volgens de morele keuzevrijheid die Hij hun heeft gegeven, ‘opdat eenieder op de dag des oordeels rekenschap verschuldigd zal zijn van zijn eigen zonden’.2 Het is volgens zijn plan en wil dat wij de beslissende rol in ons eigen levensverhaal spelen. God wil ons leven niet voor ons leiden en ons evenmin als een soort marionet behandelen, zoals Lucifer dat ooit voorstelde. Evenmin zullen zijn profeten de rol van ‘marionettenspeler’ in Gods plaats innemen. Brigham Young heeft verklaard: ‘Ik verlang niet dat enige heilige der laatste dagen in deze wereld, noch in de hemel, genoegen neemt met wat ik doe, tenzij de Geest van de Heer Jezus Christus, de geest van openbaring, hem tevreden stemt. Ik wil dat ze het voor zichzelf weten en het zelf begrijpen.’3

God redt ons dus niet ‘gewoon zoals we zijn’, ten eerste omdat we ‘gewoon zoals we zijn’ onrein zijn, en ‘niets wat onrein is, kan […] in zijn tegenwoordigheid wonen; want Mens der Heiligheid is zijn naam, in de taal van Adam, en de naam van zijn Eniggeborene is de Zoon des Mensen [der Heiligheid]’.4 En ten tweede zal God ons niet tot iets maken wat we niet door onze daden verkiezen te worden. Inderdaad houdt Hij van ons, en juist daarom dwingt én verlaat Hij ons niet. Hij biedt ons wel hulp en leiding. De echte manifestatie van Gods liefde is dan ook te vinden in zijn geboden.

We dienen ons te verheugen (en doen dat ook) in het door God verordende plan dat ons toestaat om keuzes te maken en zelfstandig te handelen, en de gevolgen daarvan te ondervinden, ofwel, zoals er in de Schriften staat: ‘[wij] proeven het bittere, opdat [wij] het goede zullen weten te waarderen’.5 We zijn eeuwig dankbaar dat de Heiland door zijn verzoening de zondeval overwon, zodat we in deze wereld geboren kunnen worden zonder voor Adams overtreding te worden gestraft.6 Omdat wij aldus verlost zijn van de val, beginnen wij ons leven onschuldig voor God en zijn wij ‘voor eeuwig vrij […], het onderscheid kennende tussen goed en kwaad; om zelfstandig te handelen en niet om met [ons] te laten handelen’.7 We kunnen kiezen wat voor persoon we willen worden, en met Gods hulp kan dat zelfs zijn zoals Hij is.8

Het evangelie van Jezus Christus opent de weg naar hoe we kunnen worden. Dankzij de verzoening van Jezus Christus en zijn genade kunnen onze mislukte pogingen om de celestiale wet hier volmaakt en consequent na te leven uitgewist worden. We krijgen de mogelijkheid om een karakter als dat van Christus te ontwikkelen. De gerechtigheid vereist echter dat er in dit opzicht niets zonder onze bereidwillige instemming en deelname gebeurt. Dat is altijd zo geweest. Onze aanwezigheid op aarde als fysiek wezen is het gevolg van een keuze die ieder van ons gemaakt heeft om aan het plan van onze Vader deel te nemen.9 Ons eeuwig heil komt dus zeker niet voort uit goddelijke grilligheid, maar komt evenmin alleen door de wil van God tot stand.10

Gerechtigheid is een essentiële eigenschap van God. Wij kunnen geloof in God hebben omdat Hij volmaakt betrouwbaar is. In de Schriften staat: ‘God wandelt niet op kromme paden, noch wendt Hij Zich ter rechter- of ter linkerhand, noch wijkt Hij af van hetgeen Hij heeft gezegd; daarom zijn zijn paden recht, en is zijn gang één eeuwige ronde.’11 Er staat ook ‘dat God niet iemand om de persoon aanneemt’.12 Wij bouwen op de goddelijke eigenschap van gerechtigheid voor ons geloof, vertrouwen en hoop.

