2010–2019
Onthouden op wie we hebben vertrouwd
Oktober 2015


Onthouden op wie we hebben vertrouwd

Onze hoop om bij de Vader terug te keren, hangt van de verzoening van Jezus Christus af.

Toen ik negen was, was mijn oma, die spierwit haar had en slechts anderhalve meter mat, een paar weken bij ons in huis. Tijdens haar bezoek besloten mijn twee oudere broers en ik op een namiddag om een kuil te gaan graven in het veld tegenover ons huis. Ik weet niet meer waarom we het deden; soms graven jongens gewoon kuilen. We werden een beetje vuil, maar niet in die mate dat we er echt door in de problemen zouden komen. Toen de jongens uit de buurt zagen hoe spannend het was om een kuil te graven, begonnen ze ons te helpen. We werden samen vuiler. De grond was hard, dus we haalden een tuinslang en spoten de bodem van de kuil nat om die zachter te maken. We kregen wat modder op onze kleren bij het graven, maar de kuil werd wel dieper.

Iemand in onze groep besloot dat onze kuil een zwembad moest worden, dus vulden we de kuil met water. Omdat ik de jongste was en erbij wilde horen, haalden ze mij over om erin te springen. Nu was ik echt vuil. Het was niet mijn bedoeling om onder de modder te zitten, maar dat zat ik nu wel.

Toen het koud begon te worden, stak ik de straat over om naar binnen te gaan. Mijn oma hield mij aan de voordeur tegen en weigerde mij binnen te laten. Ze zei dat ik het hele huis, dat zij net schoongemaakt had, vuil zou maken als ik binnenkwam. Dus ik deed wat iedere negenjarige onder de gegeven omstandigheden zou doen: ik rende naar de achterdeur, maar zij was sneller dan ik dacht. Ik werd kwaad, stampte met mijn voeten en eiste dat ik binnen werd gelaten, maar de deur bleef dicht.

Ik was nat, modderig, koud, en in mijn kinderlijke verbeelding dacht ik dat dit tot mijn dood in mijn eigen achtertuin kon leiden. Uiteindelijk vroeg ik haar wat ik moest doen om binnen te komen. Voor ik het wist, stond mijn oma mij in de achtertuin met de tuinslang af te spuiten. Na wat een eeuwigheid leek, verklaarde mijn oma mij schoon en mocht ik binnenkomen. Het was warm in huis en ik kreeg droge, schone kleren aan.

Zou u, met deze uit het leven gegrepen gelijkenis in gedachten deze woorden van Jezus Christus willen overwegen: ‘En niets onreins kan zijn koninkrijk ingaan; daarom gaat niemand tot zijn rust in behalve zij die hun klederen in mijn bloed hebben gereinigd, wegens hun geloof en de bekering van al hun zonden en hun getrouwheid tot het einde.’1

Afgespoten worden door mijn oma was onaangenaam en oncomfortabel. De gelegenheid ontzegd worden om terug te keren naar onze hemelse Vader, doordat we besloten in of bevuild door een modderpoel van zonde te blijven, zou eeuwig triest zijn. We moeten onszelf niet voor de gek houden over wat er nodig is om terug te keren naar onze Vader in de hemel. We moeten rein zijn.

Voor we naar de aarde kwamen, namen we, als geestzoons en -dochters van God, aan een grote raadsvergadering deel.2 Iedereen lette op en niemand viel in slaap. In die vergadering stelde onze Hemelse Vader een plan voor. Omdat dat plan onze keuzevrijheid beschermde en vergde dat we van onze eigen ervaringen leerden en niet enkel van de zijne, wist Hij dat we zouden zondigen. Hij wist ook dat zonde ons onrein zou maken, en dat we dus niet bij Hem zouden kunnen terugkeren, want waar Hij leeft is het nog schoner dan een huis dat door mijn oma is schoongemaakt.

Omdat onze Hemelse Vader van ons houdt en tot doel heeft ‘[onze] onsterfelijkheid en [ons] eeuwige leven tot stand te brengen’,3 voorzag zijn plan ook in de rol van een Redder — iemand die ons kon helpen rein worden, ongeacht hoe vuil we waren. Ik geloof dat we ons allemaal hebben omgedraaid en naar Jezus Christus, de Eerstgeborene, hebben gekeken die zover was gevorderd dat Hij zoals de Vader was geworden,4 toen onze Hemelse Vader de behoefte aan een Redder aankondigde. Ik geloof dat we allemaal wisten dat Hij het moest zijn, dat niemand anders het kon doen, maar dat Hij het kon en erin zou slagen.

In Gethsémané en aan het kruis op Golgotha leed Jezus zowel lichamelijk als geestelijk, trilde van de pijn, bloede uit iedere porie, smeekte zijn Vader de bittere beker Hem voorbij te laten gaan,5 niettemin dronk Hij ervan.6 Waarom deed hij het? Hij wilde zijn Vader eren en, zo zei Hij, zijn ‘voorbereidingen voor de mensenkinderen’ voltooien.7 Hij wilde zijn verbond nakomen en onze terugkeer mogelijk maken. Wat vraagt Hij aan ons in ruil daarvoor? Hij smeekt ons om onze zonden te belijden, zodat we niet hoeven lijden zoals Hij heeft gedaan.8 Hij nodigt ons uit om rein te worden, zodat we tot de woning van onze Hemelse Vader worden toegelaten.

