Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 19: Onze toewijding aan God


Hoofdstuk 19

Onze toewijding aan God

‘Een succesvol leven […] vergt toewijding — toewijding van de gehele ziel, die we voor eeuwig diep in ons binnenste koesteren; toewijding aan de beginselen in de geboden die God ons gegeven heeft, waarvan we weten dat ze waar zijn.

Uit het leven van Howard W. Hunter

Toen Howard W. Hunter als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen geroepen werd, zei hij: ‘Ik aanvaard zonder twijfel de roeping die [ik gekregen heb] en ik ben bereid om mijn leven en alles wat ik heb aan deze bediening toe te wijden.’1

Ouderling Hunter is die belofte nagekomen. Nadat hij als apostel geordend was, keerde hij naar Californië terug om zijn kerkelijke en zakelijke verplichtingen af te ronden en de verhuizing naar Salt Lake City voor te bereiden. Ouderling Hunter en zijn vrouw vonden het moeilijk om hun familie en vrienden in Californië achter te laten. Ouderling Hunter moest ook zijn advocatenpraktijk achterlaten. Bij het afsluiten van zijn loopbaan als advocaat schreef hij:

‘Vandaag heb ik mijn werk op kantoor grotendeels afgemaakt. Bijna alle lopende zaken zijn afgerond. Ik was vandaag alleen op kantoor en besefte dat mijn carrière als advocaat voorbij was. Ik maakte wat notities op enkele documenten en liet ze op het bureau achter. […] Ik was van streek toen ik het kantoor verliet. Ik heb genoten van mijn werk als advocaat en het is de laatste jaren een belangrijk onderdeel van mijn leven geweest, maar toch ben ik tevreden en blij dat ik deze grote roeping in de kerk kan aannemen.’2

Ouderling Hunter wist dat ‘het niet altijd makkelijk is om je aan de wil van onze Vader te onderwerpen.’3 Niettemin wist hij hoe belangrijk het was om zich volledig aan God toe te wijden. Hij schreef over die toewijding het volgende: ‘De meeste mensen begrijpen niet waarom de leden van onze kerk roepingen aanvaarden en alles aan het werk toewijden. Ik heb genoten van mijn werk als advocaat, maar deze roeping is veel belangrijker dan een loopbaan of geld.’4

Afbeelding
vrouwen met boodschappentas

Een manier waarop we onze ‘volledige toewijding’ kunnen tonen, is door hulpbehoevenden te helpen.

Leringen van Howard W. Hunter

1

Onze Vader in de hemel vraagt onze volledige toewijding, niet slechts een bijdrage.

Als ik denk aan de zegeningen die God ons gegeven heeft en aan de vele mooie aspecten van het evangelie van Jezus Christus, besef ik dat er van ons ook bepaalde bijdragen gevraagd worden, bijdragen van tijd of geld of andere middelen. Die zijn allemaal waardevol en noodzakelijk, maar ze zijn niet ons volledige offer aan God. Wat onze Vader in de hemel uiteindelijk van ons vraagt, is meer dan een bijdrage; Hij vraagt volledige toewijding, alles wat we zijn en wat we kunnen zijn.

Denk alstublieft niet dat ik het alleen maar over toewijding aan de kerk en haar activiteiten heb, hoewel zij ook altijd gesterkt moet worden. Nee, ik heb het meer bepaald over de toewijding die we in ons gedrag tonen, in onze integriteit, in onze trouw aan ons gezin, onze familie, de gemeenschap en ook de kerk. […]

Ik wil kort een van de prachtige Schriftuurlijke voorbeelden aanhalen, waarin drie vrij jonge mensen zich aan hun principes hielden en hun integriteit bewaarden, hoewel het erop leek dat dit hun het leven zou kosten.

Ongeveer 586 jaar voor Christus belegerde en overwon Nebukadnezar, de koning van Babel, de stad Jeruzalem. Hij was zo onder de indruk van de kwaliteiten en kennis van de kinderen van Israël dat hij enkelen van hen naar het hof van de koning [in Babel] liet brengen.

