Alma 8–12

Lees samen de eerste helft van ‘Hoofdstuk 22: Alma’s zending naar Ammonihah’ (Verhalen uit het Boek van Mormon, 58–63). Laat de kinderen twee aan twee de armen in elkaar haken en doen alsof ze Amulek en Alma zijn die samen het evangelie verkondigen. Zing intussen een liedje over zendingswerk, zoals ‘Een zendeling wil ik vandaag al zijn’ (Kinderliedjes, 90).

Herhaal samen een paar keer een evangeliewaarheid, zoals ‘het Boek van Mormon getuigt van Christus’, of ‘ik weet dat Jezus van mij houdt’. Laat de kinderen die waarheid aan een ander kind verkondigen. Op dit punt in de les kunt u de kinderen met de doe-pagina van deze week helpen.

Vraag de kinderen of ze weleens iets van zichzelf aan een familielid of een vriend hebben gegeven, zoals een speelgoedje of snoepje. Maak samen een lijstje met belangrijke kennis over Jezus Christus die we aan anderen kunnen doorgeven. Leg uit dat het evangelie zo belangrijk is dat Alma naar veel steden reisde zodat de mensen konden leren hoe ze gelukkig konden worden.

Laat twee kinderen doen alsof ze Amulek en Alma zijn terwijl u Alma 8:18–22 voorleest. Laat de kinderen het verhaal samen met u vertellen, en geef andere kinderen de kans om de rollen van Alma en Amulek te spelen. Waarom was Amulek een goede vriend voor Alma? Laat de kinderen vertellen over situaties waarin iemand een vriend voor hen was. Hoe voelden ze zich toen? Waarom wil God dat wij goede vrienden voor anderen zijn?

Zoek of teken een afbeelding die vriendschap voorstelt (zoals mensen die knuffelen, of een hartje), en knip de tekening zo in stukken dat het een puzzel wordt. Schrijf achterop ieder stukje iets wat Alma en Amulek deden om een goede vriend te zijn, of iets wat wij kunnen doen om een goede vriend te zijn. Laat de kinderen om de beurt een puzzelstukje kiezen en de puzzel maken, terwijl u leest wat er op de achterkant staat. Bedenk samen voor wie ze een vriend kunnen zijn. Getuig dat Jezus Christus onze beste vriend is.

Gebruik uw hand om een geest voor te stellen, en een handschoen om een lichaam voor te stellen. Trek de handschoen uit om te laten zien dat onze geest en ons lichaam bij de dood van elkaar worden gescheiden. Trek de handschoen weer aan om te laten zien dat onze geest en ons lichaam bij de opstanding zullen worden herenigd. Laat de kinderen de handschoen om de beurt aan- en uittrekken terwijl u Alma 11:43 voorleest. Laat de plaat ‘Maria en de opgestane Heer Jezus Christus’ zien (Evangelieplatenboek, nr. 59), en getuig dat Jezus Christus het voor iedereen mogelijk heeft gemaakt om op te staan.

Laat de kinderen hun vrienden, gezinsleden of andere familieleden tekenen. Als de kinderen hun tekening laten zien, wijst u naar elke vriend en elk familielid, en legt u uit dat hij of zij zal opstaan. Getuig dat Jezus het voor ons mogelijk heeft gemaakt om eeuwig bij onze familie te zijn.

Vat de gebeurtenissen in Alma 8–10 in uw eigen woorden samen. Zoek in die gebeurtenissen naar beginselen die de kinderen helpen om het evangelie te verkondigen. Bijvoorbeeld: doorzettingsvermogen (zie Alma 8:8–13), van Christus getuigen (zie Alma 9:26–27) en werken met een collega (zie Alma 10:7–11). Kies enkele verzen uit, laat de kinderen ze lezen en vertellen wat erin staat over het verkondigen van het evangelie. Waarom is het belangrijk om anderen over het evangelie te vertellen?

Laat de kinderen vertellen over situaties waarin ze iemand over het evangelie hebben verteld, of vertel over uw eigen ervaringen. Zing een liedje over zendingswerk, zoals ‘Wij leren de wereld zijn woord’ (Kinderliedjes, 92) en laat de kinderen intussen letten op manieren om zich op zendingswerk voor te bereiden. Waarom wil onze hemelse Vader dat wij het evangelie verkondigen? Bedenk samen manieren waarop de kinderen hun vrienden het evangelie kunnen verkondigen, zoals ze een exemplaar van het Boek van Mormon geven of ze voor een kerkactiviteit uitnodigen. Geef ze voldoende tijd om een rollenspel te spelen en te oefenen wat ze in die situaties zouden zeggen.

Zet enkele beginselen van het verlossingsplan in Alma 11–12 op het bord, zoals de val van Adam en Eva, de verzoening van Jezus Christus, bekering, dood, opstanding en oordeel. Lees in Alma 11 of 12 enkele verzen over die beginselen, en geef de kinderen de tijd om van elk beginsel een tekening te maken. Wat is de rol van de Heiland in dat plan? Laat de kinderen hun tekeningen gebruiken om een rollenspel te spelen waarin ze een vriend over Gods plan vertellen.

Lees samen Alma 12:10 en bespreek wat het inhoudt om ons hart te ‘verstokken’. Waarom is het met een verstokt hart moeilijker om van God te leren?

Om dit te illustreren, toont u de kinderen een spons en een steen, en vraagt u ze welke van de twee het beste water opneemt. Hoe kunnen we aan de Heer laten zien dat we een hart zo zacht als een spons willen hebben?