Hoewel het vermijden van zonde te verkiezen is, is het wat de draagwijdte van de verzoening betreft niet van belang welke zonden we begaan hebben of hoe diep we in de spreekwoordelijke put zijn weggezonken. Het is niet van belang dat we ons schamen of generen vanwege de zonden die ons, zoals de profeet Nephi heeft gezegd, ‘zo gemakkelijk overvallen’.9 Het is niet van belang dat u ooit uw geboorterecht voor een bord linzensoep hebt verkocht.10

Maar het is wel van belang dat Jezus Christus, de Zoon van God, ‘pijnen en benauwingen en allerlei verzoekingen’ doorstond, opdat ‘Hij naar het vlees [zou] weten hoe zijn volk te hulp te komen’.11 Het is van belang dat Hij zo goedgunstig12 was om naar de aarde te komen en ‘onder alle dingen’13 neer te dalen en ‘extremere tegenstellingen dan eender wie’ te ondergaan.14 Het is van belang dat Christus onze zaak bij de Vader bepleit, zeggende: ‘Vader, zie het lijden en de dood van Hem die geen zonde heeft begaan, in wie Gij welbehagen hadt. Daarom, Vader, spaar dezen, mijn broeders die in mijn naam geloven, opdat zij tot Mij kunnen komen en het eeuwigdurend leven hebben.’15 Dat is wat echt belangrijk is en wat ons hernieuwde hoop zou moeten geven en de wilskracht om ons te blijven verbeteren, want Hij zal ons niet vergeten.16

Ik getuig dat de Redder Zich nooit van ons zal afkeren wanneer wij Hem nederig zoeken om ons te bekeren; ons nooit als een verloren zaak zal beschouwen; en nooit zal zeggen: ‘O nee, niet weer jij’; ons nooit zal verwerpen omdat Hij niet zou begrijpen hoe moeilijk het is om zonde te vermijden. Hij begrijpt dat allemaal volmaakt, inclusief de gevoelens van droefheid, schande en frustratie die het onherroepelijk gevolg van zonde zijn.

Bekering is echt en het werkt. Het is geen illusoire belevenis of ‘de uitwerking van een uitzinnige geest’.17 Het heeft de kracht onze lasten te verlichten en ze met hoop te vervangen. Het kan een grote verandering in ons hart teweegbrengen, waardoor ‘wij niet geneigd zijn om kwaad te doen, maar wél om voortdurend goed te doen’.18 Bekering is, noodzakelijkerwijs, niet gemakkelijk. Iets van eeuwig belang is dat zelden. Maar het resultaat is het waard. Zoals president Boyd K. Packer getuigde in zijn laatste toespraak aan de zeventigers van de kerk: ‘De gedachte is dat de verzoening geen sporen nalaat. Wat het herstelt, herstelt het. […] De verzoening laat geen sporen na. Het geneest gewoon en wat het geneest, blijft genezen.’19

Daarom is het dat onze hoop om bij de Vader terug te keren, afhangt van de verzoening van Jezus Christus, van de gewilligheid van de enige zondeloze Persoon om — ofschoon de gerechtigheid geen enkele aanspraak op Hem kon maken — het collectieve gewicht van de overtredingen van de gehele mensheid op Zich te nemen, ook die zonden waarvoor enkele zoons en dochters van God kozen om er onnodig zelf voor te lijden.

Als lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen kennen wij meer macht aan de verzoening toe dan andere mensen, omdat wij weten dat Hij, als we verbonden sluiten, ons voortdurend bekeren en tot het einde volharden, ons mede-erfgenamen met Hem20 zal maken en wij, zoals Hij, alles zullen krijgen wat de Vader heeft.21 Dat is een wereldschokkende leerstelling, en toch is zij waar. De verzoening van Jezus Christus maakt de uitnodiging van de Redder: ‘Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is’22 volmaakt mogelijk in plaats van frustrerend onbereikbaar.

De Schriften leren ons dat alle mensen moeten ‘worden geoordeeld naar het heilige oordeel Gods’.23 Die dag zal er geen mogelijkheid zijn om in een grotere groep op te gaan of naar anderen te wijzen als excuus voor onze onreinheid. Dankzij de Schriften leren we ook dat Jezus Christus, Hij die voor onze zonden geleden heeft, die onze Voorspraak bij de Vader is, die tot het einde van ons houdt, uiteindelijk onze rechter zal zijn. Een van de meest vergeten zegeningen van de verzoening van Jezus Christus is dat ‘de Vader […] heel het oordeel aan de Zoon gegeven heeft.’24

Broeders en zusters, als u zich ooit ontmoedigd voelt of als u zich afvraagt of u ooit uit de geestelijke kuil kunt raken die u gegraven hebt, onthoud dan wie ‘tussen ons en de gerechtigheid’ staat, wie ‘vol ontferming jegens de mensenkinderen’ is en wie onze ongerechtigheid en onze overtredingen op Zich heeft genomen en ‘aan de eisen der gerechtigheid [heeft] voldaan’.25 Met andere woorden, onthoud dan, net zoals Nephi tijdens een moment van vertwijfeling deed, ‘op wie [u hebt] vertrouwd’,26 namelijk Jezus Christus en bekeer u dan en beleef opnieuw ‘volmaakt stralende hoop’.27 In de naam van Jezus Christus. Amen.