2007
President James E. Faust
Oktober 2007


In Memoriam: Supplement Liahona

President James E. Faust

Geliefd herder

31 JULI 1920—10 AUGUSTUS 2007

Afbeelding

James E. Faust herinnerde zich altijd het blaten van zijn bange lammetje. Als jongen vergat hij op een avond zijn dier bij een naderende storm op stal te zetten.

‘Ik wist dat ik mijn lammetje moest helpen, maar ik wilde veilig, warm en droog in bed blijven. Ik had moeten opstaan, maar deed dat niet’, vertelde hij tijdens de priesterschapsbijeenkomst van een algemene conferentie over zijn herinnering. ‘Toen ik de volgende ochtend naar buiten ging, vond ik mijn lammetje dood. Een hond had het lammetje horen blaten en had het doodgebeten.’

‘Dat brak mijn hart’, zei hij. Hij besefte dat hij geen goede herder was geweest. Zijn vaders liefdevolle vermaning sneed nog erger door zijn hart: ‘Jongen, kan ik er niet eens op vertrouwen dat je voor één lammetje zorgt?’1

Die dag besloot James dat als hij ooit weer de kans kreeg om een herder te zijn, hij zijn best zou doen om zijn taak nooit meer te verwaarlozen. Als voltijdzendeling in Brazilië, toegewijde echtgenoot en vader, succesrijk advocaat, politiek leider, lid van het Quorum der Twaalf Apostelen en tweede raadgever in het Eerste Presidium, herinnerde hij zich zijn voornemen. President Faust gaf tot het einde van zijn bediening, tot hij op 10 augustus 2007 overleed aan ouderdomsverschijnselen, vol toewijding gehoor aan de aansporing van de Heer: ‘Weid mijn schapen’ (Johannes 21:15).

Geloof en gezin

James Esdras Faust was op 31 juli 1920 geboren in Delta (Utah, VS) in het gezin van George E. Faust en Amy Finlinson Faust, die vijf zoons hadden. Later verhuisde de familie naar Salt Lake City, waar George werkzaam was als advocaat en kantonrechter. De jonge James genoot thuis en op de boerderijen van zijn grootouders in het midden van Utah de liefde en steun van een christelijke familie, en hij ontwikkelde er zijn deugden van eerlijkheid, hard werken en dienstbaarheid.

‘Geen mens heeft een betere vader gehad dan ik’2, zei hij. En aan zijn moeder had hij de volgende herinnering: ‘Ze was een bijzonder geestelijk ingestelde, vrome vrouw, die een goed voorbeeld gaf van een christelijke levenswijze.’3

Als volwassene streefde president Faust ernaar zijn ouders eer aan te doen en hen na te volgen door zijn gezin en de kerk altijd voorrang te geven. ‘Er is geen grote verantwoordelijkheid dan die van echtgenoot en vader’4, verkondigde hij. Over de kerk en haar zending zei hij: ‘Niets in de wereld kan dit werk evenaren.’5

Na het voortgezet onderwijs, waar hij uitblonk in football en atletiek, kreeg hij een oproep voor een zending in de Braziliaanse Zending van 1939 tot en met 1942. In Brazilië kwam zijn liefde voor Gods kinderen en hun welzijn tot bloei. ‘Ik ben gedeeltelijk kleurenblind geboren’, zei hij. ‘Ik heb geleerd om alle mensen in de landen waar ik als zendeling of als algemeen autoriteit was, lief te hebben, ongeacht hun huidskleur. Ik hoop een discipel te zijn (…), vooral voor de nederigen, de onderdrukten, de armen, de gekwelden, de behoeftigen en de armen van geest. Ik ben mij bewust dat we beslist geen discipelen [van de Heer] kunnen zijn als we deze mensen vergeten.’6

Anderhalve maand nadat hij van zijn zending was teruggekeerd, werd president Faust ingedeeld bij het Amerikaanse Air Corps. In 1943 trouwde hij in de Salt Laketempel tijdens een verlofperiode met Ruth Wright, die hij al sinds het voortgezet onderwijs kende. Zolang hij tijdens de Tweede Wereldoorlog van huis was, schreef hij haar elke dag een brief.7 Ouderling Joseph B. Wirthlin van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft over de relatie van president en zuster Faust gezegd: ‘Zij hebben een voorbeeldig huwelijk.’8

Zijn enorme toewijding aan Ruth en hun vijf kinderen, 25 kleinkinderen en 27 achterkleinkinderen en haar onophoudelijke steun aan hem waren zichtbaar voor allen die hen kenden.

