Leringen van kerkpresidenten
Het leven en de bediening van Howard W. Hunter


Het leven en de bediening van Howard W. Hunter

Op 6 juni 1994, de dag na zijn aanstelling als president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, gaf Howard W. Hunter de leden van de kerk twee uitnodigingen. Op milde, aanmoedigende toon zei hij:

‘Allereerst nodig ik alle leden van de kerk uit steeds grotere aandacht te schenken aan het leven en het voorbeeld van de Heer Jezus Christus, in het bijzonder de liefde, hoop en barmhartigheid die Hij tentoon heeft gespreid. Ik bid dat we elkaar vriendelijker, hoffelijker, nederiger, geduldiger en vergevensgezinder zullen bejegenen.’1

Mensen aanmoedigen om het voorbeeld van de Heiland te volgen, was al tientallen jaren een aandachtspunt van president Hunter. ‘Onthoud alstublieft het volgende’, had hij enkele jaren eerder gezegd. ‘Als ons leven en ons geloof op Jezus Christus en zijn herstelde evangelie gericht zijn, kan er nooit iets permanent misgaan. Als ons leven echter niet op de Heiland en zijn leringen is gericht, kan geen enkel ander succes dat ooit rechtzetten.’2

Met zijn tweede uitnodiging spoorde president Hunter de leden aan om meer van de zegeningen van de tempel gebruik te maken:

‘Ik nodig de leden van de kerk uit de tempel van de Heer te verheffen tot het overweldigende symbool van hun lidmaatschap en de verheven plaats van hun heilige verbonden. Het diepste verlangen van mijn hart is dat ieder lid van de kerk waardig is om naar de tempel te gaan. Ik hoop dat ieder volwassen lid die zegen waardig is en een geldige tempelaanbeveling heeft, zelfs als de tempel niet dichtbij is en geregeld bezoek niet tot de mogelijkheden behoort.

‘Laten we de tempel bezoeken en liefhebben. Laten we zo vaak naar de tempel gaan als onze tijd, middelen en persoonlijke omstandigheden dat toelaten. Laten we niet alleen voor onze dierbare voorouders gaan, maar ook om zelf de zegeningen van de tempel te ontvangen, en te proeven van de heiligheid en veiligheid die binnen die heilige muren te vinden is. De tempel is een plek van schoonheid, van openbaring en van vrede. Het is het huis van de Heer. De tempel is heilig voor de Heer. Ook voor ons moet hij heilig zijn.’3

President Hunter bleef die twee uitnodigingen gedurende zijn bediening als president van de kerk benadrukken. Hoewel hij slechts negen maanden president van de kerk was, inspireerden deze uitnodigingen de leden van de kerk wereldwijd om christelijker te zijn en de zegeningen van de tempel met meer toewijding na te streven.

Afbeelding
Howard W. Hunter

Het prille begin

Halverwege de 19e eeuw werden de voorouders van Howard W. Hunter in vier verschillende landen lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Zijn voorouders aan moeders kant kwamen uit Denemarken en Noorwegen. Ze emigreerden uit hun geboorteland en bevonden zich onder de eerste kolonisten in Mount Pleasant in de Amerikaanse staat Utah. Nellie Rasmussen, een nakomelinge van deze standvastige pioniers, zou de moeder van een profeet worden.

Aan vaders kant waren Howards voorouders afkomstig uit Schotland en New England (VS). Zijn voorouders die lid van de kerk werden, brachten grote offers, maar het merendeel van hen dwaalde na enkele jaren af. John William (Will) Hunter, geboren in 1879, behoorde tot de derde generatie in de familie Hunter die niets meer met de kerk te maken had. En toch zou Will Hunter vader van een profeet worden.

Toen Will Hunter acht jaar was, verhuisde het gezin naar Boise (Idaho, VS). Ongeveer zestien jaar later leerde Will Nellie Rasmussen kennen die een oom en tante in Boise bezocht. Will begon Nellie al gauw het hof te maken en twee jaar later vroeg hij haar ten huwelijk. Nellie twijfelde geruime tijd, maar Will volhardde en uiteindelijk ging ze op zijn aanzoek in. Het stel trouwde in Mount Pleasant en keerde uit Utah terug naar Boise om er een gezin te stichten. Hun eerste kind, Howard William Hunter, werd op 14 november 1907 in Boise geboren. Hun enige andere kind, een dochter genaamd Dorothy, werd in 1909 geboren.