De Israëlieten kwamen in de problemen toen Nebukadnezar op een dag een gouden afgodsbeeld maakte en iedereen in Babel opdroeg om het te aanbidden. Het was een gebod dat drie jonge Israëlieten — Sadrach, Mesach en Abed-Nego — weigerden te gehoorzamen. De koning was vol ‘woede en grimmigheid’ en liet hen bij hem brengen (Daniël 3:13). Hij vertelde hun dat als ze het gouden beeld niet op het gepaste tijdstip aanbaden, ze ‘op hetzelfde ogenblik midden in de brandende vuuroven geworpen zouden worden’. Vervolgens vroeg hij met enige eigendunk: ‘En wie is dan de god die u uit mijn handen kan verlossen?’ [Daniël 3:15.]

De drie jonge mannen reageerden hoffelijk, maar zonder aarzeling:

‘Als het moet’, zeiden ze, ‘[als u ons met de dood bedreigt,] kan onze God, Die wij vereren, ons verlossen uit de brandende vuuroven, en Hij zal ons, o koning, uit uw hand verlossen.

‘En zo niet [als Hij er om de een of andere reden voor kiest om ons niet te redden], het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet zullen vereren en het gouden beeld dat u hebt opgericht, niet zullen aanbidden’ [Daniël 3:17–18].

Nebukadnezar was uiteraard razend en beval dat men een van de ovens zevenmaal heter dan gewoonlijk moest stoken. Hij gebood vervolgens dat de drie dappere jonge mannen volledig gekleed midden in de brandende vuuroven geworpen moesten worden. Het woord van de koning was zo dwingend en de oven zo heet dat de soldaten die Sadrach, Mesach en Abed-Nego droegen, door de hitte gedood werden toen ze de gevangenen in het vuur wierpen.

Op dat ogenblik vond een van de grote wonderen plaats waarop de getrouwen volgens Gods wil recht hebben. De drie jonge mannen stonden op, wandelden rustig in het vuur rond en werden niet verbrand. Toen de verbaasde koning ze later uit de oven liet komen, was hun kleding niet verteerd, ze hadden geen brandwonden en geen haar van hun hoofd was geschroeid. Er hing zelfs geen brandlucht aan de dappere, toegewijde jonge mannen.

‘Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abed-Nego,’ zei de koning, ‘Die […] Zijn dienaren heeft verlost, die op Hem hebben vertrouwd, [die] hun lichaam hebben overgegeven, omdat zij geen enkele god wilden vereren of aanbidden dan hún God.

‘[…] Toen maakte de koning Sadrach, Mesach en Abed-Nego voorspoedig in het gewest Babel’ (Daniël 3:28, 30).

Waar het uiteindelijk om gaat, is de kracht om ons aan onze principes te houden, om integer en vol geloof volgens onze overtuiging te leven. Dat is het verschil tussen een bijdrage en toewijding. Die toewijding aan ware beginselen — in ons persoonlijke leven, bij ons thuis en in ons gezin, en op alle plaatsen waar we andere mensen ontmoeten en beïnvloeden — is wat God uiteindelijk van ons vraagt. […]

Een succesvol leven, het goede leven, het rechtschapen christelijke leven vergt meer dan een bijdrage, hoewel elke bijdrage waardevol is. Het vergt uiteindelijk toewijding — toewijding van de gehele ziel, die we voor eeuwig diep in ons binnenste koesteren. Toewijding aan de beginselen waarvan we weten dat ze waar zijn in de geboden die God ons gegeven heeft. […]

Als we onze principes trouw blijven en ons aan een eerlijk en integer leven toewijden, is geen enkele koning of vuuroven in staat ons af te doen wijken. Laten we voor de opbouw van het koninkrijk van God op aarde ‘te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen waar [we ons] ook [mogen] bevinden, als getuige van God [optreden], zelfs tot de dood’ (Mosiah 18:9).5

2

Wees aan het gehoorzamen van de Heer toegewijd, ongeacht wat anderen doen.