‘Met heel mijn hart wil ik mijn kinderen laten weten dat ik in deze roeping alleen kan slagen als ik slaag als hun vader, en dat ik ze altijd voorrang zal geven’9, zei hij in 1972 toen hij was geroepen als assistent van het Quorum der Twaalf Apostelen. Zes jaar later was zijn eerste gedachte na de steunverlening in zijn roeping als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen om Ruth10 op te zoeken, die volgens hem ‘net zozeer deel van mij uitmaakt als mijn hart en ziel.’11

Een moreel kompas

Kort nadat president Faust zich in 1942 had opgegeven voor de officiersopleiding, moest hij voor een toelatingscommissie verschijnen. Bijna alle vragen die zij hem stelden, gingen over zijn normen en zijn geloofsovertuiging. Rookte hij? Dronk hij? Bad hij? Hoewel hij bang was ze voor het hoofd te stoten, beantwoordde president Faust de vragen ondubbelzinnig. Toen vroegen ze hem of men de zedelijke regels in tijden van oorlog misschien wat minder streng zou moeten toepassen.

‘Ik zag in dat dit misschien een kans was om wat punten te scoren en ruimdenkend over te komen’, zei hij. ‘Ik vermoedde dat de mensen die me deze vraag stelden, niet leefden naar de normen die mij waren bijgebracht. Ik bedacht ineens dat ik misschien kon zeggen dat ik wel mijn eigen overtuiging had, maar dat ik die niet aan anderen wilde opleggen. Maar toen leek ik in gedachten de gezichten te zien van de vele mensen die ik als zendeling de wet van kuisheid had geleerd. En uiteindelijk zei ik gewoon: “Ik geloof niet in een dubbele moraal.”’12

Tot zijn verbazing werd hij toegelaten tot de officiersopleiding.

‘Heel mijn lange leven heb ik nooit geprobeerd te verbergen wie ik ben en wat ik geloof’, zei hij tijdens de laatste algemene conferentie die hij bijwoonde. ‘Ik kan me geen enkele keer herinneren dat nederig erkennen dat ik lid van deze kerk was mijn carrière schaadde of het verlies van waardevolle vrienden tot gevolg had.’13

Aan die eerlijkheid, die president Faust ‘een moreel kompas’ noemde, had hij veel in de 24 jaar dat hij als advocaat werkzaam was. Zijn integriteit — en zijn reputatie dat hij rechtvaardig was, verstandige beslissingen nam, en dat hij andere mensen mededogen en zorgzaamheid betoonde — onderscheidde hem van zijn vakgenoten en bood hem de kansen om mensen van dienst te zijn in zijn beroep en in de gemeenschap. Van 1949 tot en met 1951 was hij lid van het wetgevende lichaam van de staat Utah, van 1962 tot en met 1963 was hij voorzitter van de beroepsorganisatie voor advocaten in Utah, hij was lid van John F. Kennedy’s advocatencomité voor burgerrechten en rassenonlusten, en had zitting in het comité dat de grondwet van de staat Utah herzag.

President Fausts unieke combinatie van empathie en kundigheid hielpen hem ook om doeltreffend te zijn als bisschop, hogeraadslid, ringpresident, regionaal vertegenwoordiger, assistent van de Twaalf, zeventiger en apostel. ‘In elk van die roepingen liet hij zien dat een goed leider altijd goed kan luisteren’, aldus ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen.

