2010–2019
De gelijkenis van de zaaier
April 2015


De gelijkenis van de zaaier

Het is aan ieder van ons de prioriteiten te stellen en de dingen te doen die onze aarde goed en onze oogst overvloedig maken.

De onderwerpen van de toespraken in de algemene conferentie worden niet op aards gezag toegewezen, maar door de influisteringen van de Geest. Veel onderwerpen dienen zich aan vanwege de aardse zorgen die we allemaal hebben. Maar net zoals Jezus in zijn tijd niet aangaf hoe men aardse problemen of politieke onderdrukking kon afwenden, bespreken zijn dienstknechten tegenwoordig doorgaans wat zijn volgelingen aan zichzelf kunnen verbeteren om hen voor te bereiden op hun terugkeer naar hun hemelse huis. Ik voel me dit paasweekend gedrongen om over de waardevolle, tijdloze leringen in een van de gelijkenissen van Jezus te spreken.

De gelijkenis van de zaaier is een van de weinige gelijkenissen die in elk van de drie synoptische evangeliën voorkomt. Ook behoort zij tot een nog kleinere groep gelijkenissen die Jezus aan zijn discipelen heeft uitgelegd. Het zaad dat gezaaid werd, was ‘het Woord van het Koninkrijk’ (Mattheüs 13:19), ‘het Woord’ (Markus 4:14) of ‘het Woord van God’ (Lukas 8:11) — de leringen van de Meester en zijn dienstknechten.

De verschillende soorten aarde waarop het zaad viel, staan voor de verschillende manieren waarop stervelingen die leringen ontvangen en volgen. Het zaad dat ‘langs de weg’ viel (Markus 4:4), heeft dus geen aarde bereikt waarin het tot groei had kunnen komen. Dat zaad staat voor leringen die niet tot iemands verharde of onvoorbereide hart doordringen. Daar weid ik verder niet over uit. Mijn boodschap is gericht tot wie van ons zich hebben voorgenomen om Christus te volgen. Wat doen we met de leringen van de Heiland in ons dagelijks leven?

De gelijkenis van de zaaier waarschuwt ons voor omstandigheden en gedragingen die iemand die het zaad van de evangelieboodschap heeft ontvangen ervan kunnen weerhouden een goede oogst binnen te halen.

I. Steenachtige grond, geen wortel

Een deel van het zaad ‘viel op steenachtige grond, waar het niet veel aarde had, en het kwam meteen op, doordat het geen diepte van aarde had. Maar toen de zon opgegaan was, verschroeide het, en doordat het geen wortel had, verdorde het’ (Markus 4:5–6).

Jezus legde uit dat hiermee mensen worden aangeduid die ‘als zij het Woord gehoord hebben, het meteen met vreugde ontvangen’. Maar aangezien zij ‘geen wortel in zichzelf hebben, […] als er later verdrukking of vervolging komt omwille van het Woord, struikelen zij meteen’ (Markus 4:16–17).

Hoe komt het dat hoorders ‘geen wortel in zichzelf’ hebben? Dat is het geval wanneer nieuwe leden zich voornamelijk tot de zendelingen bekeren, of tot de vele aantrekkelijke kenmerken van de kerk, of tot de vele geweldige vruchten van het kerklidmaatschap. Zonder worteling in het woord, kunnen ze bij tegenspoed verschroeien en verdorren. Maar ook zij die in de kerk zijn opgegroeid — en al lang lid zijn — kunnen in een toestand raken dat ze geen wortel in zichzelf hebben. Ik heb sommigen van hen gekend — leden zonder diepe en blijvende bekering tot het evangelie van Jezus Christus. Als we niet in de leringen van het evangelie geworteld zijn en de gebruiken niet stelselmatig in acht nemen, kan ieder van ons een hart van steen ontwikkelen, wat steenachtige grond voor geestelijk zaad is.