Toen Jozua opdracht kreeg om de stad Jericho, die voor [de stammen van Israël] lag, te verwoesten, waren de grote muren van de stad als een imposante en fysiek onneembare hindernis voor de Israëlieten — dat leek althans zo. Jozua wist dat ze erin zouden slagen, hij wist alleen niet hoe, en voerde de instructies uit die hij van een boodschapper van de Heer gekregen had. Hij was aan totale gehoorzaamheid toegewijd. Hij moest zijn instructies zorgvuldig uitvoeren, zodat de belofte van de Heer vervuld zou worden. De instructies leken ongetwijfeld merkwaardig, maar zijn geloof in de uitkomst motiveerde hem. Het resultaat was uiteraard het zoveelste wonder dat de Israëlieten meemaakten onder de jarenlange leiding van Mozes, Jozua en vele andere profeten, die toegewijd de geboden en instructies van de Heer gehoorzaamden.

Toen Jozua en zijn volk Jericho naderden, voerden ze de instructies van de Heer zorgvuldig uit en we lezen in de Bijbel: ‘De muur stortte in en het volk klom de stad in, ieder recht voor zich uit, en zij namen de stad in’ (Jozua 6:20).

In de kroniek staat dat toen het volk van Israël van de oorlogen met zijn vijanden uitgerust was, Jozua, die inmiddels erg oud was, het hele volk bijeenriep. In zijn afscheidsrede herinnerde hij hen eraan dat ze de overwinning behaald hadden omdat God aan hun zijde gestaan had, maar als ze de Heer nu niet meer dienden en zijn wet niet meer gehoorzaamden, zouden ze vernietigd worden. […]

De grote veldheer en geestelijke leider spoorde hen vervolgens aan tot toewijding en wijdde zichzelf en zijn gezin toe: ‘Kies voor u heden wie u zult dienen […], maar wat mij en mijn huis betreft, wij zullen de Heere dienen!’ (Jozua 24:15.)

Dat was een grote verklaring van totale toewijding van een man aan God; van een profeet aan de verlangens van de Heer; van de man Jozua aan zijn God, die hem meermaals om zijn gehoorzaamheid gezegend had. Hij zei tegen de Israëlieten dat hij, ongeacht hun beslissing, zou doen wat juist was. Hij zei dat zijn beslissing om de Heer te dienen onafhankelijk van hun beslissing was; dat hun gedrag het zijne niet zou beïnvloeden; dat zijn beslissing om de wil van de Heer te doen niet gewijzigd zou worden door iets dat zij of anderen zouden doen. Jozua had zijn gedrag onder controle en had zijn oog op de geboden van de Heer gericht. Hij was aan gehoorzaamheid toegewijd.6

Afbeelding
Abraham en Izak

‘De Heer moet erg tevreden geweest zijn toen Abraham vastberaden en zonder aarzeling deed wat hem opgedragen was.’

3

Beslis nu om het pad van strikte gehoorzaamheid te kiezen.

Als we de wet van het evangelie en de wil van de Heer kennen door het lezen en bestuderen van de Schriften en de woorden van de profeten, dan begrijpen we beter waarom gehoorzaamheid vaak de eerste wet van de hemel genoemd wordt en waarom gehoorzaamheid een vereiste voor verlossing is. Dat brengt ons bij de ultieme test. Zijn we bereid om Gods wet volledig te gehoorzamen? Er komt een moment waarop we een definitieve beslissing moeten nemen.7

De Heer is meer dan wat ook gesteld op onwankelbare vastberadenheid om zijn raad op te volgen. De ervaringen van de grote profeten uit het Oude Testament zijn ongetwijfeld opgeschreven om ons te laten inzien hoe belangrijk het is om het pad van strikte gehoorzaamheid te kiezen. De Heer moet erg tevreden geweest zijn toen Abraham vastberaden en zonder aarzeling deed wat hem opgedragen was toen hij de instructie kreeg om zijn enige zoon, Izak, te offeren. God zei tot Abraham:

‘Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal’ (Genesis 22:2).

