2010–2019
‘Morgen zal de Heere wonderen doen in uw midden’
April 2016


‘Morgen zal de Heere wonderen doen in uw midden’

Blijf liefhebben. Blijf het proberen. Blijf vertrouwen. Blijf geloven. Blijf groeien. De hemel moedigt u vandaag, morgen en eeuwig aan.

Broeders en zusters, hebt u enig idee — hebt u enige notie of enig besef — hoeveel wij van u houden? Tien uur lang kijkt u, uw blik gericht op telkens weer een ander gezicht op dit spreekgestoelte, maar in diezelfde tien uur kijken wij die achter het spreekgestoelte zitten naar u. U weet ons tot in het diepst van onze ziel te raken, of het nu gaat om de 21 duizend hier in het Conferentiecentrum, of de menigten in de kerkgebouwen, of de miljoenen thuis, waar ook op aarde, die wellicht achter een computerscherm bij elkaar zijn gekropen. Hier bent u, daar bent u, uur na uur, in uw beste zondagse kleding, op uw best. U zingt en u bidt. U luistert en u gelooft. U bent het wonder van deze kerk. En we houden van u.

Wat hebben we weer een geweldige algemene conferentie gehad. We zijn in het bijzonder gezegend met de aanwezigheid van president Thomas S. Monson en zijn profetische boodschappen. President, wij hebben u lief, wij bidden voor u, wij danken u, en bovenal, wij steunen u. Wij zijn dankbaar dat we door u en uw geweldige raadgevers en zovelen van onze andere geweldige leiders en leidsters onderricht zijn. We hebben prachtige muziek gehoord. Er is intens voor ons gebeden en er is tot ons gepleit. De Geest van de Heer is hier waarlijk in rijke mate bij ons geweest. Wat is het in elk opzicht een inspirerend weekend geweest.

Ik zie echter wel een paar problemen. Een daarvan is het feit dat ik de enige ben die nog tussen u en het ijsje in staat waar u altijd aan het eind van de algemene conferentie naar uitkijkt. Het andere potentiële probleem valt op te maken uit deze foto die ik onlangs op internet zag.

Afbeelding
Dinosaurus die kinderen achterna zit

Mijn excuses aan alle kinderen die nu onder hun stoel of achter de bank kruipen, maar het komt erop neer dat niemand van ons de fijne gevoelens die we dit weekend gehad hebben, morgen, of de dag daarna, uiteen wil zien spatten. We willen de geestelijke ingevingen die we gehad hebben en de geïnspireerde leringen die we gehoord hebben, vasthouden. Maar het is onvermijdelijk dat we na hemelse momenten in ons leven noodzakelijkerwijs, zogezegd, op aarde terugkeren, waar soms minder dan ideale omstandigheden ons weer wachten.

De auteur van Hebreeën waarschuwde ons daarvoor toen hij schreef: ‘Herinner u de dagen van weleer, waarin u, nadat u verlicht was, veel strijd in het lijden hebt verdragen.’1 Dit lijden na verlichting kan zich op vele manieren, en bij ons allemaal, aandienen. Iedere zendeling die ooit gediend heeft, kwam er vast al snel achter dat het echte zendingsleven heel wat anders dan de unieke sfeer van het opleidingscentrum voor zendelingen was. Dat geldt ook voor ons allemaal na een fijne dienst in de tempel of na afloop van een bijzonder geestelijke avondmaalsdienst.

Bedenk dat Mozes na zijn buitengewone ervaring op de berg Sinaï merkte dat het volk ‘verderfelijk gehandeld’ had en ‘al snel [was] afgeweken van de weg’.2 Daar bevonden ze zich aan de voet van de berg, druk bezig met het maken van een gouden kalf om te aanbidden, op hetzelfde moment waarop Jehova Mozes, op de top van de berg, verteld had: ‘U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben’ en ‘U zult voor uzelf geen beeld maken.’3 Mozes was die dag niet blij met zijn kudde dwalende Israëlieten!

Tijdens zijn aardse bediening nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes mee naar de berg van verheerlijking, waar volgens de Schriften ‘Zijn gezicht straalde als de zon en Zijn kleren werden wit als het licht’.4 De hemelen gingen open, profeten van weleer kwamen en God de Vader sprak.