Geestelijk voedsel is noodzakelijk om geestelijk in leven te blijven. Dat geldt zeker in een wereld die van geloof in God en het absolute karakter van goed en kwaad afraakt. In dit internettijdperk worden boodschappen uitvergroot die ons geloof kunnen schaden. We moeten dan ook meer aandacht aan geestelijke waarheden besteden om ons geloof te versterken en in het evangelie geworteld te blijven.

Jonge mensen, dat klinkt jullie misschien te algemeen in de oren, dus geef ik je een specifiek voorbeeld. Als de zinnebeelden van het avondmaal worden rondgediend, en je zit te sms’en of te fluisteren, of een computerspelletje of iets anders te doen, blijf je van essentieel geestelijk voedsel verstoken. Daardoor raak je geestelijk ontworteld en schuif je op naar steenachtige grond. Verdorring ligt dan op de loer wanneer je met beproevingen zoals isolement, intimidatie of spot te maken krijgt. En dat geldt ook voor volwassenen.

Er is nog iets wat onze geestelijke wortels kan aantasten — al dan niet versneld door de huidige technologie — namelijk een tunnelvisie op het evangelie of de kerk. Die beperkte visie fixeert zich op een bepaalde leerstelling, een gewoonte of een vermeende tekortkoming van een leider en gaat voorbij aan het grootse panorama van het evangelieplan en de persoonlijke en gemeenschappelijke vruchten van de oogst ervan. President Gordon B. Hinckley heeft een treffende beschrijving van één aspect van deze tunnelvisie gegeven. Hij vertelde toehoorders aan de BYU over politieke commentatoren die ‘furieus en verontwaardigd waren’ over een toenmalige gebeurtenis die het nieuws haalde. ‘Met grote vaardigheid lieten ze hun bijtende kritiek en boosheid de vrije loop. […] Echt waar,’ concludeerde hij, ‘dit is de tijd van de kundige gifkikkers.’1 Willen we echter diep geworteld zijn in het evangelie, dan moeten we onze kritiek beteugelen en altijd de bredere kijk op het majestueuze werk van God zoeken.

II. Dorens: zorgen van deze wereld en de verleiding van rijkdom

Jezus vertelde dat ‘een ander deel viel in de dorens, en de dorens kwamen op en verstikten het, en het gaf geen vrucht’ (Markus 4:7). Hij legde uit: ‘Zij horen het Woord, maar de zorgen van deze wereld en de verleiding van de rijkdom en de begeerten naar al het andere komen erbij en verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar’ (Markus 4:18–19). Die waarschuwing zullen wij allemaal in de oren moeten knopen.

Ik spreek eerst over de verleiding van rijkdom. Waar we ons op onze geestelijke reis ook bevinden — wat onze staat van bekering ook is — we zijn allemaal vatbaar voor die verleiding. Als we bovenal gefixeerd zijn op de aanschaf, het gebruik of het bezit van goederen, noemen we dat materialisme. Er is al zoveel gezegd en geschreven over materialisme, dat ik er hier weinig aan toe hoef te voegen.2 Zij die de zogeheten theologie van de voorspoed aanhangen, laten zich door de verleiding van rijkdom meeslepen. Rijkdom of een hoog inkomen is geen teken van hemelse begunstiging, en de afwezigheid ervan is geen bewijs van hemelse ongenade. Toen Jezus een trouwe volgeling vertelde dat hij het eeuwige leven kon beërven als hij alles wat hij had aan de armen gaf (zie Markus 10:17–24), wees Hij hem niet op het kwade in het bezitten van rijkdom, maar op het kwade in de houding die de volgeling in dat verband aannam. We weten allemaal dat Jezus de barmhartige Samaritaan prees die met dezelfde soort munten zijn naaste hielp als waarvoor Judas zijn Heiland zou verraden. De wortel van alle kwaad is niet geld, maar de zucht naar geld (zie 1 Timotheüs 6:10).