In het volgende vers staat eenvoudigweg:

‘Toen stond Abraham ’s morgens vroeg op, […] nam […] Izak, zijn zoon […] en ging naar de plaats die God hem genoemd had’ (Genesis 22:3).

Toen Rebekka jaren later gevraagd werd of ze met de dienaar van Abraham mee wilde gaan om Izaks vrouw te worden, wist ze zonder twijfel dat de opdracht van de dienaar de zegen van de Heer genoot. Ze zei eenvoudigweg: ‘Ik zal meegaan’ (Genesis 24:58).

Toen Jakob een generatie later de opdracht kreeg om naar het land Kanaän terug te keren, wat betekende dat hij alles waarvoor hij vele jaren gewerkt had, moest achterlaten, riep hij Rachel en Lea naar het veld waar zijn kudde was en legde hij uit wat de Heer gezegd had. Het antwoord van Rachel [en Lea] was eenvoudig, rechtdoorzee en kenmerkend voor [hun] toewijding: ‘Nu dan, doe alles wat God tegen je gezegd heeft’ (Genesis 31:16).

We hebben dus Schriftuurlijke voorbeelden die ons tonen hoe we de geboden van de Heer moeten overwegen en evalueren. Als we ervoor kiezen om net als Jozua, Abraham, Rebekka, Rachel [en Lea] te reageren, zullen we eenvoudigweg heengaan en doen wat de Heer bevolen heeft.

Het is verstandig om er nu voor te kiezen de Heer te dienen. Op deze zondagochtend [van de algemene conferentie], waarop we de moeilijkheden en verleidingen van het leven enigszins vergeten, en waarop we de tijd hebben en meer geneigd zijn om eeuwige zaken te overdenken, kunnen we duidelijker nagaan wat ons in dit leven het gelukkigst maakt. We moeten nu, in het licht van de ochtend, beslissen wat we zullen doen als het duister van de avond valt en de stormen van verleiding komen.

Ik bid dat we de kracht zullen hebben om nu te beslissen dat we zullen doen wat we moeten doen. Ik bid dat we nu zullen beslissen om de Heer te dienen.8

4

Geloof alleen is niet voldoende; we moeten ook de wil van onze hemelse Vader doen.

Toen de Meester de menigte toesprak, zei Hij: ‘Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is’ (Mattheüs 7:21).

Als ik die woorden hoor, lijkt het alsof de Heer zegt: ‘Het is niet omdat iemand mijn gezag erkent of in mijn goddelijke aard gelooft, of alleen in mijn leringen of zoenoffer gelooft, dat hij het koninkrijk van de hemel zal betreden of een hogere graad van verhoging zal bereiken.’ Hij zegt dus eigenlijk: ‘Geloof alleen is niet voldoende.’ En dan voegt Hij er uitdrukkelijk aan toe: ‘maar wie de wil doet van Mijn Vader’, Hij die de wijngaard bewerkt en snoeit, zodat die goede vruchten voortbrengt. […]

De hele natuur, die Gods domein is, lijkt datzelfde beginsel uit te beelden. De bij die niet ‘doet’, wordt al snel uit de bijenkorf gedreven. Als ik naar de bezige mieren op het pad en rond de mierenhoop kijk, ben ik onder de indruk van het feit dat ze doen en niet slechts geloven. Een hen vindt geen zaadjes door te kakelen; ze moet zoeken. Een stilstaand water, groen van de algen en door roerloosheid met schuim bedekt, is de broedplaats voor de ziektes van het moeras; maar het frisse bergstroompje dat over de rotsen de vallei in klatert, nodigt tot drinken uit.

De woorden van de Meester over het huis zonder fundament leren me dat iemand niet de oppervlakkige en roekeloze gedachte kan hebben dat we het wel alleen aankunnen en ons leven op elk makkelijk en aangenaam fundament kunnen bouwen [zie Mattheüs 7:26–27]. Zolang het mooi weer is, blijft onze dwaasheid verborgen, maar op een dag komen de waterstromen, het modderige water van een of andere plotselinge passie, de kolkende stroming van een onvoorziene verleiding. Als ons karakter dan geen stevig fundament heeft en we alleen maar met onze woorden aanbidden, kan het zijn dat onze hele morele structuur in elkaar zakt.9

Jakobus heeft gezegd: ‘De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader is dit: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking en zichzelf onbesmet bewaren van de wereld’ (Jakobus 1:27).

