2011
Hem altijd indachtig zijn
april 2011


Hemaltijd indachtig zijn

Naar een toespraak op 27 januari 2009 gehouden aan de Brigham Young University–Idaho. De toespraak is in het Engels te beluisteren via web.byui.edu/devotionalsandspeeches/default.aspx.

Wanneer we de Heiland altijd indachtig zijn, kunnen wij ‘blijmoedig alle dingen doen die binnen ons vermogen liggen’, met het volste vertrouwen dat zijn macht en liefde ons door alles heen helpen.

Afbeelding
Elder D. Todd Christofferson

Uit de avondmaalsgebeden blijkt dat het avondmaal onder andere door de Heer Jezus Christus is ingesteld om ‘Hem altijd indachtig te zijn’ (LV 20:77, 79). Als we de Heiland indachtig zijn, denken we uiteraard ook aan zijn verzoening, waarbij het brood en het water symbolen zijn van zijn lijden en dood. Wij mogen nooit vergeten wat Hij voor ons gedaan heeft, want zonder zijn verzoening en opstanding zou het leven geen zin hebben. Maar juist zijn verzoening en opstanding bieden ons leven eeuwige, goddelijke mogelijkheden.

Ik wil drie aspecten om ‘Hem altijd indachtig zijn’ nader belichten: ten eerste, zijn wil leren kennen en volgen; ten tweede, onze plicht erkennen en aanvaarden om aan Christus verantwoording af te leggen voor al onze gedachten, woorden en daden; en ten derde, leven met geloof en zonder angst omdat we ons altijd tot de Heiland kunnen wenden voor de hulp die we nodig hebben.

1. Leer de wil van Christus kennen en volgen, net zoals Hij de wil van de Vader nastreefde.

Bij het avondmaalsgebed voor het brood betuigen wij dat wij gewillig zijn de naam van de Zoon op ons te nemen ‘en Hem altijd indachtig te zijn en zijn geboden te onderhouden die Hij [ons] heeft gegeven’ (LV 20:77). We zouden dit verbond ook kunnen lezen als ‘Hem altijd indachtig te zijn door zijn geboden te onderhouden’. Zo was Hij altijd de Vader indachtig. Hij heeft gezegd: ‘Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem, die Mij gezonden heeft’ (Johannes 5:30).

Jezus bereikte een volmaakte eenheid met de Vader door Zich naar het vlees en naar de geest aan de wil van de Vader te onderwerpen. Jezus heeft over zijn Vader gezegd: ‘Ik doe altijd wat Hem behaagt’ (Johannes 8:29). Omdat het de wil van de Vader was, onderwierp Jezus Zich zelfs aan de dood, waarbij ‘de wil des Zoons geheel [opging] in de wil van de Vader’ (Mosiah 15:7). Jezus trad in zijn bediening zo duidelijk en krachtig op omdat Hij Zich onder meer voortdurend op de Vader richtte.

Zo kunnen u en ik Christus het middelpunt van ons leven maken en één met Hem worden, zoals Hij één is met de Vader (zie Johannes 17:20–23). We kunnen beginnen door alles uit ons leven weg te doen en alle elementen vervolgens met de Heiland als middelpunt op volgorde van prioriteit terug te plaatsen. We plaatsen dan eerst de dingen terug die ons helpen Hem altijd indachtig te zijn — regelmatig bidden, de Schriften en de leringen van de apostelen zorgvuldig bestuderen, ons wekelijks voorbereiden om waardig aan het avondmaal deel te nemen, zondagse bijeenkomsten bijwonen, en vastleggen en onthouden wat we door de Geest en onze ervaringen over discipelschap leren.

Wellicht krijgt u andere gedachten die op dit punt in uw leven van bijzonder belang zijn. Nadat we voldoende tijd en middelen voor deze zaken met Christus als middelpunt hebben ingeruimd, voegen we daar andere taken en waardevolle zaken aan toe, zoals een opleiding en gezinstaken. Zo sneeuwt het belangrijkste in ons leven niet onder door allerlei andere goede zaken, en krijgen minder waardevolle zaken een lagere prioriteit of verdwijnen ze helemaal uit ons leven.