In het Boek van Mormon staat een tijd beschreven waarin de ‘vooruitgang van de kerk’ van God begon ‘af te nemen’ (Alma 4:10) omdat ‘het volk der kerk […] hun hart op rijkdommen en op de ijdelheden der wereld begon te zetten’ (Alma 4:8). Wie een overvloed aan materiële bezittingen heeft, loopt gevaar geestelijk door rijkdom en andere dingen van de wereld ‘verdoofd’ te worden.3 Dat leidt ons tot de volgende leringen van de Heiland.

De subtielste dorens die de uitwerking van het evangeliewoord op ons verstikken, zijn de krachten in de wereld die Jezus ‘de zorgen en rijkdom en genietingen van het leven’ noemt (Lukas 8:14). Die zijn er teveel om op te noemen. Enkele voorbeelden volstaan.

Bij een bepaalde gelegenheid bestrafte Jezus Petrus, zijn hoofdapostel, met de woorden: ‘U bent een struikelblok voor Mij, want u bedenkt niet de dingen van God, maar die van de mensen’ (Mattheüs 16:23; zie ook LV 3:6–7; 58:39). De dingen van mensen bedenken, betekent dat we de zorgen van deze wereld boven de dingen van God plaatsen in onze daden, onze prioriteiten en onze gedachten.

We geven ons over aan de ‘genietingen van het leven’ (1) als we verslaafd zijn, wat afbreuk doet aan Gods kostbare gave van keuzevrijheid; (2) als we ons door onbenulligheden laten afleiden, wat ons zaken van eeuwig belang uit het oog doet verliezen; en (3) als we vinden dat we meer rechten dan plichten hebben, wat de noodzakelijke persoonlijke groei belemmert waarmee we ons kwalificeren voor onze eeuwige bestemming.

We worden door de ‘zorgen […] van het leven’ overmand wanneer vrees voor de toekomst ons verlamt, wat ons ervan weerhoudt om met vertrouwen in God en op zijn beloften in geloof voorwaarts te gaan. Vijfentwintig jaar geleden sprak mijn geachte BYU-leraar Hugh W. Nibley over de gevaren van toegeven aan de zorgen van de wereld. In een interview werd hem gevraagd of de toestand in de wereld en onze plicht om het evangelie te verspreiden het wenselijk maakten om op de een of andere manier ‘de wereld tegemoet te komen bij wat we in de kerk doen’.4

Zijn antwoord: ‘Heeft het daar niet altijd in de kerk om gedraaid? Je moet tegen haren durven in te strijken, je moet risico’s durven te nemen. Dat is precies waar het geloof om de hoek komt kijken. […] Onze toewijding is in feite een test, het is niet voor niets moeilijk, het is niet voor niets onpraktisch in termen van deze wereld.’5

Die prioriteit van het evangelie is nog maar enkele maanden geleden op de BYU-campus onderstreept door een gewaardeerde katholieke leider, Charles J. Chaput, aartsbisschop van Philadelphia (VS). Hij besprak de ‘gemeenschappelijke bezorgdheid onder heiligen der laatste dagen en katholieken’ over kwesties zoals ‘het huwelijk en het gezin, de aard van onze seksualiteit, de heiligheid van het menselijk leven en de dringende noodzaak van godsdienstvrijheid’. Hij zei daarover:

‘Ik wil opnieuw beklemtonen hoe belangrijk het is dat we werkelijk leven naar wat we beweren te geloven. Dat moet een prioriteit zijn — niet alleen in ons persoonlijke leven en in ons gezin, maar ook in onze kerken, onze politieke keuzes, ons werk, onze behandeling van de armen; kortom, in alles wat we doen.’

‘Ik zal u zeggen waarom dat belangrijk is’, ging hij verder. ‘Trek lering uit de katholieke ervaring. Wij katholieken geloven dat we geroepen zijn om zuurdeeg in de samenleving te zijn. Er is echter een dunne scheidingslijn tussen zuurdeeg in de samenleving zijn en door de samenleving verzwolgen worden.’6

De waarschuwing van de Heiland tegen de verstikkende uitwerking van de zorgen van deze wereld op het woord van God in ons leven zet ons er zeker toe aan om onze prioriteiten gefixeerd te houden — ons hart gericht — op de geboden van God en de leiders van zijn kerk.