Met andere woorden: godsdienst is meer dan kennis van God of een geloofsbelijdenis, en het is meer dan theologie. Godsdienst is het woord van God doen. Het is onder andere de hoeder van onze broeders zijn. […]

We kunnen gelovig zijn door op de sabbat naar de kerk te gaan, en we kunnen gelovig zijn door op de zes overgebleven dagen van de week onze plichten te vervullen. […] Het moet heel belangrijk zijn dat al onze gedachten, onze woorden, onze daden, ons gedrag, onze omgang met onze naasten, onze zakelijke transacties, en al onze dagelijkse bezigheden in harmonie met onze godsdienstige overtuiging zijn. Met de woorden van Paulus: ‘Of u dus eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God’ (1 Korinthe 10:31). Kunnen we godsdienst dan uit onze dagelijkse bezigheden verwijderen en er alleen op zondag mee bezig zijn? Als we de aansporing van Paulus volgen zeker niet.10

5

‘Levende leden’ streven naar volledige toewijding

In het voorwoord van de Leer en Verbonden openbaarde de Heer dat dit ‘de enige ware en levende kerk op het oppervlak der gehele aarde’ is. Vervolgens voegde Hij daaraan toe: ‘waarin Ik, de Heer, welbehagen heb, waarbij Ik tot de kerk als geheel spreek en niet tot de leden afzonderlijk’ (LV 1:30). We zouden onszelf dan een vraag van eeuwig belang moeten stellen: we weten dat deze instelling de ware en levende kerk is, maar ben ik een waar en levend lid?

[…] Als ik me afvraag of ik een waar en levend lid ben, vraag ik me eigenlijk af of ik ernstig en volledig toegewijd ben aan de verbonden die ik met de Heer gesloten heb. Ben ik volledig aan het naleven van het evangelie toegewijd en doe ik het woord, of hoor ik het alleen maar? Leef ik mijn geloof na? Blijf ik trouw? Weersta ik de verleidingen van Satan? […]

De vraag ‘Ben ik een levend lid?’ positief beantwoorden, bevestigt onze toewijding. Het betekent dat we God en onze naasten nu en altijd zullen liefhebben als onszelf. Het betekent dat onze daden zullen weerspiegelen wie we zijn en wat we geloven. Het betekent dat we elke dag christenen zijn, die zich gedragen zoals Christus wil dat ze zich gedragen.

Levende leden streven naar totale toewijding. […]

Levende leden weten dat ze voorwaarts moeten streven. Ze laten zich dopen als de eerste stap op hun levende reis. Het is een teken voor God, engelen en de hemel dat ze de wil van God willen doen. […]

Levende leden luisteren naar de Geest die de innerlijke mens verlevendigt Ze streven voortdurend naar zijn leiding. Ze bidden om kracht en overwinnen moeilijkheden. Hun hart is niet op wereldse, maar op eeuwige zaken gezet. Geestelijke vernieuwing wordt niet voor lichamelijke bevrediging opgeofferd.

Levende leden zetten Christus op de eerste plaats, omdat ze weten dat Hij de bron van hun leven en vooruitgang is. De mens heeft de neiging om zichzelf in het middelpunt van de belangstelling te zetten en verlangt van anderen dat ze zijn verlangens en behoeften inwilligen. Maar de natuur heeft niets met dat onjuiste denkbeeld. De centrale rol in het leven behoort aan God toe. In plaats van Hem te vragen om onze wil te doen, dienen wij onszelf in harmonie met zijn wil te brengen, waardoor we onze vooruitgang als levend lid voortzetten. […]

Als levende leden bekeerd zijn, gehoorzamen ze het gebod om hun broeders en zusters te versterken [zie Lukas 22:32]. Ze zijn enthousiast om hun vreugde met anderen te delen en verliezen dat verlangen nooit. […]