Ik besef dat het niet makkelijk is om onze wil in die van Jezus Christus op te laten gaan zoals Hij zijn wil aan de Vader onderwierp. President Brigham Young (1801–1877) heeft vol begrip over onze moeilijkheden gesproken:

‘Als alles is gezegd en gedaan, als Hij dit volk zo lang heeft geleid, ziet u dan niet dat er een gebrek aan vertrouwen in onze God is? Ziet u dat in uzelf? U kunt vragen: “[Broeder] Brigham, ziet u dat in uzelf?” Jazeker, ik kan zien dat ik, in zeker opzicht, nog tekortschiet in het vertrouwen in Hem, op Wie ik reken. En waarom dan? Omdat ik niet de macht heb, vanwege datgene wat de val over mij heeft afgeroepen. (…)

‘(…) Soms welt er iets in mij op dat merkbaar afstand schept tussen mijn belang en het belang van mijn Vader in de hemel — iets dat ervoor zorgt dat mijn belang en het belang van mijn Vader in de hemel niet meer precies hetzelfde zijn.

‘Ik weet dat wij zoveel mogelijk zouden moeten vinden en begrijpen, voor zover onze gevallen staat dat toelaat, voor zover we het geloof en de kennis kunnen krijgen om onszelf te begrijpen, dat het belang van de God die wij dienen óns belang is, en dat wij geen ander belang hebben, in tijd noch in de eeuwigheid.’1

Hoewel dat niet altijd makkelijk is, kunnen we voortdurend met geloof in de Heer voorwaarts streven. Ik getuig dat ons verlangen en vermogen om de Heiland altijd indachtig te zijn en te volgen in de loop der tijd zullen toenemen. We behoren daar gestaag aan te werken en altijd te bidden om het onderscheid en de goddelijke hulp die we nodig hebben. Nephi heeft geadviseerd: ‘Maar zie, ik zeg u dat gij altijd moet bidden en niet verslappen; dat gij niets voor de Heer moet doen zonder in de eerste plaats tot de Vader te bidden in de naam van Christus dat Hij uw handeling voor u zal heiligen, opdat uw handeling voor het welzijn van uw ziel zal zijn’ (2 Nephi 32:9).

Ik heb een dergelijk gebed eens meegemaakt toen ik samen met ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen per videoconferentie een gesprek moest houden met een echtpaar in een ander land. Vlak voordat ik de studio inging, keek ik de informatie over het echtpaar nog eens door en voelde ik me klaar voor het gesprek. Een paar minuten voor de geplande aanvang zag ik ouderling Oaks in zijn eentje met gebogen hoofd zitten. Even later hief hij zijn hoofd op en zei: ‘Ik heb net gebeden om me op dit gesprek voor te bereiden. We hebben de gave van onderscheid nodig.’ Hij had de belangrijkste voorbereiding niet verzaakt — een gebed om ons werk voor ons welzijn en de heerlijkheid van de Heer te heiligen.

2. Wees voorbereid om aan Christus verantwoording af te leggen voor al uw gedachten, woorden en daden.

In de Schriften staat duidelijk dat er een grote dag des oordeels komt waarop de Heer de wereld zal oordelen (zie 3 Nephi 27:16) en iedere knie zal buigen en iedere tong belijden dat Hij de Christus is (zie Romeinen 14:11; Mosiah 27:31; LV 76:110). Het individuele karakter en de reikwijdte van dat oordeel worden door Alma in het Boek van Mormon beschreven:

‘Want onze woorden zullen ons veroordelen, ja, al onze werken zullen ons veroordelen; wij zullen niet vlekkeloos worden bevonden; en ook onze gedachten zullen ons veroordelen; en in die vreselijke toestand zullen wij niet naar onze God durven opzien; en wij zouden het liefst willen dat wij de rotsen en de bergen konden gebieden op ons te vallen om ons voor zijn tegenwoordigheid te verbergen.

‘Dat kan echter niet; wij moeten naar voren treden en voor Hem staan in zijn heerlijkheid, en in zijn macht, en in zijn kracht, majesteit en heerschappij, en tot onze eeuwigdurende schande erkennen dat al zijn oordelen rechtvaardig zijn; dat Hij rechtvaardig is in al zijn werken en dat Hij barmhartig is jegens de mensenkinderen en dat Hij alle macht bezit om ieder mens te redden die in zijn naam gelooft en vruchten voortbrengt die aan de bekering beantwoorden’ (Alma 12:14–15).