Op basis van de voorbeelden van de Heiland zouden we deze gelijkenis als de gelijkenis van de soorten aarde kunnen opvatten. De geschiktheid van de aarde wordt bepaald door het hart van ieder van ons die aan het evangeliezaad wordt blootgesteld. Wat de ontvankelijkheid voor geestelijke leringen aangaat, zijn sommige harten verhard en onvoorbereid, zijn sommige harten steenachtig door onbruik en zijn sommige harten op de dingen van de wereld gericht.

III. Valt in goede aarde en brengt vrucht voort

De Heiland eindigde de gelijkenis van de zaaier met de beschrijving van het zaad dat ‘viel in de goede aarde’ en in uiteenlopende mate ‘vrucht’ voortbracht (Mattheüs 13:8). Hoe kunnen we ons zo voorbereiden dat we die goede aarde zijn en een rijke oogst kunnen hebben?

Jezus legde uit: ‘De goede aarde […] zijn zij die het Woord horen, het in een oprecht en goed hart vasthouden, en in volharding vruchten voortbrengen’ (Lukas 8:15). Wij hebben het zaad van het evangeliewoord. Het is aan ieder van ons de prioriteiten te stellen en de dingen te doen die onze aarde goed en onze oogst overvloedig maken. We moeten stevig geworteld zijn in en bekeerd raken tot het evangelie van Jezus Christus (zie Kolossenzen 2:6–7). We bereiken deze bekering door gebed, door Schriftstudie, door dienstvaardigheid en door regelmatig van het avondmaal te nemen, opdat zijn Geest altijd bij ons zal zijn. We moeten ook streven naar die machtige verandering van hart (zie Alma 5:12–14) die kwade verlangens en zelfzuchtige zorgen vervangt door de liefde van God en het verlangen om Hem en zijn kinderen te dienen.

Ik getuig van de waarheid van deze dingen, en ik getuig van onze Heiland, Jezus Christus, wiens leringen de weg wijzen en wiens verzoening dit alles mogelijk maakt. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Gordon B. Hinckley, ‘Let Not Your Heart Be Troubled’ (devotional aan de Brigham Young University, 29 oktober 1974), 1; speeches.byu.edu.

  2. Zie bijvoorbeeld Dallin H. Oaks, ‘Materialism’, hoofdstuk 5 in Pure in Heart (1988), 73–87.

  3. Ik ben dank verschuldigd aan ouderling Neal A. Maxwell voor deze memorabele beeldspraak. (Zie ‘These Are Your Days’, Ensign, oktober 2004, 26.)

  4. James P. Bell, in ‘Hugh Nibley, in Black and White’, BYU Today, mei 1990, 37.

  5. Hugh Nibley, in ‘Hugh Nibley, in Black and White’, 37–38.

  6. Charles J. Chaput, ‘The Great Charter at 800: Why It Still Matters’, First Things, 23 januari 2015, firstthings.com/web-exclusives/2015/01/the-great-charter-at-800; zie ook Tad Walch, ‘At BYU, Catholic Archbishop Seeks Friends, Says U.S. Liberty Depends on Moral People’, Deseret News, 23 januari 2015, deseretnews.com/article/865620233/At-BYU-Catholic-archbishop-seeks-friends-says-US-liberty-depends-on-moral-people.html. Aartsbisschop Chaput zei ook dat ‘sommige van onze beste katholieke instellingen hun godsdienstige identiteit verloren of enorm afgezwakt hebben. […] Brigham Young is een uitzonderlijke universiteit […] omdat zij als onderwijsinstelling verrijkt is met haar godsdienstige identiteit. Raak die nooit kwijt.’ (‘The Great Charter at 800’.)