2009
Zijn dienstknechten, de profeten
May 2009


Zijn dienstknechten, de profeten

De Meester spreekt bij monde van zijn profeet.

Afbeelding
Elder F. Michael Watson

Tijdens mijn jeugdjaren in de kleine boerengemeenschap Spring City (Utah) kreeg ik iedere zomer de kans om twee weken samen met mijn vader schapen te hoeden in de bergen van Manti-LaSal. Er was een keer zoveel mist in het gebied dat je niet eens je eigen uitgestrekte hand kon zien, en het was al bijna avond.

Mijn vader vroeg me om terug naar ons kamp te gaan en zei dat hij snel zou volgen. Ik weet nog dat ik me afvroeg hoe ik het kamp in de mist kon terugvinden. Mijn vader zei eenvoudig: ‘Geef het paard de vrije teugel, dan zal het je naar het kamp brengen.’Ik volgde zijn raad op, liet de teugels vieren, moedigde het paard aan en we begonnen aan onze tocht. Af en toe kreeg ik een tak in mijn gezicht die ik niet had gezien, of stootte ik met mijn been tegen een boom. Uiteindelijk bleef het paard helemaal stilstaan en kon ik de contouren van ons kamp onderscheiden.

Soms vinden we niet altijd meteen de weg die we willen bewandelen, maar de wijsheid van hen die ons zijn voorgegaan gekoppeld aan de wijsheid van hen die nog bij ons zijn, zal ons leiden als we ze de vrije teugel geven.

‘Verstaat gij wat gij leest?’, was de vraag die Filippus stelde aan iemand die ijverig de Schriften bestudeerde.

Het antwoord kwam in de vorm van een vraag: ‘Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst?’1

Het antwoord op die doordringende vragen is in de loop der eeuwen door profeten gegeven. Zij verkondigden hoe belangrijk schriftstudie is en gaven deze belofte: ‘Wie mijn woord als een schat verzamelt, zal niet worden verleid.’2

In iedere bedeling heeft de Heer de profeten geboden ‘die dingen aan de wereld [te] verkondigen; en dit alles, opdat zou worden vervuld wat geschreven is door de profeten.’3 De eerste afdeling in de Leer en Verbonden is de inleiding van de Heer op de leerstellingen, verbonden en geboden in deze bedeling van de volheid der tijden. Vooral de verzen 37 en 38 wil ik hier aanhalen:

‘Onderzoekt deze geboden, want ze zijn waar en betrouwbaar, en de profetieën en beloften die erin staan, zullen alle worden vervuld.

‘Wat Ik, de Heer, heb gesproken, heb Ik gesproken, en Ik verontschuldig Mijzelf niet; en al gaan de hemelen en de aarde voorbij, mijn woord zal niet voorbijgaan maar zal geheel worden vervuld, hetzij door mijn eigen stem, hetzij door de stem van mijn dienstknechten, dat is hetzelfde.’

Vandaag wil ik de stemmen van zeven dienstknechten van de Heer laten weerklinken. In maart 1970 werd mijn grote verlangen werkelijkheid om de dienstknechten van de Heer te mogen helpen. Vanaf het begin heb ik bijna veertig jaar lang kansen gekregen om direct betrokken te zijn bij de broeders in het Quorum der Twaalf en vervolgens bij de leden van het Eerste Presidium. In die beginjaren is in mijn hart het begrip gegroeid van wat het betekent: ‘mijn woord zal niet voorbijgaan maar zal geheel worden vervuld.’

In het verleden hebben we tijdens de algemene conferentie veel belangrijke aanwijzingen gekregen. En dat zal blijven gebeuren, dat zij die de wijsheid uit het verleden bezitten met hun raad ons hart in ons zullen doen branden. We moeten de kracht opbrengen om die raad op te volgen, nooit de moed op te geven en tot het einde te volharden.