Dit oordeel stond centraal in wat de Heiland over zijn evangelie heeft gezegd:

‘Zie, Ik heb u mijn evangelie gegeven, en dit is het evangelie dat Ik u heb gegeven: dat Ik in de wereld ben gekomen om de wil te doen van mijn Vader, want mijn Vader heeft Mij gezonden.

‘En mijn Vader heeft Mij gezonden opdat Ik aan het kruis zou worden verhoogd; en opdat Ik, na aan het kruis te zijn verhoogd, alle mensen tot Mij zou kunnen trekken, zodat evenals Ik door de mensen was verhoogd, ook de mensen zouden worden verhoogd door de Vader, om voor Mij te staan, om naar hun werken te worden geoordeeld, hetzij die goed, hetzij die kwaad zijn —

‘en om die reden ben Ik verhoogd; daarom zal Ik, volgens de macht van de Vader, alle mensen tot Mij trekken, zodat zij naar hun werken kunnen worden geoordeeld’ (3 Nephi 27:13–15).

‘Aan het kruis (…) verhoogd’ verwijst als symbool uiteraard naar de verzoening van Jezus Christus, waardoor Hij voor een ieder van ons aan de eisen van de gerechtigheid heeft voldaan. Met andere woorden, door het lijden en de dood van Christus in Getsemane en op Golgota heeft Hij aan alle eisen voldaan die de gerechtigheid wegens onze zonden aan ons stelt. Hij neemt dan ook in eigen persoon de plaats van de gerechtigheid in. God is niet alleen liefde, maar ook gerechtigheid. Onze schulden en verplichtingen komen nu Jezus Christus toe. Hij heeft dus het recht om ons te oordelen.

Hij oordeelt ons op grond van onze werken. Het ‘goede nieuws’ van zijn evangelie is dat Hij ons de gave van vergeving schenkt op voorwaarde van onze bekering. Als onze werken dus de werken van bekering inhouden, vergeeft Hij onze zonden en dwalingen. Als we de aangeboden kwijtschelding afwijzen en ons niet bekeren, zijn de straffen der gerechtigheid die Hij nu vertegenwoordigt, van toepassing. Hij heeft gezegd: ‘Want zie, Ik, God, heb deze dingen voor allen geleden, opdat zij niet behoeven te lijden als zij zich bekeren; maar als zij zich niet bekeren, moeten zij lijden zoals Ik’ (LV 19:16–17).

Hem altijd indachtig zijn betekent dus dat we er altijd aan denken dat voor Hem niets verborgen is. Niets in ons leven, geen daad, woord of zelfs gedachte, blijft bij de Vader en de Zoon onopgemerkt. Geen enkele spiekpoging, winkeldiefstal, zinnelijke fantasie of uitspatting en leugen wordt over het hoofd gezien, weggestopt of vergeten. Waar we in ons leven ook ‘mee wegkomen’ of wat we ook weten te verbergen, we komen op een dag onvermijdelijk voor Jezus Christus te staan, de God van zuivere en volmaakte gerechtigheid.

Die werkelijkheid heeft me diverse keren tot bekering aangezet of voor zonde behoed. Zo stond er bij de verkoop van ons huis eens een fout in de documenten, waardoor ik juridisch gezien aanspraak kon maken op meer geld van de koper. Mijn makelaar vroeg me of ik het geld wilde houden, omdat ik het recht daartoe had. Ik zag mezelf al voor de Heer, de gerechtigheid in eigen persoon, staan en Hem uitleggen dat ik gerechtigd was om de fout van de koper uit te buiten. Dat zou niet erg overtuigend overkomen, temeer omdat ik waarschijnlijk voor mijzelf om genade zou smeken. Ik zou niet met mezelf kunnen leven als ik me het geld zo zou toe-eigenen. Ik antwoordde de makelaar dat we ons aan de overeenkomst zouden houden zoals die oorspronkelijk was bedoeld. Ik hecht veel meer waarde aan het feit dat ik nergens spijt van hoef te hebben wat die transactie betreft dan aan welke som geld dan ook.

