Studiewijzers
Offer, offerande, offeren


Offer, offerande, offeren

Offeren heeft in de Schriften twee betekenissen: (1) Een gave aan de Heer, (2) Wereldlijke zaken opgeven of het verlies daarvan verdragen voor de Heer en zijn koninkrijk.

Een gave aan de Heer

In het Oude Testament duidt het woord op slacht- of brandoffers. In deze tijd gebruikt de kerk gaven aan de Heer, in de vorm van vastengaven en andere vrijwillige offers (waaronder tijd, talenten en bezittingen), om de armen bij te staan en voor andere goede doelen.

Wereldlijke zaken opgeven of het verlies daarvan verdragen voor de Heer en zijn koninkrijk

In vroeger tijden betekende offeren iets of iemand heiligen. Inmiddels is het gaan betekenen: wereldlijke zaken opgeven of het verlies daarvan verdragen voor de Heer en voor zijn koninkrijk. De leden van de kerk van de Heer behoren bereid te zijn om alles voor Hem op te offeren. Joseph Smith leerde de mensen dat ‘een godsdienst die niet vergt dat men alles opoffert, (…) nooit krachtig genoeg kan zijn om voldoende geloof te ontwikkelen voor het leven en het eeuwig heil.’ In het eeuwige perspectief zijn de zegeningen die door opofferingen worden verkregen altijd groter dan het gebrachte offer.

Toen Adam en Eva uit de hof van Eden waren verdreven, gaf de Heer hun de wet van offerande. Deze wet omvatte het offer van de eerstelingen van hun kudden. Dat offer was een zinnebeeld van het offer dat zou worden gebracht door de eniggeboren Zoon van God (Moz. 5:4–8). Het brengen van offers ging door tot de dood van Jezus Christus, waarmee er een eind kwam aan het offeren van dieren als evangelieverordening (Alma 34:13–14). In deze tijd nemen de leden van de kerk bij het avondmaal van het brood en het water ter gedachtenis van het offer van Jezus Christus. Er wordt hun bovendien gevraagd het offer te brengen van een gebroken hart en een verslagen geest (3 Ne. 9:19–22), wat inhoudt dat zij ootmoedig en boetvaardig zijn, en bereid Gods geboden te bewaren.