2019
Maria, de moeder van Jezus
Januari 2019


Maria, de moeder van Jezus

Maria’s verhaal is een tijdloze herinnering aan de prijs en de zegeningen van het discipelschap.

Afbeelding
Mary the Mother of Jesus

Maria bewaarde al deze woorden, Howard Lyon

Maria, de moeder van Jezus, is een van de weinige vrouwen die in de Schriften genoemd worden. Ze is de enige over wiens leven en bediening eeuwen vóór haar geboorte geprofeteerd werd (zie 1 Nephi 11:15, 18; Mosiah 3:8; Alma 7:10).1 De schrijvers Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes geven in het Nieuwe Testament niet meer dan een fragmentarisch kijkje in haar leven en bediening, want hun focus ligt terecht op de Heiland. Maar de vroegchristelijke kerk gaf Maria de titel theotokos, de ‘draagster of moeder van God’,2 ter herinnering aan de belangrijke rol die ook zij in het plan van de Vader speelt.

Ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft geschreven: ‘Kunnen wij haar die de Heer boven alle vrouwen gezegend heeft te hoog achten? Er is maar één Christus en er is maar één Maria. Ze waren allebei edel en groot in [het voorsterfelijk bestaan] en ze waren allebei voor hun respectieve bediening voorgeordend. We kunnen ons niet anders voorstellen dan dat de Vader de grootste vrouwelijke geest als moeder van zijn Zoon zou kiezen, net zoals Hij de mannelijke geest naar zijn evenbeeld als de Heiland verkoos. […] We dienen […] Maria te achten met de gepaste achting die haar toekomt.’3

Het verhaal van Lukas over de aankondiging aan Maria (zie Lukas 1:26–56) geeft ons meer inzicht in en waardering voor deze opmerkelijke jonge vrouw. Door haar interacties met Gabriël en Elizabet tekent zich een jonge vrouw af die haar unieke roeping van God probeert te vatten en te begrijpen. Het gewicht van die roeping moet zwaar op zo’n jonge vrouw gedrukt hebben. Toch was ze bereid haar wil ondergeschikt aan die van de Vader te maken. Haar verhaal herinnert ons eraan dat God Zich van al zijn kinderen bewust is, en dat Hij gewone mannen en vrouwen roept om zijn koninkrijk op buitengewone manieren op te bouwen. Zij werd Jezus’ eerste discipel en is zo een rolmodel voor iedereen die Hem wil volgen.

Nazareth: Maria’s woonplaats

Het Nieuwe Testament vertelt ons helaas niets over Maria’s ouders, haar geboorte of haar leven in Nazareth. Lukas beschrijft Nazareth als een polis, wat als stad vertaald kan worden. Maar de plaats lijkt geen rol van betekenis te hebben gespeeld. Nazareth wordt buiten het Nieuwe Testament pas aan het eind van de tweede eeuw n.C. in een andere tekst genoemd.

We weten dat Nazareth 105 kilometer ten noorden van Jeruzalem op een heuvel in Laag-Galilea lag, met uitzicht over de vruchtbare vlakte van Jizreël. Archeologische vondsten wijzen erop dat Nazareth in de eerste eeuw meer een dorpje dan een stad was, met een geschatte populatie van zo’n 400–500.4 In heel Galilea moesten veel inwoners, op enkele uitzonderingen na, van de visserij of als keuterboer met wat vee of land zien rond te komen. Ze moesten zwoegen om hun gezin van eten te voorzien en hun belasting te betalen. Het dorpje had geen versterkingen. Er is geen bewijs van verharde wegen of monumentale architectuur uit die tijd, evenmin dat men luxe items zoals marmer, mozaïeken of fresco’s in de gebouwen gebruikte, of dat mensen geïmporteerde fijne waren in huis hadden.5 De twee uitgegraven huizen uit de eerste eeuw lijken bescheiden gelijkvloerse onderkomens met twee kamers, een rieten dak en een kleine binnenplaats te zijn.6 Begrafenisgebruiken en enkele potscherven van kalksteen wijzen erop dat de bewoners hoogstwaarschijnlijk Joods waren.

Deze ontdekkingen kunnen weliswaar niet direct aan Maria en haar familie gekoppeld worden, maar ze geven ons wel een idee hoe haar leven in Nazareth er mogelijk uitzag: een boerenmeisje uit een plattelandsdorp, ver van het godsdienstige centrum van Jeruzalem met zijn tempel, priesterlijke aristocratie en rijkdom. Zelfs als meisje werkte ze vast al aan de zijde van haar moeder en de andere vrouwen van het dorp om aan de dagelijkse levensbehoeften van het gezin bij te dragen – denk aan stof weven, koken, brandhout sprokkelen, water uit bakken bij huis of een put in het dorp halen, en op de akker werken.