Toen ik jong was, liep een van mijn broers door mijn nalatigheid eens een lichte verwonding op. Ik hield mijn stommiteit destijds voor me en niemand had ooit enig vermoeden van mijn rol in de kwestie. Jaren later bad ik dat God me zou openbaren welke dingen ik in mijn leven moest rechtzetten om aannemelijker voor Hem te zijn, en dit voorval kwam in me op. Ik had er nooit meer aan gedacht, maar de Geest fluisterde me in dat dit een onopgeloste overtreding was die ik nog moest bekennen. Ik belde mijn broer op, bood mijn verontschuldigingen aan en vroeg hem om vergeving, die hij mij meteen en ruimhartig schonk. Ik zou minder schaamte en spijt hebben gevoeld als ik mijn verontschuldigen had aangeboden toen het incident plaatsvond.

Ik vond het interessant en belangrijk dat de Heer die gebeurtenis uit mijn verre verleden niet was vergeten, hoewel ik die wel was vergeten. Zonden lossen zich niet vanzelf op. Zonden veeg je in eeuwig opzicht niet blijvend onder de mat. We moeten ermee afrekenen. Het mooie daarbij is dat de verzoenende barmhartigheid van de Heiland de afrekening veel aangenamer en minder pijnlijk maakt dan wanneer we de volle prijs voor onze ongerechtigheid zelf moeten betalen.

En het mooie is ook dat bij het oordeel geen daad van gehoorzaamheid, vriendelijkheid en goedheid, hoe klein ook, over het hoofd wordt gezien, en dat de Heer die met een zegen beloont.

3. Wees niet bang en zoek hulp bij de Heer.

In de begindagen van de herstelling, toen Joseph Smith en Oliver Cowdery met de vertaling van het Boek van Mormon bezig waren en weldra het priesterschap zouden ontvangen, ontvingen zij van Jezus de nodige raad en troost. Joseph was toen 23 jaar oud, en Oliver was 22. Er was vaak, zo niet voortdurend, sprake van vervolging en andere moeilijkheden. In die omstandigheden sprak de Heer in april 1829 tot hen:

‘Vrees (…) niet, kleine kudde; doe het goede; laten aarde en hel tegen u samenspannen, want indien gij zijt gebouwd op mijn rots, vermogen zij niets.

‘Zie, Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig niet meer; verricht in alle ernst het werk dat Ik u heb geboden.

‘Vertrouw op Mij bij iedere gedachte; twijfel niet, vrees niet.

‘Zie de wonden waar mijn zij werd doorstoken, en ook de tekenen van de nagels in mijn handen en voeten; wees getrouw, onderhoud mijn geboden en gij zult het koninkrijk van de hemel beërven. Amen’ (LV 6:34–37).

Op de Heiland vertrouwen bij iedere gedachte betekent uiteraard ‘Hem altijd indachtig zijn’. Als we dat doen, hoeven we niet te twijfelen of te vrezen. De Heiland herinnerde Joseph en Oliver er toen aan, net als ons nu, dat Hij door zijn verzoening alle macht in de hemel en op de aarde heeft ontvangen (zie Matteüs 28:18) en dat Hij ons kan en wil beschermen en helpen. Als we getrouw zijn, kunnen we volledig op Hem vertrouwen.

Vóór die openbaring aan Joseph en Oliver maakte de profeet een intens pijnlijke periode door, waardoor hij op de Heiland leerde te vertrouwen en niet bang te zijn voor de opvattingen, druk en dreigementen van anderen.

In juni 1828 stond Joseph Martin Harris toe de eerste 116 manuscriptpagina’s van het Boek van Mormon uit Harmony (Pennsylvania) mee te nemen om die aan enkele familieleden in Palmyra, in de staat New York, te laten zien. Toen Martin niet terugkeerde zoals hij had beloofd, reisde de gespannen Joseph per postkoets naar de woning van zijn ouders in Manchester, in de staat New York. De profeet liet Martin onmiddellijk halen. Toen Martin daar arriveerde, gaf hij toe dat hij het manuscript niet in zijn bezit had, en ook niet wist waar het was.

Joseph riep uit: ‘O! Mijn God, mijn God. (…) Alles is verloren, verloren. Wat moet ik doen? Ik heb gezondigd. Ik heb de toorn van God uitgelokt door iets te vragen waar ik het recht niet toe had. (…) Wat voor berisping verdien ik van de engel van de Allerhoogste?’