Afbeelding
De jonge Howard W. Hunter

Howard W. Hunter als kind

Een fundament voor het leven leggen

Ten tijde van Howards geboorte had de kerk slechts één kleine gemeente in Boise. Howards moeder was een actief lid van de gemeente en voedde haar kinderen in het evangelie op. Howard heeft over haar gezegd: ‘Ze was altijd getrouw. […] Ze was presidente van het jeugdwerk en van [de jongevrouwen]. Ik weet nog dat ik met mijn moeder naar de kerk ging, soms enige tijd vóór de diensten begonnen. We bleven na afloop ook langer zodat ze haar werk kon afmaken.’4 Hoewel Howards vader geen lid van de kerk was, had hij er niets op tegen dat zijn gezin naar de kerk ging, en af en toe woonde hij met hen de avondmaalsdienst bij.

Nellie Hunter gaf de kinderen niet alleen het goede voorbeeld in de kerk, maar zorgde ook thuis voor een stevig godsdienstig fundament. ‘Moeder nam het voortouw in ons evangelieonderricht’, herinnerde Howard zich. ‘Zij leerde ons bidden. […] Dankzij moeders onderricht ontving ik als jongen een getuigenis.’5

De gemeente Boise werd in 1913, een paar dagen vóór Howards zesde verjaardag, een wijk. Twee jaar later keek de achtjarige Howard uit naar zijn doop. ‘Ik was er erg enthousiast over’, zei hij. Maar zijn vader gaf hem geen toestemming. Howard zei daarover: ‘Vader […] vond dat ik moest wachten tot ik wist welk pad ik wilde inslaan. Ik wilde me laten dopen, maar die zegen ging op dat ogenblik aan mij voorbij.’6

Omdat Howard niet gedoopt was, kon hij op twaalfjarige leeftijd niet tot diaken geordend worden. ‘Mijn vrienden waren toen allemaal al tot diaken geordend’, zei hij. Veel dingen die zij deden, kon ik niet doen omdat ik officieel geen lid van de kerk was.’7 Howard was vooral ontmoedigd omdat hij het avondmaal niet kon ronddienen: ‘Ik zat in de avondmaalsdienst bij de andere jongens. Als zij het avondmaal ronddienden, zakte ik onderuit in mijn stoel. Ik had het gevoel dat ik er niet bij hoorde.’8

Howard sprak zijn vader er opnieuw op aan, ditmaal samen met zijn tienjarig zusje, Dorothy: ‘[We] probeerden vader te overreden om ons zijn toestemming te geven zodat we ons konden laten dopen. We baden ook dat hij ja zou zeggen. We waren dolgelukkig toen hij ons eindelijk zijn toestemming gaf.’9 Bijna vijf maanden na zijn twaalfde verjaardag liet Howard zich samen met Dorothy in een openbaar zwembad dopen. Kort daarop werd Howard tot diaken geordend en mocht hij voor het eerst het avondmaal ronddienen. ‘Ik was bang, maar erg blij dat ik dat voorrecht kreeg’, herinnerde hij zich.10 Howard zorgde onder meer voor het gereedmaken van het orgel en maakte het vuur aan om het kerkgebouw op koude zondagochtenden te verwarmen. ‘Er ging een hele nieuwe wereld voor me open toen ik meer over de taken van een kerklid en priesterschapsdrager te weten kwam’, zei hij.11

Als jongeman sloot Howard zich aan bij de scouts in zijn wijk en deed hij zijn uiterste best om de hoogste onderscheiding te behalen, namelijk Eagle Scout. Toen hij zijn doel bijna bereikt had, raakte hij bij een vriendschappelijke wedstrijd betrokken. ‘Twee van ons wilden de eerste Eagle Scout in Boise worden’, herinnerde hij zich.12 De andere jongeman voldeed het eerst aan de vereisten, maar Howard leek er vrede mee te hebben dat hij de tweede jongen was die de onderscheiding behaalde.13

Howard leerde al vroeg om hard te werken. Hij hielp weduwen en andere buren, verkocht kranten en werkte op de boerderij van zijn oom. Toen hij wat ouder was, werkte hij ook als caddie op een golfbaan, bezorgde hij telegrammen, en werkte hij in een drogisterij, hotel, warenhuis, kunstwinkel en bij een krant.