Wat trof Jezus na deze celestiale ervaring op de berg eenmaal weer beneden aan? Nou, ten eerste trof hij onenigheid aan tussen zijn discipelen en hun tegenstrevers over een mislukte zegen tot genezing van een jongen. Daarna probeerde Hij de Twaalf ervan te overtuigen — zonder succes naar later bleek — dat Hij weldra aan plaatselijke leiders overgeleverd zou worden die hem zouden doden. Vervolgens meldde iemand dat er belasting betaald moest worden, die onverwijld werd voldaan. Daarna moest hij enkele leiders berispen, omdat zij ruzieden over wie de belangrijkste in zijn Koninkrijk zou worden. Dit alles bracht Hem er op een gegeven moment toe om te zeggen: ‘O ongelovig geslacht, hoelang zal Ik […] u nog verdragen?’5 Daar had Hij tijdens zijn bediening meer dan eens aanleiding toe. Geen wonder dat hij naar de bergtoppen verlangde waar Hij alleen in stilte kon bidden!

In het besef dat we na onze hoogtepunten allemaal weer in de normale perikelen van het leven belanden, wil ik u aan het einde van deze algemene conferentie de volgende bemoediging meegeven.

Ten eerste: als u in de komende dagen niet alleen beperkingen in de mensen om u heen waarneemt, maar ook aspecten bij uzelf opmerkt die nog niet helemaal met de boodschappen van dit weekend stroken, raak dan niet moedeloos en geef het niet op. Het evangelie, de kerk en deze geweldige halfjaarlijkse bijeenkomsten zijn bedoeld om u hoop en inspiratie te bieden. Ze zijn niet bedoeld om u te ontmoedigen. Alleen de tegenstander, de vijand van ons allen, wil ons ervan overtuigen dat de geschetste idealen op de algemene conferentie deprimerend en onrealistisch zijn, dat mensen niet echt beter worden, dat niemand echt vooruitgang maakt. En waarom geeft Lucifer die boodschap af? Omdat hij weet dat hij niet beter kan worden, dat hij geen vooruitgang kan maken, dat hij in werelden zonder einde nooit een stralende toekomst zal hebben. Hij is een ellendige man die aan eeuwige beperkingen gebonden is, en hij wil dat ook u ellendig bent. Maar trap daar niet in. Met de gave van de verzoening van Jezus Christus en de kracht van de hemel om ons te helpen, kunnen we wel beter worden. En het mooie van het evangelie is dat het proberen beloond wordt, ook al slagen we niet altijd.

Toen er in de begintijd van de kerk een geschilpunt ontstond over wie wel en niet op de zegeningen van de hemel aanspraak maakten, verklaarde de Heer aan de profeet Joseph Smith: ‘Voorwaar, Ik zeg u: [de gaven van God] worden gegeven ten bate van hen die Mij liefhebben en […] mijn geboden onderhouden, en van he[n] die ernaar stre[ven] dat te doen.’6 Tjonge, zijn we niet allemaal dankbaar voor die toevoeging ‘en […] die ernaar stre[ven] dat te doen’? Dat is een troostrijke gedachte, want soms is dat alles wat we te bieden hebben! We kunnen enige troost putten uit het feit dat als God alleen zou belonen wie volkomen getrouw is, er voor Hem weinig uit te delen viel.

Denk er dus morgen, en alle dagen daarna, aan dat de Heer zegent wie zich willen verbeteren, die de behoefte aan geboden inzien en proberen ernaar te leven, die christelijke deugden koesteren en er zo goed als ze kunnen naar streven om ze aan te kweken. Als u bij dat streven struikelt, wat iedereen overkomt, dan helpt de Heiland u voort. Als u valt, doe dan een beroep op zijn kracht. Roep zoals Alma eens deed: ‘O Jezus, […] wees barmhartig jegens mij.’7 Hij zal u helpen om weer overeind te komen. Hij zal u hulp bieden om u te bekeren, te herstellen, recht te zetten wat u ook recht moet zetten, en verder te gaan. Spoedig genoeg lukt het u waar u naar streeft.

‘Gelijk u het van Mij verlangt, zo zal het u geschieden’, heeft de Heer verklaard.

‘[…] Stel uw vertrouwen in die Geest die ertoe beweegt goed te doen — ja, recht te doen, ootmoedig te wandelen, rechtvaardig te oordelen. […]

‘[Dan] zult u alle dingen […] die u maar van Mij verlangt [in] gerechtigheid, […] ontvangen.8

Wat een geweldige leer! Ook daar staat dat we gezegend worden voor ons verlangen om goed te doen, terwijl we er daadwerkelijk naar streven het te zijn. We worden er ook aan herinnerd dat we anderen die zegeningen niet mogen ontzeggen als we er zelf voor in aanmerking willen komen: we moeten recht en eerlijk handelen, nooit onredelijk, nooit oneerlijk; we moeten ootmoedig wandelen, nooit verwaand, nooit hoogmoedig; we moeten rechtvaardig oordelen, nooit zelfingenomen, nooit onrechtvaardig.