De volgende dag ging de profeet terug naar Harmony. Toen hij daar was aangekomen, zei hij: ‘Ik begon mij in vurig gebed voor de Heer te vernederen (…) opdat ik zo mogelijk genade mocht ontvangen en vergiffenis voor alles wat ik had gedaan dat tegen zijn wil indruiste.’2

Nadat Joseph werd vermaand omdat hij de mens meer had gevreesd dan God, zei de Heer:

‘Gij zijt Joseph, en gij werdt gekozen om het werk des Heren te doen, maar wegens overtreding zult gij, indien gij niet waakzaam zijt, vallen.

‘Maar bedenk dat God barmhartig is; daarom, bekeer u van hetgeen gij hebt gedaan dat in tegenstrijd is met het gebod dat Ik u heb gegeven, en dan zijt gij nog steeds gekozen, en zijt wederom tot het werk geroepen’ (LV 3:9–10).

‘De Heer ontnam Joseph een tijdlang de platen en de Urim en Tummim. Maar al gauw kreeg hij ze weer terug. “De engel was verheugd toen hij me de Urim en Tummim teruggaf,’ vertelde de profeet later, “en hij zei dat God blij was met mijn getrouwheid en nederigheid en mij liefhad om mijn bekeerlijkheid en ijverige bidden, waarmee ik mijn plicht zo goed had gedaan dat ik (…) weer aan het vertaalwerk kon beginnen.” Toen Joseph vervolgens verder ging met het grote werk dat hij te doen had, werd hij gesterkt door de fijne gedachte dat hij vergiffenis van de Heer had ontvangen, en hij was vastbesloten om voortaan zijn wil te doen.’3

De profeet stelde na deze ervaring meer dan ooit zijn vertrouwen in God en vreesde niet meer wat de mens kon doen. Zijn verdere leven was hij een lichtend voorbeeld van wat het betekent om Christus indachtig te zijn door op zijn macht en genade te vertrouwen. Joseph bracht dit besef tijdens zijn moeilijke en benarde gevangenschap in Liberty (Missouri) als volgt onder woorden:

‘U weet, broeders, dat een zeer groot schip ten tijde van een storm ten zeerste gebaat is bij een zeer klein roer, waardoor het handelbaar blijft in de wind en de golven.

‘Welnu, zeer geliefde broeders, laten wij blijmoedig alle dingen doen die binnen ons vermogen liggen, en mogen wij dan met het volste vertrouwen stilhouden om het heil Gods te zien, en in afwachting van de openbaring van zijn arm’ (LV 123:16–17).

Kortom, ‘Hem altijd indachtig zijn’ betekent dat we niet in angst leven. We weten dat we allemaal onze eigen moeilijkheden, teleurstellingen en verdriet te verduren krijgen, maar we weten ook dat alle dingen uiteindelijk, door onze goddelijke Voorspraak, voor ons welzijn kunnen samenwerken (zie LV 90:24; 98:3). Dit is het geloof dat president Gordon B. Hinckley (1910–2008) zo eenvoudig wist te verwoorden met: ‘Alles komt in orde.’4 Wanneer we de Heiland altijd indachtig zijn, kunnen wij ‘blijmoedig alle dingen doen die binnen ons vermogen liggen’, met het volste vertrouwen dat zijn macht en liefde ons door alles heen helpen.

Mogen wij Hem altijd indachtig zijn — ‘opdat [wij] zijn Geest altijd bij [ons] mogen hebben’ (LV 20:77). Ik getuig van de kracht van de verzoening van Jezus Christus. Ik getuig dat de Heer werkelijk leeft en is herrezen. Ik getuig dat de Vader en de Zoon ons mateloos en persoonlijk liefhebben, en bid dat we die liefde in alle opzichten altijd indachtig zullen zijn.

Noten

  1. Brigham Young, ‘Discourse’, Deseret News, 10 september 1856, p. 212.

  2. Zie Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith (2007), p. 76.

  3. Leringen: Joseph Smith, pp. 76–77.

  4. Jeffrey R. Holland, ‘President Gordon B. Hinckley: moedig en sterk’, Liahona, bijzondere uitgave juni 1995, p. 6.

Walter Rane, Vrede laat ik u, met dank aan het Museum voor kerkgeschiedenis; Walter Rane, Gebroken brood

HEINRICH HOFMANN, CHRISTUS IN GETSEMANE, MET DANK AAN C. HARRISON CONROY CO.

Harry Anderson, De wederkomst © IRI

Walter Rane, Hij zalfde de ogen van de blinde, met dank aan het Museum voor kerkgeschiedenis