Roeping van Maria

Maria’s verhaal in het boek Lukas begint met de verschijning van de engel Gabriël, dezelfde engel die eerder in de tempel aan Zacharias verschenen was (zie Lukas 1:11, 19, 26). Wanneer Gabriël verschijnt, is Maria een jonge vrouw die ondertrouwd is met Jozef (zie Lukas 1:27). We weten niet hoe oud Maria op dat moment was, maar in die tijd werd een huwelijksovereenkomst soms al vóór de pubertijd vastgelegd. Gabriëls verschijning en verklaringen dat Maria ‘begenadigd’ is, dat ‘de Heere […] met u’ is, dat zij ‘gezegend onder de vrouwen’ is, en dat zij, volgens de Bijbelvertaling van Joseph Smith van Lukas 1:28, ‘uitverkoren’ is (zie ook Alma 7:10), moeten een gemengde reactie van verwarring en zelfs vrees in Maria opgeroepen hebben. We kunnen ons haar gedachten op dat moment alleen maar proberen voor te stellen, maar ze vroeg zich mogelijk af: waarom beschouwt God mij ‘gezegend onder de vrouwen’? Waarom heb ik ‘genade gevonden bij God’ en wat betekent dat eigenlijk? Waarom stuurde God Gabriël naar mij en niet naar een andere jonge vrouw in Nazareth of in Jeruzalem? Ja, ze was van het huis van David (zie Lukas 1:32; Romeinen 1:3), maar dat betekende weinig onder de Romeinse bezetting. Ze was uiteindelijk maar een jonge vrouw uit een boerenfamilie en afkomstig uit een onbeduidend dorpje. Nathanaël zou later vragen: ‘Kan uit Nazareth iets goeds komen?’ (Johannes 1:47.)

Gabriël geeft geen antwoord op de vragen die Maria mogelijk bezighielden. Hij vervolgt gewoon zijn boodschap: zij zal zwanger worden, maar niet van zomaar een kindje. Haar kindje zal de ‘Zoon van de Allerhoogste’ genoemd worden en ‘de troon van Zijn vader David’ ontvangen (zie Lukas 1:32–33). Met andere woorden, Gabriël vertelde Maria dat haar zoon zowel de Zoon van God als de beloofde Messias zou zijn. Als Maria al vóór deze aankondiging verward en bevreesd was, kunnen we ons voorstellen hoe intens haar emoties daarna waren.

Laten we één beginsel bespreken dat in dit gedeelte van Maria’s verhaal over discipelschap naar voren komt. Gods plan voor Maria was niet iets waar ze om gevraagd had! Gabriël was aan Zacharias verschenen omdat hij en Elizabet om een wonderbaby hadden gebeden, maar hij kwam onder heel andere omstandigheden naar Maria: niet om een wens te vervullen, maar om Gods wil voor haar aan te kondigen. Maria had, gezien haar aanstaande bruiloft, waarschijnlijk wel over het krijgen van kinderen nagedacht. Maar ook al was er in de eerste eeuw een golf van messiaanse verwachting in het Jodendom, zou Maria ooit hebben gedacht dat zij, een jonge boerenvrouw uit Nazareth, de moeder van de Messias zou worden? Waarschijnlijk niet. Het punt is dat een roeping tot het discipelschap onze eigen plannen vaak in de war schopt.

Lukas richt zijn verslag op de verklaringen van Gabriël en dan van Elizabet. Maar Maria brengt bij drie gelegenheden zelf haar gedachten en gevoelens onder woorden.

Afbeelding
Mary seeing the angel Gabriel

De engel Gabriël verscheen aan Maria met de verbijsterende boodschap dat zij ‘gezegend onder de vrouwen’ was en dat zij de Zoon van God zou baren.

Aankondiging aan Maria, Joseph Brickey

Een geïnspireerde vraag

De eerste is haar vraag aan Gabriël: ‘Hoe zal dat mogelijk zijn, aangezien ik geen gemeenschap heb met een man?’ (Lukas 1:34.) Haar vraag is, gezien de omstandigheden, alleszins redelijk. Die doet de lezers denken aan Zacharias’ vraag: ‘Hoe zal ik dat weten?’ [dat Elizabet een zoon zou baren] (vers 18). Maar in zijn vraag klinkt twijfel door over Gabriëls antwoord op een gebed dat Zacharias zelf voor God had uitgestort. Maria, daarentegen, zoekt met haar vraag meer duidelijkheid aangaande Gods verklaarde wil voor haar. Vragen zijn onvermijdelijk wanneer Gods uitnodigingen discipelen uitdagen om de lat hoger te leggen en hun comfortzone te verlaten. Bovendien leiden geïnspireerde vragen tot openbaring.