Laat mij u vertellen over de raad en leiding die deze profeten Gods hebben gegeven. President Joseph Fielding Smith heeft bijvoorbeeld vaak de woorden in het 24ste hoofdstuk van Psalmen aangehaald, waarin een vraag wordt gesteld, een antwoord wordt gegeven en een zegen aan de getrouwen wordt beloofd.

De vraag: ‘Wie mag de berg des heren beklimmen, wie mag staan in zijn heilige stede?’

Het antwoord: ‘Die rein is van handen en zuiver van hart, die zijn ziel niet op valsheid richt, noch bedrieglijk zweert.’

De belofte: ‘Die zal van de Here een zegen wegdragen en gerechtigheid van de God zijns heils.’4

President Harold B. Lee heeft ons tijdens een algemene conferentie geadviseerd om gehoor te geven aan de woorden en geboden die de Heer ons door zijn profeet geeft. ‘Misschien bent u het niet eens met iets wat van de hoofdzetel van de kerk afkomstig is. Het stemt misschien niet overeen met uw politieke overtuiging, (…) uw maatschappelijke zienswijze [en] het kan uw sociale leven belemmeren. Maar als [we] geduldig en gelovig naar deze dingen luisteren, alsof ze van God zelf afkomstig zijn, luidt de belofte: “de Here God zal de machten van duisternis voor u uit verjagen, en de hemelen doen schudden voor uw welzijn en de heerlijkheid van zijn naam.”’5

Voordat hij in december 1973 overleed, sprak president Lee tot een groep medewerkers van de kerk en hun gezinsleden. Nadat hij iets over de geschiedenis van het welzijnsprogramma van de kerk had verteld, vroeg hij: ‘Gelooft u dat deze profeten wisten waar ze het over hadden?’ In diezelfde toespraak, over het advies van de algemene autoriteiten om ons te beschermen tegen de tolerantie van ongepaste lectuur en televisie, vroeg hij: ‘Bevindt u zich zo dicht bij de algemene autoriteiten dat u ze niet als profeten beschouwt, maar als mannen die slechts veronderstellen dat [zulke raad] goed is?’6

Het was president Spencer W. Kimball die ons de vertroostende woorden gaf dat het wonder van vergeving bestaat, en dat God ons zal vergeven. Bij een andere gelegenheid, toen hij het had over de onverwachte moeilijkheden waar we wellicht mee te maken krijgen, vroeg president Kimball ons wat wij zouden doen als wij de macht hadden om belangrijke momenten te beïnvloeden. Zouden wij dan de gebeurtenissen in de gevangenis te Carthage — waar de profeet Joseph Smith werd vermoord — hebben veranderd? Of nog belangrijker: wat hadden we met die onbeperkte macht gedaan op dat beslissende moment in Getsemane, toen deze woorden werden gesproken: ‘Doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede!’7

In de vergadering van het Eerste Presidium spreken de broeders iedere ochtend om de beurt het gebed uit. Ik luisterde altijd graag naar president Ezra Taft Benson. Zijn gebeden bestonden bijna alleen maar uit dankzeggingen in plaats van verzoeken om zegeningen. Over ‘Eveneens een testament aangaande Jezus Christus’ citeerde president Benson de profeet Joseph Smith ‘dat het Boek van Mormon het nauwkeurigste boek op aarde en de sluitsteen van onze godsdienst is, en dat de mens dichter bij God komt door zich aan de leringen daarin te houden, dan door welk ander boek ook.’8 Hij moedigde ons aan om de Heiland te volgen, die heeft gezegd: ‘Vertrouwt op Mij en volhardt tot het einde, en gij zult leven; want aan hem die tot het einde volhardt, zal Ik het eeuwige leven geven.’9

Tijdens zijn negen maanden als president van de kerk zijn we allemaal gaan houden van de natuurlijke goedheid van president Howard W. Hunter, die de leden van de kerk als volgt aanmoedigde:

‘Schenk steeds grotere aandacht aan het leven en het voorbeeld van de Heer Jezus Christus, in het bijzonder de liefde, hoop en barmhartigheid die Hij ten toon heeft gespreid. (…)

‘Laat de tempel van de Heer het overweldigende symbool van uw lidmaatschap zijn en de verheven plaats van uw heilige verbonden. Het diepste verlangen van mijn hart is dat ieder lid van de kerk waardig is om naar de tempel te gaan.’10

President Gordon B. Hinckley heeft gezegd: ‘Ik heb niet met alle profeten van deze bedeling persoonlijk gesproken. Ik heb de profeet Joseph Smith niet gekend en heb nooit met hem gesproken. [Maar] mijn grootvader, die als jongeman in Nauvoo woonde, heeft hem horen spreken en heeft getuigd van zijn goddelijke roeping als grote profeet van deze bedeling.’11

President Hinckley heeft ook zijn getuigenis van het eerste visioen gegeven, toen de jonge Joseph Smith naar het bos ging om te bidden en zijn antwoord ontving door openbaring van zowel de Vader als de Zoon.

De passie van president Hinckley voor tempelbouw en het heilige werk dat daarin plaatsvindt zal voor ieder van ons zijn als de poolster die we moeten volgen.

Onze dierbare profeet, president Thomas S. Monson, heeft het verlangen dat het Eerste Presidium in 1839 kenbaar maakte toegepast op deze tijd: ‘De toekomst van de mensheid hangt af van uw ijver, volharding en getrouwheid, van de zuiverheid van de leer die u verkondigt en van de normen en waarden die u propageert en naleeft.’12

Nu verlenen we president Monson steun als profeet, ziener en openbaarder. Hij is de onmiskenbare stem voor de weduwe, de wees en iedereen die hulp nodig heeft. Hij heeft in zijn leven het grote voorbeeld van de Meester nagevolgd met het oprechte verlangen om altijd in zijn dienst werkzaam te zijn. President Monson is de spreekbuis van de Heer. We worden aangemoedigd om zijn raad en leiding te volgen. De Meester spreekt tot ons bij monde van zijn profeet. Ik weet, en heb in vergaderingen van de algemene autoriteiten genotuleerd, dat dit waar is.

Als iemand die is onderricht door de hedendaagse profeten, door deze hedendaagse getuigen die ik ken en liefheb, getuig ik in alle waarheid dat als de leden van deze kerk leven overeenkomstig de woorden en geboden van de Heer aan de profeten vanouds en aan de hedendaagse profeet van de Heer, zij deze tekst beter zullen begrijpen: ‘Voorzeker, de Here Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten.’13

Ik geef u mijn plechtige getuigenis van deze waarheden, dat God in de hemelen woont, dat Jezus de Christus is, en dat De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen profeten, zieners en openbaarders heeft om ons te leiden. In de heilige naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Handelingen 8:30–31.

  2. Matteüs naar Joseph Smith 1:37.

  3. LV 1:18.

  4. Psalmen 24:3–5.

  5. Harold B. Lee, Conference Report, oktober 1970, p. 152; of Improvement Era, december 1970, p. 126.

  6. Harold B. Lee, kertsmeditatie voor werknemers van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, 13 december 1973. In: The Teachings of Harold B. Lee, Clyde J. Williams (red., 1996), p. 298.

  7. Lucas 22:42; zie Spencer W. Kimball, Faith Precedes the Miracle (1972), p. 100.

  8. History of the Church, 4:461.

  9. 3 Nephi 15:9.

  10. Geciteerd in: Jay M. Todd, ‘President Howard W. Hunter: Fourteenth President of the Church’, Ensign, juli 1994, pp. 4–5.

  11. Gordon B. Hinckley, ‘Believe His Prophets’, Ensign, mei 1992, p. 50.

  12. History of the Church, 3:395; voor nadere informatie over deze brief, zie Joseph Fielding Smith, Church History and Modern Revelation (1950), pp. 48–49.

  13. Amos 3:7.