Bruggen slaan

Hoewel president Faust bescheiden was en loftuitingen graag aan zich voorbij liet gaan, leverde hij in de tientallen jaren dat hij zich inzette voor de kerk belangrijke bijdragen. Als lid van het public relationscomité van de kerk zette hij zijn juridische expertise in tegen verscheidene politieke kwesties met morele gevolgen, waaronder een wetsvoorstel om in Utah wedden volgens het totalisatorprincipe toe te staan. Hij pleitte er ook voor om het logo van de kerk dusdanig te wijzigen dat het de naam van Jezus Christus beter liet uitkomen. Daarnaast gaf hij mede de aanzet tot de beslissing van de kerk om gebruik te maken van de diensten van een wereldwijde pr-firma die de kerk heeft geholpen om haar boodschap te verbreiden, misverstanden recht te zetten en relaties met de media te verbeteren.

Hij sloeg bovendien bruggen met leden en leiders van andere kerkgenootschappen. Daarbij liet hij zich nooit snel beledigen en toonde hij zich altijd geduldig, vriendelijk en begripvol.

Hij bezocht eens met zijn vrouw een gelegenheid in de gemeenschap waarbij een leider van een ander geloof de kerk bekritiseerde. Zijn vrouw vertelde daarover: ‘Hoe meer die man zei, hoe bozer ik werd, maar Jim luisterde geduldig. Naderhand ging hij naar die man toe en zei: “Dominee, als u er zo over denkt, doen we vast iets verkeerd. Laten we eens samen lunchen zodat u me kunt vertellen wat er volgens u niet in orde is.” Dat deden ze en sindsdien zijn ze goede vrienden.’15

In de jaren tachtig werkte president Faust nauw samen met president Howard W. Hunter (1907–1995), die toen lid van het Quorum der Twaalf Apostelen was, en met ouderling Jeffrey R. Holland, de toenmalige president van de Brigham Young University, om hun droom van een BYU-studiecentrum in het Midden-Oosten werkelijkheid te maken. President Faust en president Hunter worstelden zich door zware onderhandelingen heen en overwonnen alle tegenstand tegen het pachten van grond, en ze hielden toezicht op de bouw.

Een van degenen die dit van nabij meemaakten, zei daarover: ‘Ouderling Faust is echt een man van vrede. Hij zoekt altijd naar manieren om onze vaak geagiteerde Joodse vrienden te kalmeren die een eind wilden maken aan onze aanwezigheid in Jeruzalem, of om de woelige wateren te stillen onder de heiligen der laatste dagen in Jeruzalem die soms beledigd waren door de tegenstand.’16

De hand reiken

Of president Faust nu in Brazilië werkzaam was als gebiedsoverziener voor Zuid-Amerika (van 1975 tot en met 1977), als president van de Internationale Zending in 1977, als lid van het Presidium van het Eerste Quorum der Zeventig, als apostel sinds 1978, of als tweede raadgever van president Gordon B. Hinckley sinds 1995, hij streefde er altijd naar om mensen in broederschap en vriendelijkheid de hand te reiken.

Zijn conferentietoespraken gaven vaak blijk van zijn verlangen om gehoor te geven aan de twee grote geboden van de Heiland: God lief te hebben en te dienen, en zijn kinderen lief te hebben en te dienen. President Faust bracht met hartelijkheid, humor en wijsheid de deugden van een grootvader naar het spreekgestoelte en was allen tot zegen die zijn getuigenis aanhoorden en zijn raad opvolgden.