Volgens Dorothy Hunter had haar broer een ‘enorme ambitie en een briljante geest’.14 Daarnaast was hij ook medelevend en edelmoedig. Dorothy zei over zijn zorgzaamheid het volgende: ‘Howard wilde altijd het goede doen en goed zijn. Hij was een geweldige broer en zorgde voor me. Hij was aardig voor moeder en vader.’15

Howard was ook lief voor dieren. ‘Elke zwerfkat kreeg bij ons thuis onderdak, zelfs als de andere gezinsleden ertegen waren’, zei hij.16 Op een keer waren wat jongens uit de buurt een poesje aan het martelen door het in een irrigatiesloot dicht bij het huis van de familie Hunter te gooien. Telkens als het eruit kroop, gooiden de jongens het er terug in. Howard kwam er al gauw aan en redde het katje. ‘Het was meer dood dan levend’, herinnerde Dorothy zich, ‘en hij nam het mee naar huis.’17

‘Het zal het niet halen’, zei zijn moeder.

‘We moeten het proberen, moeder’, drong Howard aan.18

Dorothy vertelde dat ze het katje in een deken wikkelden, voor de kachel legden en verzorgden. Dankzij zijn goede zorgen genas het en woonde het vele jaren bij het gezin.

Howard werd in 1923 vlak vóór de stichting van de wijk Boise 2 tot leraar geordend. Er was een andere plek voor de bijeenkomsten nodig en de plaatselijke kerkleiders verwachtten toekomstige groei. Ze stelden daarom voor om een ringtabernakel te bouwen. De heiligen in Boise werd gevraagd om twintigduizend dollar aan de bouw van het gebouw bij te dragen.19 Tijdens een bijeenkomst waarin de leiders om bijdragen vroegen, was de jonge Howard W. Hunter de eerste die zijn hand opstak en een toezegging deed. Hij gaf 25 dollar, een hele som geld in 1923, zeker voor een vijftienjarige. ‘Ik werkte en spaarde tot ik het beloofde bedrag volledig kon betalen’, zei hij later.20 De tabernakel werd in 1925 voltooid en door president Heber J. Grant in december ingewijd.21

Op jonge leeftijd werd al duidelijk dat Howard muzikaal begaafd was en als tiener leerde hij allerlei instrumenten bespelen. Op zijn zestiende vormde hij zijn eigen band die hij Hunter’s Croonaders noemde. Ze traden regelmatig op dansavonden, recepties en andere evenementen in Boise op.

Toen Howard negentien was, kreeg hij een contract om de muziek aan boord van een cruiseschip naar Azië te verzorgen. Tijdens de eerste twee maanden van 1927 speelde Howards vijfkoppige band op etentjes en dansavonden terwijl het schip de Stille Oceaan overstak en in verschillende Japanse, Chinese en Filipijnse steden aanmeerde. De cruise was een leerrijke ervaring voor Howard. Hij leerde er over andere volkeren en hun cultuur. Hoewel hij bijna zijn gehele inkomen aan bezienswaardigheden en souvenirs uitgaf, zei hij: ‘De kennis was het geld waard.’22

Afbeelding
vijfkoppige band

Howard W. Hunter (midden) met Hunter’s Croonaders, 1927

Een tijd van grote beslissingen

Howard kwam na de cruise thuis en vernam het vreugdevolle nieuws dat zijn vader zich tijdens zijn afwezigheid had laten dopen. De daaropvolgende zondag woonden Howard en zijn vader voor het eerst samen de priesterschap bij. Een liefdevolle bisschop had Will Hunter aangemoedigd zich te laten dopen en Howard zei dat ‘een [huis]onderwijzer grote interesse voor de kerk bij hem had opgewekt.’23

Na de cruise was Howard onzeker over zijn toekomst. Hij hield zich bezig met muziek en ander werk, waaronder zijn eigen zaak, maar die boden hem geen vooruitzicht op een goede carrière. Toen zijn onderneming in maart 1928 doodbloedde, besloot hij een vriend in het zuiden van Californië op te zoeken. Zijn oorspronkelijke plan was een verblijf van één of twee weken, maar hij besloot al gauw te blijven en wat hij ‘werk met toekomst’ noemde te zoeken.24 In Californië zou hij niet alleen een carrière opbouwen, maar ook zijn vrouw ontmoeten. Hij zou er veel werk in de kerk verzetten en er ruim dertig jaar wonen.