Gabriëls antwoord op Maria’s vraag kent drie aspecten:

  1. Ten eerste zegt hij tegen Maria: ‘De Heilige Geest zal over u komen’ (vers 35). De Heilige Geest is de kracht waardoor discipelen in elk tijdperk in hun roepingen grootgemaakt worden. ‘Bedenk dat dit werk niet enkel van u of van mij is’, heeft president Thomas S. Monson (1927–2018) uitgelegd. ‘Het is het werk van de Heer, en als wij in dienst van de Heer staan, hebben wij recht op zijn hulp. Denk eraan: wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt.’7 Gabriël geeft Maria vervolgens specifieke informatie voor haar situatie: ‘En de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen.8 Daarom ook zal het Heilige Dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden’ (vers 35).

  2. Ten tweede vertelt Gabriël Maria over Elizabet, iemand die een vergelijkbare, maar toch andere wonderbaarlijke zwangerschap meemaakt (zie vers 36). Elizabets zwangerschap is voor Maria een teken dat ze er niet alleen in staat, dat er ten minste íemand is die enigszins begrijpt wat ze meemaakt.

  3. Ten derde verklaart Gabriël ondubbelzinnig: ‘Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn’ (vers 37). God deed het onmogelijke toen Elizabet zwanger werd.9 Gabriëls verklaring wijst discipelen in elk tijdperk erop dat er wonderen kunnen gebeuren als we op Gods uitnodigingen ingaan.

De bereidwilligheid van een discipel

Maria’s tweede mondelinge reactie in het verhaal typeert naar mijn idee de toewijding en het perspectief van een discipel: ‘Zie, de dienares van de Heere, laat met mij geschieden overeenkomstig uw woord’ (Lukas 1:38). ‘Dienares’ duidt erop dat Maria besloten heeft om de roeping te aanvaarden die van God afkomstig is. Deze verklaring is Maria’s versie van wat haar Zoon in Gethsémané zal zeggen: ‘Laat niet Mijn wil, maar de Uwe geschieden’ (Lukas 22:42). Het is weliswaar duidelijk dat ze op dit punt in haar reis onmogelijk kan begrijpen wat er van haar gevraagd zal worden – Simeon profeteert later tot haar: ‘ook door uw eigen ziel zal een zwaard gaan’ (Lukas 2:35) – toch kiest Maria ervoor om met geloof voorwaarts te gaan.

‘En de engel ging van haar weg’ (Lukas 1:38). Wanneer Gabriël vertrekt, is Maria alleen. Het is één ding dat een discipel zulke uitspraken als de hare in de tegenwoordigheid van een hemelse boodschapper doet, maar wat doet ze nu de engel weg is? Hoe legt ze deze ervaring uit aan haar ouders? Aan Jozef? Welke prijs moet ze betalen als zij of de inwoners van Nazareth haar niet geloven? De krappe leefruimte in het kleine Nazareth kon wel eens moeilijk voor haar gaan worden.

Afbeelding
Elisabeth greeting Mary

Maria en Elizabet begroeten elkaar, Carl Heinrich Bloch

Zij moet denken aan het tweede deel van Gabriëls antwoord op haar vraag en reist naar het huis van Elizabet. De twee beginverhalen van Lukas zijn opnieuw met elkaar verweven. Zodra Maria Elizabet begroette, sprong ‘het kindje [op] in haar schoot; en Elizabet werd vervuld met de Heilige Geest, en zij riep met luide stem en zei: Gezegend ben je onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van je schoot’ (Lukas 1:41–42). Haar door de Geest ingegeven groet bekrachtigde wat Gabriël al over Maria’s gezegende status onder de vrouwen verklaard had. Maria had nu een tweede getuigenis van haar roeping, maar dat kwam pas nadat ze de roeping bereidwillig aanvaard had.

Het verhaal van Maria en Elizabet brengt twee grote aspecten in het leven van hedendaagse discipelen voor het voetlicht. Het doet denken aan de geweldige symbiotische waarde in het hart van zustershulpverenigingen over de hele wereld: vrouwen van verschillende leeftijden en in verschillende levensfasen komen samen om elkaar in moeilijke tijden tot steun te zijn. Het verzekert ons ook dat God degenen die Hij geroepen heeft in moeilijke tijden niet verlaat, maar dat Hij er vaak voor zorgt dat ze omarmd worden door anderen die Hij ook geroepen heeft.