‘Het heil van alle kinderen van onze Vader is het belangrijkste doel in de hele wereld’,17 zei hij. ‘De grootste voldoening in dit leven krijgen we door anderen te dienen.’18

In zijn Boodschap van het Eerste Presidium van augustus 2007 zei president Faust ‘alle leden, gehuwd of ongehuwd, kansen [te] bieden om zich te ontwikkelen en gelukkig te worden.’ Hij haalde de gelijkenis van de goede Herder aan en voegde daar aan toe: zijn heel wat dingen die we kunnen doen om juist diegene te vinden die onze hulp nodig heeft.’19

In de laatste toespraak die hij tijdens een algemene conferentie gaf, getuigde hij van de genezende kracht van vergeving: ‘Vergeef ons onze overtredingen, gelijk ook wij vergeven “degenen die tegenover ons overtredingen begaan hebben” (Bijbelvertaling van Joseph Smith, Matteüs 6:13). Zelfs hen die ernstige overtredingen begaan hebben geeft de verzoening een zekere mate van vrede en gemoedsrust’, zei hij. ‘Wij moeten vergeven om vergeven te worden (…) Ik geloof met hart en ziel in de genezende kracht die wij kunnen krijgen als wij de raad van de Heiland opvolgen om “alle mensen te vergeven” [LV 64:10].’20

Getuigenis

President Faust getuigde tijdens zijn bediening vaak van het Boek van Mormon, de herstelling, de profeet Joseph Smith en de sleutels en het gezag die de presidenten van de kerk dragen. ‘In deze tijd moeten we naar de stem van president Hinckley luisteren en gehoor geven aan zijn raad. Dan zullen we de meeste zegeningen ontvangen’, zei hij.21

President Faust gaf ook vurig getuigenis van de Heiland. Hij schreef de tekst van het lied ‘This Is the Christ’ en getuigde: ‘Diegenen onder ons die het heilig apostelambt dragen, willen altijd onze taak vervullen om van de goddelijkheid van de Heiland te getuigen. Ik voel die verplichting ook. Ik heb al mijn hele leven een getuigenis. Maar onlangs is mijn ziel overspoeld door een overweldigend getuigenis van de goddelijke aard van dit heilige werk. Dat zekere getuigenis is sterker dan het ooit is geweest.’22

President Faust is nooit het bange lammetje uit zijn jeugd vergeten. En hij is nooit zijn vaste voornemen vergeten om verantwoordelijkheid te dragen voor de kudde. Door de goede Herder na te streven, van wie hij een ‘onwankelbaar’23 getuigenis had, leidde hij een leven dat zijn beste preek werd — de preek van een geliefd herder.

MIJLPALEN IN HET LEVEN VAN PRESIDENT JAMES E. FAUST

31 juli 1920

Geboren in Delta (Utah, VS), in het gezin van George A. Faust en Amy Finlinson Faust.

1937–1939

Studeert aan de University of Utah in Salt Lake City.

1939–1942

Vervult een zending in Brazilië.

21 april 1943

Treedt in de Salt Laketempel in het huwelijk met Ruth Wright.

1942–1945

Maakt tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uit van het Amerikaanse Army Air Corps en wordt daaruit eervol ontslagen als eerste luitenant.

1948

Behaalt in 1948 aan de University of Utah een bachelorsgraad en mastersgraad in de rechten. Begint een advocatenpraktijk in Salt Lake City.

8 mei 1949

Ondersteund als bisschop van de wijk Big Cottonwood.

1949–1951

Heeft zitting in het huis van afgevaardigden van de staat Utah.

18 maart 1956

Ondersteund als president van de ring Cottonwood.

31 mei 1962

Verkozen tot voorzitter van de beroepsorganisatie voor advocaten in de staat Utah.

1962

Door president John F. Kennedy benoemd tot lid van het advocatencomité voor burgerrechten en rassenonrust.

14 december 1968

Geroepen als regionaal vertegenwoordiger.

Januari 1970

Aangesteld als lid van de raad van bestuur van Deseret News.

6 oktober 1972

Ondersteund als assistent van het Quorum der Twaalf Apostelen.

1 oktober 1976

Ondersteund als lid van het Presidium van het Eerste Quorum der Zeventig.

Juni 1977

Geroepen als president van de Internationale Zending.

30 september 1978

Ondersteund als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen.

12 maart 1995

Ondersteund als tweede raadgever in het Eerste Presidium.