Howards eerste baantjes in Californië waren schoenen verkopen en in een bedrijf werken waar men citrusvruchten verpakte. Op sommige dagen laadde hij wel 45 tot 50 ton sinaasappelen in treinwagons. ‘Ik wist niet dat er zoveel sinaasappelen op aarde waren’, grapte hij. Op een dag had hij het ‘verschrikkelijk moeilijk’ omdat hij citroenen op kleur moest sorteren. Hij kon echter het verschil tussen groene en gele citroenen niet zien omdat hij kleurenblind was. ‘Ik dacht dat ik voor het eind van de dag een zenuwinzinking zou krijgen’, herinnerde hij zich.25

Na twee weken bij het citrusbedrijf solliciteerde Howard naar een baan bij een bank in Los Angeles. Ze namen hem meteen aan en hij maakte al snel promotie. Hij bleef ook met muziek bezig en speelde ’s avonds in verschillende bands. In september 1928, ongeveer een half jaar nadat hij naar Californië verhuisd was, kwamen ook zijn ouders en zus er wonen.

Howard had in zijn jeugd de kerkdiensten bijgewoond, maar het evangelie nooit grondig bestudeerd. In Californië ging hij het evangelie beter bestuderen. ‘De eerste keer dat het evangelie echt voor mij ging leven, was in een zondagsschoolles van broeder Peter A. Clayton in de wijk Adams’, herinnerde hij zich. ‘Hij had erg veel evangeliekennis en bezat de vaardigheid om jonge mensen te inspireren. Ik bestudeerde de lessen, las de leesopdrachten die hij ons gaf en nam deel aan de klasbesprekingen. […] Ik beschouw die periode in mijn leven als de tijd dat de waarheden van het evangelie zich aan mij begonnen te ontvouwen. Ik had altijd al een getuigenis van het evangelie gehad, maar plotseling begon ik het ook te begrijpen.’26 De ervaringen die Howard in die zondagsschoolklas had, waren het begin van zijn levenslange liefde voor evangeliestudie.

Howard ging graag met de andere jongvolwassenen in Los Angeles om. Ze gingen samen naar de kerk, soms naar twee of drie wijken per zondag, en deden allerlei activiteiten. Een van die activiteiten veranderde Howards leven voorgoed. Een paar maanden na zijn aankomst in Californië ging hij samen met enkele vrienden naar een dansavond van de kerk en daarna naar het strand om te pootjebaden. Die avond ontmoette Howard Clara May (Claire) Jeffs, die met een van zijn vrienden op een date was. Er ontstond al snel een wederzijdse aantrekkingskracht tussen Howard en Claire die uitgroeide tot liefde.

Ze gingen in 1928 een paar keer op een date en kregen het jaar daarop vaste verkering. ‘Ze had lichtbruin haar en was erg mooi’, zei Howard later. ‘Ik denk dat vooral de kracht van haar getuigenis indruk op me maakte.’27 Op een lenteavond in 1931, bijna drie jaar na hun eerste ontmoeting, nam Howard Claire mee naar een plek met uitzicht over de Stille Oceaan. Hij vroeg haar ten huwelijk en ze zei ja. Howard beschreef de ervaring als volgt:

‘We reden naar Palos Verdes en parkeerden de auto bij de klippen, waar we bij volle maan de aanrollende golven uit de Stille Oceaan op de rotsen uiteen zagen spatten. We praatten over onze toekomstplannen en ik schoof een diamanten ring om haar vinger. We namen die avond veel beslissingen en gingen met een paar sterke voornemens onze toekomst tegemoet.’28

Die voornemens zetten Howard ertoe aan om vier dagen vóór het huwelijk een ingrijpende beslissing te nemen. Nadat hij die avond met zijn band opgetreden had, borg hij zijn instrumenten op en speelde nooit meer beroepsmatig. Optreden op dansavonden en feestjes was ‘in enkele opzichten aantrekkelijk’, zei hij, ‘en ik verdiende er goed geld mee’, maar hij vond dat sommige aspecten van die levensstijl niet overeenstemden met het leven dat hij voor zijn gezin wilde. ‘Hoewel dat een leegte achterliet, heb ik nooit spijt van die beslissing gehad’, zei hij jaren later.29 Zijn zoon Richard merkte op: ‘Ik heb vaak stilgestaan bij de buitengewone discipline (ik noem het durf) die het van hem vergde om iets waar hij zielsveel van hield op te geven voor iets dat hij belangrijker vond.’30

Beproevingen en zegeningen in de beginjaren van het huwelijk

Howard en Claire trouwden op 10 juni 1931 in de Salt Laketempel. Ze keerden naar het zuiden van Californië terug om er hun gezin te stichten. Het bedrijfsleven in de Verenigde Staten verslechterde vanwege de Grote Depressie, de langdurige economische crisis in de jaren dertig van de vorige eeuw, en in januari 1932 moest de bank waar Howard werkte haar deuren sluiten. De daaropvolgende twee jaar had hij allerlei baantjes waarmee hij probeerde om de eindjes aan elkaar te knopen. Howard en Claire waren vastberaden om zo lang mogelijk zelfredzaam te zijn, maar een jaar later aanvaardden ze de uitnodiging om een tijdje bij de ouders van Claire te gaan wonen.