Het Magnificat

Maria’s slotwoorden worden het Magnificat ofwel de lofzang van Maria genoemd. Ze geeft daarin uiting aan haar vreugde als reactie op Elizabets woorden. Ze uit haar gevoelens over wat er in haar leven is gebeurd en werpt licht op het nieuwe besef van haar rol in Gods plan. Allereerst wil ze haar God grootmaken, loven en verheerlijken, in wie ze zich als haar Heiland verheugt (zie Lukas 1:46–47). Ze ziet in haar ervaring de voortdurende barmhartigheid van God, zowel in het feit dat Hij iemand met zo’n ‘nederige staat’ als zij uitkoos (zie de verzen 48–50) als ook in het feit dat Hij haar gekozen heeft om een centrale rol in de vervulling van het verbond van Abraham te spelen (zie de verzen 54–55).

‘En Maria bleef ongeveer drie maanden bij [Elizabet] en keerde terug naar haar huis’ (vers 56). Maria was nu beter voorbereid om haar goddelijke roeping te vervullen.

Afbeelding
Mary holding baby Jesus

In de armen van Maria, Simon Dewey

Maria’s voorbeeld voor ons

Hedendaagse discipelen leven in een andere cultuur en staan tweeduizend jaar van Maria’s verhaal af. Toch is haar verhaal een tijdloze herinnering aan de prijs van het discipelschap. God verwacht dat zijn volgelingen handelen naar de uitnodigingen die Hij ze geeft. President Russell M. Nelson heeft gezegd: ‘God heeft zijn verbondskinderen altijd gevraagd om moeilijke dingen te doen.’10 Maria was geen uitzondering, en dat geldt eveneens voor ons. Onze uitdaging is het geloof te hebben om onze wil ondergeschikt te maken aan zijn wil, om zijn roepingen te aanvaarden met het geloof dat zijn Geest ons in zijn dienst groot zal maken. Bonnie H. Cordon, algemeen jongevrouwenpresidente, heeft gezegd: ‘We kunnen moeilijke dingen doen’, met de toevoeging: ‘maar we kunnen ze ook met plezier doen.’11

Hoe ziet het Magnificat van ons, zijn hedendaagse discipelen, eruit? Hoe uiten wij onze vreugde in onze God? Hoe uiten wij de grootsheid van zijn barmhartigheid in ons leven? Hoe vinden wij manieren om onze rol in de vervulling van het verbond van Abraham in deze tijd te vieren? De hier genoemde beginselen zijn misschien maar een deel van wat we allemaal uit Maria’s opmerkelijke verhaal van discipelschap kunnen leren.

Noten

  1. Mattheüs begrijpt ook dat Maria de vervulling is van Jesaja’s profetie van een maagd die een zoon met de naam Immanuel zal baren (zie Jesaja 7:14). Zijn citaat van ‘de maagd’ komt uit de Griekse vertaling van Jesaja uit de tweede eeuw v.C. Die vertaling werd door de eerste christenen gebruikt.

  2. In de editie van 1830 van het Boek van Mormon beschrijft 1 Nephi 11:18 Maria ook als ‘de moeder van God’.

  3. Bruce R. McConkie, Mortal Messiah, 4 delen (1981), 1:326–27, voetnoot 4.

  4. Zie James E. Strange, ‘Nazareth’, Anchor Bible Dictionary, 4:1050; Jonathan L. Reed, Archaeology and the Galilean Jesus: A Re-examination of the Evidence (2002), 131.

  5. Zie Reed, Archaeology and the Galilean Jesus, 131.

  6. Zie Ken Dark, ‘Has Jesus’ Nazareth House Been Found?’ Biblical Archaeology Review, vol. 41, nr. 2 (maart/april 2015), 54–63; zie ook Ken Dark, ‘Early Roman-Period Nazareth and the Sisters of Nazareth Convent’, The Antiquities Journal, vol. 92 (2012), 37–64.

  7. Thomas S. Monson, ‘Duty Calls’, Ensign, mei 1996, 44.

  8. Het Griekse woord dat vertaald is met ‘overschaduwen’ (episkiazō), is hetzelfde woord in de Griekse vertaling van het Oude Testament die de wolk beschrijft die neerdaalde op de tabernakel, nadat die voltooid was. Het beschrijft de heerlijkheid van de Heer.

  9. De Heer zei iets dergelijks tegen Abraham toen hij en Sara hoorden dat ze op hun hoge leeftijd een kindje zouden krijgen (zie Genesis 18:14; Romeinen 4:19–21).

  10. Russell M. Nelson, ‘Pal staan als ware millennials’, Liahona, oktober 2016, 49.

  11. ‘Bonnie H. Cordon: algemeen jongevrouwenpresidente”, Liahona, mei 2018, 129.