Maar juist doordat God volmaakt rechtvaardig is, zijn er sommige dingen die Hij niet kan doen. Hij kan niet willekeurig de een aannemen en de ander verbannen. Hij ‘kan de zonde niet met de geringste mate van toelating aanschouwen’.13 Hij kan de barmhartigheid de gerechtigheid niet laten beroven.14

Gods gerechtigheid blijkt overtuigend uit het daarmee gepaard gaande beginsel van barmhartigheid dat Hij heeft ingesteld. Juist omdat Hij rechtvaardig is, heeft Hij ervoor gezorgd dat barmhartigheid haar onmisbare rol in onze eeuwige bestemming speelt. Dus nu laat ‘de gerechtigheid […] al haar eisen gelden, en ook de barmhartigheid maakt aanspraak op alles wat het hare is’.15

We weten dat ‘het lijden en de dood van Hem die geen zonde heeft begaan, in wie [de Vader] welbehagen hadt; […] het bloed van [zijn] Zoon dat vergoten is’16 datgene is wat aan de eisen der gerechtigheid voldoet, barmhartigheid verleent en ons verlost.17 Toch ‘kon het verlossingsplan volgens de gerechtigheid alleen worden verwezenlijkt op voorwaarde van de bekering’.18 Het is op grond van de voorwaarde en mogelijkheid van bekering dat de barmhartigheid haar uitwerking kan hebben zonder de gerechtigheid met voeten te treden.

Christus stierf niet om mensen lukraak te verlossen, maar om bekering mogelijk te maken. Wij verlaten ons geheel ‘op de verdiensten van Hem die machtig is om te redden’19 in het proces van bekering, maar ons daadwerkelijk bekeren is een verandering waarvoor we zelf kiezen. Door bekering een voorwaarde te maken voor de gave van genade, laat God ons dus onze eigen verantwoordelijkheid behouden. Bekering respecteert en steunt onze morele keuzevrijheid: ‘En aldus kan de barmhartigheid de eisen der gerechtigheid bevredigen en hen met de armen der geborgenheid omsluiten, terwijl hij die geen geloof tot bekering oefent aan de gehele wet van de eisen der gerechtigheid is blootgesteld; daarom is het grote en eeuwige verlossingsplan alleen van kracht voor hem die geloof tot bekering heeft.’20

Gods gerechtigheid en barmhartigheid verkeerd begrijpen is één ding; Gods bestaan of oppermacht ontkennen is iets anders, maar beide hebben tot gevolg dat we minder — soms veel minder — bereiken dan ons volledige, goddelijke potentieel. Een God die geen eisen stelt, is het functionele equivalent van een God die niet bestaat. Een wereld zonder God, de levende God die morele wetten instelt om zijn kinderen te besturen en te vervolmaken, is ook een wereld zonder ultieme waarheid of gerechtigheid. Dat is een wereld waar moreel relativisme hoogtij viert.

Relativisme houdt in dat ieder eigenmachtig zijn of haar eigen wet en waarheid bepaalt. Uiteraard hangen niet alleen mensen die het bestaan van God ontkennen deze filosofie aan. Sommigen die in God geloven, vinden evenzogoed dat ze zelf, als individu, bepalen wat goed en verkeerd is. Eén jongvolwassene zei het eens als volgt: ‘Ik kan niet echt zeggen dat het hindoeïsme of katholicisme verkeerd is, of dat episcopaal zijn verkeerd is — het ligt er volgens mij gewoon aan wat je gelooft. […] Ik geloof niet dat er goed en kwaad is.’21 Een ander antwoordde op de vraag naar de basis voor zijn godsdienstige overtuiging: ‘Ikzelf — daar komt het in wezen op neer. Ik bedoel, wie kan nu voorschrijven wat je moet geloven?22