Levende leden zien in dat ze met hun geloof aan de slag moeten gaan. Die heiligen zijn ijverig voor een goede zaak werkzaam en doen vele goede en edele dingen uit eigen vrije wil [zie LV 58:27]. […]

Levende leden hebben elkaar lief. Ze bezoeken wezen en weduwen in hun verdrukking. Ze bewaren zichzelf onbesmet van de wereld [zie Jakobus 1:27]. […]

Wij geloven stellig dat dit de ware en levende kerk van de ware en levende God is. De vraag die we nog moeten beantwoorden is: ben ik toegewijd, een waar en levend lid?

Ik bid dat we standvastige, ware en levende leden van de kerk mogen zijn en de beloofde beloning mogen ontvangen om onder hen gerekend te worden over wie in de Leer en Verbonden staat: ‘Dezen zijn het die tot de berg Zion zijn gekomen, en tot de stad van de levende God, de hemelse plaats, de allerheiligste’ (LV 76:66).11

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Neem president Hunters leringen over het verschil tussen een ‘bijdrage’ en ‘volledige toewijding’ door (onderdeel 1). Hoe verandert ons leven als we volledig aan God toegewijd zijn? Hoe kunnen we het verhaal van Sadrach, Mesach en Abed-Nego toepassen?

  • Neem president Hunters verhaal van Jozua in onderdeel 2 door. Wat kunt u uit dit verhaal leren over volledige toewijding aan God? Hoe kunnen we de toewijding ontwikkelen om God te gehoorzamen, ongeacht wat anderen doen? Hoe kunnen we kinderen en jongeren helpen om die toewijding te ontwikkelen?

  • Wat valt u bij het doornemen van de Schriftuurlijke verhalen in onderdeel 3 op? Noem nog een paar Schriftuurlijke voorbeelden van gehoorzaamheid die u beïnvloed hebben. Waarom denkt u dat ‘de Heer meer dan wat ook op onwankelbare vastberadenheid om zijn raad op te volgen, gesteld [is]’?

  • Denk na over president Hunters leringen in onderdeel 4. Waarom is geloof alleen ‘niet voldoende’? Hoe bereiden we ons door de wil van onze hemelse Vader te doen op moeilijke tijden voor? Hoe kunnen we president Hunters leringen over het naleven van onze godsdienst toepassen?

  • Neem elk van President Hunters beschrijvingen van een ‘levend lid’ in onderdeel 5 door. Hoe kunnen we die eigenschappen van een ‘levend lid’ ontwikkelen? Overweeg hoe u een beter ‘waar en levend lid’ van de kerk kunt zijn.

Relevante Schriftteksten

1 Samuël 15:22–23; Psalmen 1:1–3; Jakobus 2:14–26; 2 Nephi 32:9; Omni 1:26; Mosiah 2:41; Alma 37:35–37; 3 Nephi 18:15, 18–20; LV 58:26–29; 97:8; Abraham 3:24–26

Onderwijstip

Lees samen een aantal citaten uit het hoofdstuk. Laat de deelnemers na elk citaat voorbeelden uit de Schriften en uit hun eigen leven bespreken die de leringen in het citaat illustreren.

Noten

  1. In Conference Report, oktober 1959, 121.

  2. In Eleanor Knowles, Howard W. Hunter (1994), 153.

  3. ‘The Opening and Closing of Doors’ Ensign, november 1987, 54.

  4. In Knowles, Howard W. Hunter, 151.

  5. ‘Standing As Witnesses of God’ Ensign, mei 1990, 60–62.

  6. ‘Commitment to God’, Ensign, november 1982, 57–58.

  7. ‘Obedience’ (toespraak gehouden tijdens de conferentie van het gebied Hawaï, 18 juni 1978), 5, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  8. ‘Commitment to God’, 58.

  9. In Conference Report, oktober 1967, 11, 12–13.

  10. The Teachings of Howard W. Hunter, red. Clyde J. Williams (1997), 111–112.

  11. ‘Am I a ‘Living’ Member?’ Ensign, mei 1987, 16–18.