Broeders en zusters, het eerste grote gebod van alle eeuwigheid is God met geheel ons hart, macht, verstand en sterkte liefhebben — dat is het eerste grote gebod. Maar de eerste grote waarheid van alle eeuwigheid is dat God ons met geheel zijn hart, macht, verstand en sterkte liefheeft. Die liefde is de funderingssteen van de eeuwigheid en dient de funderingssteen van ons dagelijks leven te zijn. Het is inderdaad alleen met die brandende verzekering in onze ziel dat we het vertrouwen kunnen hebben om te blijven proberen beter te worden, naar vergeving van onze zonden te blijven streven, en onze medemensen die genade te blijven aanreiken.

President George Q. Cannon heeft eens gezegd: ‘Hoe zwaar de beproeving, hoe diep de smart, hoe groot de ellende ook is, [God] zal ons nooit in de steek laten. Dat heeft Hij nooit gedaan en Hij zal het ook nooit doen. Dat kan Hij niet. Dat staat zijn wezen niet toe. […] Hij zal ons [altijd] bijstaan. We kunnen in een brandende oven terechtkomen, we kunnen door diepe wateren gaan, maar we zullen niet verteren noch verdrinken. We zullen uit al die beproevingen en moeilijkheden alleen maar beter en zuiverder tevoorschijn komen.’9

Met die magistrale toewijding die uit de hemel doordringt als grote constante in ons leven, die het zuiverst en volmaaktst in het leven, de dood en de verzoening van de Heer Jezus Christus tot uiting komt, kunnen wij ontkomen aan de gevolgen van zonden en stommiteiten — die van onszelf of van anderen— in welke vorm ze zich ook in ons dagelijks leven voordoen. Als we ons hart aan God geven, als we de Heer Jezus Christus liefhebben, als we het evangelie zo goed mogelijk naleven, dan zal het morgen, en elke daaropvolgende dag, uiteindelijk een glansrijke dag worden, ook al herkennen we dat niet altijd als zodanig. Waarom? Omdat onze hemelse Vader dat zo wil! Hij wil ons zegenen. Een lonend, overvloedig en eeuwig leven is het ware doel van zijn barmhartige plan voor zijn kinderen! Het is een plan dat gegrond is op de waarheid ‘dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede’.10 Blijf dus liefhebben. Blijf het proberen. Blijf vertrouwen. Blijf geloven. Blijf groeien. De hemel moedigt u vandaag, morgen en eeuwig aan.

‘Weet u het niet? Hebt u het niet gehoord?’ riep Jesaja uit.

‘[God] geeft de vermoeide kracht en Hij vermeerdert de sterkte van wie geen krachten heeft. […]

‘[…] Wie [Hem] verwachten, zullen hun kracht vernieuwen, zij zullen hun vleugels uitslaan als arenden. […]

‘Want […] de Here […] God [is het] Die [hun] rechterhand vastgrijpt en tegen [hen] zegt: Wees niet bevreesd, Ik help u.’11

Broeders en zusters, moge een liefdevolle Vader in de hemel ons morgen zegenen met de herinnering aan hoe we ons vandaag voelden. Moge Hij ons zegenen om met geduld en volharding te streven naar de idealen die we dit conferentieweekend gehoord hebben, in het besef dat zijn goddelijke liefde en onfeilbare hulp ons nabij zullen zijn, zelfs als we het moeilijk hebben — nee, vooral als we het moeilijk hebben.

Als de evangelienormen hoog lijken en de nodige verbeteringen in de dagen die voor ons liggen buiten bereik lijken, denk dan aan Jozua’s bemoedigende woorden tot zijn volk toen een afschrikwekkende toekomst voor hen lag. ‘Heilig u,’ zei hij, ‘want morgen zal de Heere wonderen doen in uw midden.’12 Ik verkondig deze zelfde belofte. Zij is de belofte van deze conferentie. Zij is de belofte van deze kerk. Zij is de belofte van Hem die deze wonderen verricht, die zelf ‘Wonderbaar, Raadsman, Sterke God [en] Vredevorst’ is.13 Van Hem getuig ik. Van Hem ben ik een getuige. En voor Hem is deze conferentie als een testament van zijn voortschrijdende werk in deze belangrijke laatste dagen. In de naam van Jezus Christus. Amen.