Studiewijzers
BJS, Romeinen 7


BJS, Romeinen 7:5–27. Vergelijk Romeinen 7:5–25

Alleen Christus heeft de macht om de ziel van mensen blijvend ten goede te veranderen.

5 Want toen wij in het vlees waren, werkten de hartstochten van de zonde, die niet volgens de wet waren, in onze lichaamsdelen om vruchten voort te brengen die tot de dood voeren.

6 Maar nu zijn wij verlost van de wet waarin wij gevangen gehouden werden en zijn dood voor de wet, opdat wij zullen dienen in de nieuwe staat van de geest en niet in de oude staat van de letter.

7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? God verhoede! Integendeel, ik zou de zonde zelfs niet hebben gekend, ware het niet door de wet; want ik zou de begeerte niet hebben gekend als de wet niet had gezegd: U zult niet begeren.

8 Maar de zonde heeft door het gebod de gelegenheid te baat genomen en in mij allerlei begeerte opgewekt. Want zonder de wet was de zonde dood.

9 Want voorheen leefde ik zonder overtreding van de wet, maar toen het gebod van Christus kwam, herleefde de zonde en stierf ik.

10 En toen ik het gebod van Christus dat gekomen was, dat tot leven had moeten leiden, niet geloofde, bemerkte ik dat het mij juist tot de dood veroordeelde.

11 Want de zonde heeft de gelegenheid te baat genomen, het gebod ontkend en mij misleid; en daardoor werd ik gedood.

12 Niettemin bemerkte ik dat de wet heilig was en dat het gebod heilig was en rechtvaardig en goed.

13 Was dan hetgeen goed is de oorzaak van mijn dood? God verhoede! Maar wel de zonde, opdat zij kenbaar zou zijn als zonde door het goede dat in mij de dood bewerkt; opdat door het gebod de zonde uitermate zondig zou worden.

14 Wij weten immers dat het gebod geestelijk is; maar toen ik onder de wet was, was ik nog vleselijk, verkocht onder de zonde.

15 Maar nu ben ik geestelijk; want wat mij geboden wordt te doen, doe ik; en wat mij geboden wordt niet toe te staan, sta ik niet toe.

16 Want wat naar mijn weten niet juist is, wil ik niet doen; want wat zonde is, haat ik.

17 Als ik dan niet doe wat ik niet wil toestaan, stem ik in met de wet, dat zij goed is; en word ik niet veroordeeld.

18 Welnu, ik ben het niet meer die de zonde doet; maar ik tracht die zonde die in mij woont, te bedwingen.

19 Want ik weet dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, niets goeds woont; want het willen is wel bij mij aanwezig, maar het verrichten van het goede, daartoe ben ik niet bij machte dan alleen in Christus.

20 Want van het goede dat ik zou hebben gedaan toen ik onder de wet was, bemerk ik dat het niet goed is; daarom doe ik het niet.

21 Maar van het kwade dat ik niet wilde doen onder de wet, bemerk ik dat het wel goed is; dat doe ik.

22 Welnu, als ik, met de hulp van Christus, doe wat ik niet zou willen doen onder de wet, dan ben ik niet onder de wet; en het is niet meer zo dat ik tracht het verkeerde te doen, maar de zonde die in mij woont te bedwingen.

23 Ik bemerk dan onder de wet dat wanneer ik het goede wilde doen het kwade bij mij aanwezig was; want ik verheug mij in de wet van God naar de innerlijke mens.

24 En nu zie ik een andere wet, ja, het gebod van Christus, en zij is in mijn verstand gegrift.

25 Maar mijn leden strijden tegen de wet van mijn verstand en maken mij tot een gevangene van de wet van de zonde die in mijn leden is.

26 En als ik de zonde die in mij is niet bedwing, maar met het vlees de wet van de zonde dien; o ellendig mens die ik ben! Wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?

27 Ik dank dan God door Jezus Christus, onze Heer, dat ik zelf aldus met het verstand de wet van God dien.