Op 20 maart 1934 werd hun eerste kind geboren, een jongen met de naam Howard William Hunter jr. die ze Billy noemden. Die zomer merkten ze dat Billy futloos leek. De artsen stelden bloedarmoede bij hem vast. Howard gaf twee keer bloed voor een transfusie, maar Billy’s toestand ging er niet op vooruit. Uit verder onderzoek bleek een ernstig darmprobleem. De artsen stelden een operatie voor. Howard vertelde: ‘Tijdens de operatie lag ik op een tafel naast hem en gaf ik hem bloed. Na de operatie waren de artsen niet hoopvol.’31 Drie dagen later overleed de zeven maanden oude Billy, met zijn ouders aan zijn bed. ‘We waren door smart overmand en verlieten die avond verdoofd het ziekenhuis’, schreef Howard.32 ‘Het was een zware klap voor ons.’33

Twee maanden vóór de geboorte van Billy had Howard bij het Los Angeles County Flood Control District werk gevonden. Hij maakte daar kennis met wettelijke documenten en rechtszaken, en hij besloot advocaat te worden. Om dat doel te bereiken, moest hij jarenlang vastberaden hard werken. Hij had geen bachelorsgraad behaald, waardoor hij een hele reeks cursussen moest volgen vóór hij rechten kon studeren. Hij volgde die cursussen ’s avonds omdat hij overdag moest werken. Zelfs in de jaren dat hij rechten studeerde, bleef hij voltijds werken. ‘De hele dag werken, ’s avonds naar school en daarnaast tijd vinden om te studeren, was niet makkelijk’, schreef hij.34 Het was niet ongebruikelijk dat ik tot diep in de nacht bleef studeren.’35 Howard hield dat ongenadige schema vijf jaar aan en studeerde in 1939 eindelijk als de op twee na beste student in zijn klas af.

Terwijl Howard rechten studeerde, kregen Claire en hij twee zonen: John in 1936 en Richard in 1938. Dankzij Howards baan bij het Flood Control District konden ze een huisje kopen.

Bisschop van de wijk El Sereno

In 1940, ongeveer een jaar nadat hij in de rechten was afgestudeerd, werd Howard als bisschop van de nieuwe wijk El Sereno in Californië geroepen. Die roeping kwam als een verrassing en hij zei: ‘Ik dacht altijd dat een bisschop een oudere man was en ik vroeg hoe ik op de jonge leeftijd van 32 de vader van een wijk kon worden.’ Het ringpresidium verzekerde hem dat hij ‘tegen die taak opgewassen zou zijn’. Hoewel Howard overweldigd was, beloofde hij: ‘Ik zal mijn best doen.’36 Hij kwam die belofte met veel toewijding, inspiratie en medeleven na in de ruim zes jaar dat hij bisschop was.

Wederom werd er veel tijd en energie van Howard geëist, maar hij ondervond dat zijn inspanningen ook veel zegeningen opleverden. ‘Ik werd overspoeld door veeleisende taken’, zei hij. ‘Het was een heerlijk werk en een grote zegen.’37

Een van de directe noden van de nieuwe wijk was een kerkgebouw. De bisschap huurde enkele lokalen in een plaatselijk gebouw en de leden van de wijk begonnen geld in te zamelen voor hun eigen kerkgebouw. De bouw van kerken werd vanwege de Tweede Wereldoorlog gestaakt, maar de leden van de wijk hielden hun oog op de toekomst en bleven geld inzamelen. Voor een van de geldinzamelingen, die men het ‘uienproject’ noemde, gingen ze naar een pekelbedrijf om uien te snijden. De geur van de uien bleef hangen, waarover bisschop Hunter grapte: ‘Je kon in de avondmaalsdienst makkelijk ruiken wie uien had gesneden.’38

Om geld in te zamelen, versnipperden ze in een zuurkoolbedrijf ook kolen, en verpakten en verkochten ze overtollige ontbijtgranen. ‘We beleefden mooie tijden door samen te werken. Mensen uit alle delen van de samenleving en met verschillende mogelijkheden steunden de bisschap bij het inzamelen van geld voor een nieuw kerkgebouw’, vertelde bisschop Hunter. Onze wijk was een grote, gelukkige familie.’39 In 1950, bijna vier jaar nadat Howard als bisschop ontheven was, werd het doel van de wijk om een eigen kerkgebouw te krijgen na veel geduld en opoffering eindelijk behaald.

