Studiewijzers
Verzoenen, verzoening


Verzoenen, verzoening

De mens met God verzoenen.

In de Schriften betekent verzoening doen de straf ondergaan voor een zonde, waardoor de bekeerlijke zondaar verzoend wordt met God, doordat de gevolgen van die zonde van hem worden weggenomen. Jezus Christus was de enige die een volmaakte verzoening voor het gehele mensdom kon teweegbrengen. Hij was ertoe in staat omdat Hij daartoe was uitgekozen en geordend tijdens de grote raadsvergadering die had plaatsgevonden voor de schepping van de wereld (Ether 3:14; Moz. 4:1–2; Abr. 3:27), omdat Hij de letterlijke Zoon van God was en omdat Hij zonder zonde was. Zijn verzoening omvat zijn lijden voor de zonden van het mensdom, het vergieten van zijn bloed, en zijn dood en daaropvolgende opstanding uit het graf (Jes. 53:3–12; Luk. 22:44; Mos. 3:5–11; Alma 7:10–13; LV 19:16–19). Dankzij de verzoening zullen alle mensen met een onsterfelijk lichaam uit de doden opstaan (1 Kor. 15:22). De verzoening verschaft ons ook de weg om vergeving voor onze zonden te krijgen en voor eeuwig bij God te kunnen wonen. Wie echter de jaren van verantwoordelijkheid heeft bereikt en de wet heeft aanvaard, kan die zegeningen alleen ontvangen als hij in Jezus Christus gelooft, zich van zijn zonden bekeert, de verlossende verordeningen ondergaat en Gods geboden bewaart. Wie de jaren van verantwoordelijkheid niet bereikt en wie de wet niet kent, wordt dankzij de verzoening verlost (Mos. 15:24–25; Mro. 8:22). In de Schriften komt duidelijk naar voren dat als Christus geen verzoening voor onze zonden had gedaan, geen enkele wet, verordening of offerande zou kunnen voldoen aan de eisen van de gerechtigheid, en dat de mens nooit in Gods tegenwoordigheid zou kunnen terugkeren (2 Ne. 2; 9).