Voor wie geloven dat van alles en nog wat waar kan zijn, komt de verklaring van objectieve, onveranderlijke en universele waarheid over als dwang — ‘Ik wil niet gedwongen worden te geloven dat iets waar is wat ik niet prettig vind.’ Maar dat verandert de werkelijkheid niet. Lak hebben aan de wet van de zwaartekracht voorkomt niet dat iemand valt als hij van een steile rots stapt. Datzelfde geldt voor eeuwige wetten en de gerechtigheid. Vrijheid komt niet door er tegen in te gaan, maar door ze toe te passen. Dat ligt ten grondslag aan Gods eigen macht. Als er geen vaste en onveranderlijke waarheden waren, zou de gave van keuzevrijheid zonder betekenis zijn omdat we de gevolgen van onze daden nooit zouden kunnen voorzien en beogen. Lehi verwoordde het als volgt: ‘Indien gij zegt: Er bestaat geen wet, moet gij ook zeggen: Er bestaat geen zonde. Indien gij zegt: Er bestaat geen zonde, moet gij ook zeggen: Er bestaat geen rechtvaardigheid. En indien er geen rechtvaardigheid bestaat, bestaat er geen geluk. En indien rechtvaardigheid noch geluk bestaan, bestaan straf noch ellende. En indien die dingen niet bestaan, is er geen God. En indien er geen God is, zijn wij er niet, noch de aarde; want er hadden geen dingen geschapen kunnen worden, noch om te handelen, noch om mee te handelen; daarom hadden alle dingen moeten ophouden te bestaan.’23

In zowel stoffelijke als geestelijke zaken is zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen een gave van God. Zonder die gave kunnen we ons volledige potentieel als dochters en zoons van God niet verwezenlijken. Eigen verantwoordelijkheid is dan zowel een recht als een plicht die we voortdurend moeten verdedigen. Al vóór de schepping lag zij onder vuur. We moeten het recht op eigen verantwoordelijkheid verdedigen tegen mensen en programma’s die ons (soms met de beste bedoelingen) afhankelijk maken. En we moeten ons verzetten tegen onze eigen neigingen om het werk te ontwijken dat nodig is om talenten, vaardigheden en christelijke eigenschappen te ontwikkelen.

Het verhaal gaat van een man die simpelweg niet wilde werken. Hij wilde dat men in alles voor hem zorgde. In zijn beleving was de kerk of de overheid, of allebei, hem zijn onderhoud verschuldigd omdat hij zijn belastingen en zijn tiende had betaald. Hij had niets te eten, maar weigerde te werken om voor zichzelf te zorgen. Uit wanhoop en afschuw dat hij zelf geen vinger wilde uitsteken, besloten de mensen die geprobeerd hadden hem te helpen dat ze hem net zo goed alvast naar de begraafplaats konden brengen. Op weg naar de begraafplaats zei een van die mannen: ‘Dit kunnen we niet maken. Ik heb nog wat maïskolven voor hem.’

Ze gaven dit aan de man te kennen en hij vroeg: ‘Zijn de schutbladeren er al af?’

Ze zeiden: ‘Nee.’

‘Nou,’ zei hij, ‘rij dan maar door.’

God wil dat wij als vrije mannen en vrouwen in staat zijn ons volledige potentieel te verwezenlijken, zowel in stoffelijk als geestelijk opzicht. Hij wil dat we vrij zijn van de vernederende beperkingen van armoede en de slavernij van zonde, dat we zelfrespect en onafhankelijkheid genieten, dat we voorbereid zijn in alle dingen om ons bij Hem in zijn celestiale koninkrijk te voegen.

Ik verbeeld me geenszins dat we dit op eigen houtje kunnen bereiken, zonder zijn uitgebreide en voortdurende hulp. ‘Wij weten dat wij, na alles wat wij kunnen doen, door de genade worden gered.’24 En we hoeven niet aan een bepaalde ondergrens in vaardigheid of goedheid te voldoen voordat God ons zal helpen. Goddelijke hulp staat ons elk uur van elke dag ter beschikking, waar we ons ook op het pad van gehoorzaamheid bevinden. Maar ik weet ook dat verlangen naar zijn hulp niet volstaat. We moeten onszelf inspannen, ons bekeren en God in ons leven werkzaam laten zijn met inachtneming van de gerechtigheid en morele keuzevrijheid. Ik pleit ervoor om simpelweg onze verantwoordelijkheid op te nemen en aan de slag te gaan, zodat er voor God iets is om ons bij te helpen.

Ik getuig dat God de Vader leeft, dat zijn Zoon, Jezus Christus, onze Verlosser is, en dat de Heilige Geest bij ons is. Hun verlangen om ons te helpen staat vast en hun vermogen om dat te doen is oneindig. Laten wij ontwaken en ons uit het stof verheffen, ‘opdat de verbonden van de eeuwige Vader, die Hij met [ons] heeft gesloten, zullen worden vervuld’.25 In de naam van Jezus Christus. Amen.