Gedurende de Tweede Wereldoorlog bisschop zijn, bracht bijzondere uitdagingen met zich mee. Veel mannelijke leden van de wijk waren in het leger gegaan, waardoor hun gezin zonder echtgenoot en vader achterbleef. Het tekort aan mannen maakte het ook moeilijk om kerkroepingen in te vullen. Bijgevolg was Howard voor een deel van zijn ambtstermijn als bisschop ook scoutleider. ‘We hadden een groep fijne jongemannen die we niet aan hun lot konden overlaten’, zei hij. ‘Ik werkte bijna twee jaar lang met de jongens en ze maakten erg veel vooruitgang.’40

Howard werd op 10 november 1946 als bisschop ontheven. ‘Ik zal altijd dankbaar zijn voor dit voorrecht en voor hetgeen ik die jaren geleerd heb’, zei hij. Hoewel de ervaring op verschillende vlakken moeilijk was, waren Claire en Howard ‘dankbaar voor de waarden’ die ze ‘er als gezin aan overhielden’.41 Een zeker lid van de wijk bedankte bisschop Hunter voor zijn inspanningen door te schrijven: ‘Hij bracht ons kleine aantal leden samen en leerde ons doelen bereiken die buiten ons bereik leken. We werkten samen als wijk, we baden samen, speelden samen en aanbaden samen.’42

Hoewel Howard in 1946 ontheven werd, bleef hij een bijzondere band met de leden in de wijk El Sereno houden. Zijn zoon Richard zei: ‘Hij bleef tot aan zijn dood met hen contact houden en wist waar ze woonden en hoe het met hen ging. Telkens als hij ergens naartoe reisde waar een van de leden van zijn oude wijk [woonde], nam hij met hem of haar contact op. Hij had de leden van de wijk zijn hele leven lang lief.’43

Een gezin opvoeden en een carrière uitbouwen

Howard en Claire Hunter waren liefdevolle ouders die hun zonen waarden, verantwoordelijkheid en het belang van het evangelie bijbrachten. Lang vóór de kerk maandagavond als gezinsavond benoemde, gebruikte hun gezin die avond al voor onderwijzen, verhalen vertellen, spelletjes spelen en uitstapjes maken. Als het gezin op reis was, gingen ze soms naar de tempel zodat John en Richard plaatsvervangende dopen voor de doden konden verrichten. Howard en zijn zonen knutselden samen graag modeltreinen in elkaar, vonden het leuk om te kamperen en hielden van activiteiten in de buitenlucht.

Howard werkte voltijds en studeerde onderwijl ook rechten toen John en Richard geboren werden, en hij werd als bisschop geroepen toen ze nog erg klein (vier en twee jaar oud) waren. Het vergde dus extra inspanningen van Claire om een sterk gezin op te voeden. Maar dat deed ze met plezier. ‘Het is mijn verlangen en grootste ambitie […] om een goede echtgenote, huisvrouw en een heel goede moeder te zijn’, zei ze. We hebben erg hard ons best gedaan om onze jongens dicht bij de kerk te houden. Ik heb met de jongens fijne tijden beleefd.’44 Howard loofde Claire vaak voor haar invloed en opoffering bij het opvoeden van hun zonen.

Terwijl ze de kinderen samen grootbrachten en hij in de kerk als leider werkzaam was, bouwde Howard ook een welvarende advocatenpraktijk uit. Hij werkte vooral voor ondernemingen en werd een gerespecteerd advocaat in het zuiden van Californië. Hij werd tot de raad van bestuur van meer dan twintig bedrijven verkozen.