27 april 1998

Krijgt het ereburgerschap van Brazilië — een eer die slechts weinig wereldleiders te beurt valt.

2000

Wijdt zeven tempels in: Oaxaca (Mexico), Tuxtla Gutiérrez (Mexico), Medford (Oregon), Memphis (Tennessee), Nashville (Tennessee), San José (Costa Rica) en Oklahoma City (Oklahoma).

10 augustus 2007

Overlijdt op 87-jarige leeftijd in Salt Lake City (Utah).

CITATEN UIT GRAFREDES DOOR HET EERSTE PRESIDIUM

‘Zijn wijsheid was groot. Die kwam voort uit ruime ervaring op veel terreinen. Hij had het verstand van een advocaat en het mededogen van een kerkleider. (…) Hij had een onwankelbaar geloof in de waarheid van het herstelde evangelie. Er bestond bij hem geen enkele twijfel over de profetische roeping van Joseph Smith. Hij had geen enkele twijfel over de juistheid van het Boek van Mormon. (…)

‘Hij is vredig heengegaan, omringd door liefde en licht. Vrede zij zijn nagedachtenis. Wij allen zijn door onze omgang met hem betere mensen geworden.’

President Gordon B. Hinckley

‘Hij was een man van ervaring, wijsheid en liefde. Hij was een man van geloof, van gebed, maar bovenal was hij een man van God. Er was geen zwakke plek in zijn wapenrusting, geen verraad in zijn ziel; geen zwakheid in zijn karakter.

‘Ouderling Faust hield met hart en ziel van de Heer en diende Hem uit alle macht tot het eind van zijn sterfelijk leven. (…) Hij onderwees in de waarheid. Hij liet een erfgoed van eer en liefde na. God zegene zijn nagedachtenis.’

President Thomas S. Monson, eerste raadgever in het Eerste Presidium

Noten

  1. ‘Responsibilities of Shepherds’, Ensign, mei 1995, p. 46.

  2. ‘To Become One of the Fishers’, Ensign, januari 1973, p. 81.

  3. Wm. Grant Bangerter, ‘Elder James E. Faust’, Ensign, oktober 1986, p. 7.

  4. Ensign, mei 1995, p. 46.

  5. Het overvloedige leven vinden’, Liahona, november 2000, p. 5.

  6. ‘Response to the Call’, Ensign, november 1978, p. 20.

  7. Zie Neal A. Maxwell, ‘President James E. Faust: “Pure Gold”’, Liahona, oktober 1995, p. 21.

  8. James P. Bell, In the Strength of the Lord: The Life and Teachings of James E. Faust (1999), p. 229.

  9. Ensign, januari 1973, p. 81.

  10. Zie ‘Elder James E. Faust of the Quorum of the Twelve’, Ensign, november 1978, p. 95.

  11. Ensign, november 1978, p. 20.

  12. ‘Honesty — a Moral Compass’, Ensign, november 1996, p. 42; zie ook ‘Stand up and Be Counted’, Tambuli, oktober 1982, pp. 22–23.

  13. ‘Boodschap aan mijn kleinzoons’, Liahona, mei 2007, p. 56.

  14. Liahona, oktober 1995, p. 21.

  15. In the Strength of the Lord, p. 178.

  16. David Galbraith, In the Strength of the Lord, p. 207.

  17. ‘Go Bring Them in from the Plains’, Liahona, november 1997, p. 7.

  18. ‘Wat levert het mij op?’ Liahona, november 2002, p. 22.

  19. ‘Ieder van harte welkom heten’, Liahona, augustus 2007, pp. 3, 5.

  20. Zie ‘De genezende kracht van vergiffenis’, Liahona, mei 2007, p. 69.

  21. ‘Dat kan mij niet gebeuren’, Liahona, juli 2002, p. 54.

  22. ‘The Weightier Matters of the Law: Judgment, Mercy, and Faith’, Ensign, november 1997, p. 59.

  23. Thomas S. Monson in Liahona, oktober 1995, p. 19.