Howard stond onder zijn vakgenoten bekend om zijn integriteit, nauwkeurige denkwijze, heldere communicatie en eerlijkheid. Hij stond ook als ‘advocaat van de mensen’ bekend, iemand die ‘altijd tijd en zin leek te hebben om mensen met hun problemen te helpen.’45 Een advocaat zei dat Howard ‘het veel belangrijker vond dat de mensen geholpen werden dan dat hij ervoor betaald werd.’46

Afbeelding
de familie Hunter

Howard en Claire Hunter met hun zonen, John en Richard

President van de ring Pasadena in Californië

In februari 1950 reisden de ouderlingen Stephen L. Richards en Harold B. Lee van het Quorum der Twaalf Apostelen naar Californië om de snelgroeiende ring Pasadena op te splitsen. Ze spraken met veel broeders in de ring, onder wie ook Howard. Nadat ze onder gebed nagedacht hadden over wie de Heer als ringpresident wilde roepen, lieten ze Howard tegen middernacht langskomen en riepen hem. De ouderlingen Richards en Lee zeiden dat hij hen de volgende ochtend na een goede nachtrust moest bellen met zijn aanbeveling voor twee raadgevers. ‘Ik ging die avond naar huis, maar ik kon niet slapen’, zei Howard. ‘De roeping overweldigde me. Claire en ik hadden een lang gesprek.’47

Toen president Hunter en zijn raadgevers aangesteld waren, begonnen ze aan de behoeften van de ring te werken. Een topprioriteit van het nieuwe ringpresidium was de mensen te steunen bij het opbouwen van geestelijke kracht. Ze maakten zich zorgen omdat sommige gezinnen uit elkaar groeiden, deels omdat ze bij zoveel verschillende activiteiten betrokken waren. Na gebed en overleg hadden de leiders het gevoel dat ze de gezinsavond moesten benadrukken en maandagavond voor het gezin moesten reserveren. Alle kerkgebouwen in de ring werden op maandagavond gesloten en ‘er werden geen andere activiteiten georganiseerd die met die belangrijke avond in strijd waren’, legde president Hunter uit.48

Al vroeg na zijn aanstelling kwamen president Hunter en de andere ringpresidenten in het zuiden van Californië met ouderling Stephen L. Richards samen om een seminarieprogramma voor leerlingen in de laatste jaren van de middelbare school te bespreken. President Hunter herinnerde zich: ‘[Ouderling Richards] legde uit dat ze met ochtendseminarie wilden experimenteren in een gebied waar geen wettelijke mogelijkheid voor schooltijdseminarie bestond.’49 President Hunter werd als voorzitter van een comité aangesteld dat de haalbaarheid van dat idee onderzocht. Toen het onderzoek voltooid was, raadde het comité aan om ochtendseminarie voor de leerlingen in drie middelbare scholen op te starten. Richard, een van de zonen van president Hunter, maakte als jongere deel uit van het experiment. Hij vertelde: ‘We vroegen ons af of er iemand gek geworden was omdat de les om zes uur ’s ochtends begon, maar dat werd ons favoriete tijdstip van de dag omdat we als kerkvrienden samenkwamen om te leren.’50 Dit programma werd later ook aan andere leerlingen aangeboden en was de voorloper van het kerkelijk ochtendseminarieprogramma voor jongeren.

In de oktoberconferentie van 1951 sprak het Eerste Presidium met de ringpresidenten in het zuiden van Californië. Ze vertelden hun dat ze in Los Angeles een tempel wilden bouwen. Het vooruitzicht op een nabijgelegen tempel bracht grote vreugde en zou een groot offer vergen. De leden van de kerk werd gevraagd om een miljoen dollar voor de bouw bij te dragen. Toen president Hunter terugkwam in Californië sprak hij met de ring- en wijkleiders en zei: ‘Geef de mensen de kans om grote zegeningen te ontvangen door een gulle bijdrage voor de tempel te leveren.’51 Binnen het half jaar hadden de leden in het zuiden van Californië 1,6 miljoen dollar aan de bouw van de tempel bijgedragen, die in 1956 ingewijd werd.

Afbeelding
presidium van de ring Pasadena

Leiders van de ring Pasadena, 1950. Van links naar rechts: Daken K. Broadhead, eerste raadgever in het ringpresidium; Howard W. Hunter, president; A. Kay Berry, tweede raadgever; en Emron ‘Jack’ Jones, administrateur.

Naast het leveren van financiële bijdragen voor de tempel en andere gebouwen van de kerk, droegen de leden ook vrijwillig arbeid bij. Bij de bouw van kerken bracht president Hunter vele uren met een spade, hamer of verfborstel in de hand door. Daarbij werkten de leden ook als vrijwilligers voor welzijnsprojecten van de kerk, waaronder pluimveeboerderijen, citrusboomgaarden en conservenfabrieken. President Hunter had gedurende acht jaar de opdracht om het werk van twaalf ringen in deze projecten te coördineren, en vaak werkte hij zelf mee. Een vriend zei ooit: ‘Hij vroeg je nooit om iets te doen wat hij zelf niet zou doen.’52 Jaren later zei ouderling Hunter als lid van het Quorum der Twaalf:

‘Ik heb nog nooit aan een somber welzijnsproject gewerkt. Ik heb in bomen geklommen en citroenen geplukt, fruit gepeld, ketels gestookt, vrachtwagens uitgeladen, de conservenfabriek schoongemaakt en duizend en een andere dingen gedaan, maar de zaken die ik me vooral herinner, zijn het lachen, het zingen en de broederschap tussen de mensen die in dienst van de Heer werkten.’53

In november 1953 reisden president Hunter, zijn vrouw en andere leden van de ring Pasadena naar de Mesatempel in Arizona (VS) om er verordeningen te verrichten. President Hunter vierde zijn 46e verjaardag op 14 november en vóór de tempeldienst die dag begon, vroeg de tempelpresident hem om de aanwezigen in de kapel toe te spreken. Later schreef hij het volgende over die ervaring:

‘Toen ik de aanwezigen toesprak […] kwamen mijn ouders in het wit gekleed de kapel binnen. Ik wist niet dat mijn vader op zijn tempelzegens was voorbereid, hoewel mijn moeder er al een tijd naar had uitgekeken. Ik was zo emotioneel dat ik niets meer kon zeggen. President Pierce [de tempelpresident] kwam naast mij staan om de onderbreking uit te leggen. Toen mijn ouders die ochtend naar de tempel kwamen, hadden ze de president gevraagd om niets tegen mij te zeggen omdat het een verrassing voor mijn verjaardag was. Het was een verjaardag om nooit te vergeten omdat ze op die dag hun begiftiging ontvingen en ik de kans had om hun verzegeling bij te wonen, waarna ik aan hen werd verzegeld.’54

Ongeveer drie jaar later werd het hele gezin aan elkaar verbonden toen Dorothy in de pasingewijde Los Angelestempel in Californië aan haar ouders verzegeld werd.

Howard was als ringpresident een liefdevol leider. Een vrouw die een roeping in de ring vervulde, zei: ‘Je voelde je gewaardeerd, gewenst en onmisbaar. […] Hij gaf de mensen verantwoordelijkheid in hun roeping, maar als ze zijn mening of raad nodig hadden, stond hij altijd voor ze klaar. We wisten dat we zijn volledige steun en aandacht hadden.’55 Een van zijn raadgevers zei: ‘Hij loofde de mensen voor hun prestaties en zorgde ervoor dat ze aan zijn hoge verwachtingen voldeden.’56 Een zuster in de ring die president Hunter als haar meest invloedrijke leerkracht beschouwde, zei het volgende: ‘Deze man had anderen lief door ze hoge prioriteit te geven, te luisteren om ze te begrijpen en door hun over zijn ervaringen te vertellen.’57

In de herfst van 1959 was Howard W. Hunter negen jaar president van de ring Pasadena. Hij was duizenden heiligen der laatste dagen in het zuiden van Californië tot zegen geweest. Zijn bediening zou nu uitgebreid worden zodat het de leden van de kerk over de hele wereld tot zegen zou zijn.

Quorum der Twaalf

‘Gij zult getuigen van mijn naam, […] en gij zult mijn woord naar de einden der aarde zenden’ (LV 112:4).

Op 9 oktober 1959 kreeg Howard in Salt Lake City (Utah, VS) tussen twee bijeenkomsten van de algemene conferentie in te horen dat president David O. McKay hem wilde spreken. Hij ging meteen naar het bestuursgebouw van de kerk waar president McKay hem hartelijk begroette en zei: ‘President Hunter, […] de Heer heeft gesproken. U wordt geroepen om een van zijn bijzondere getuigen te zijn en morgen wordt u als lid van de Raad der Twaalf voorgesteld.’58 Over die ervaring schreef Howard het volgende:

‘Ik kan de gevoelens die ik toen had niet onder woorden brengen. Ik kreeg tranen in mijn ogen en kon niets zeggen. Ik had me nog nooit zo nederig gevoeld als toen in de tegenwoordigheid van deze grote, lieve, vriendelijke man — de profeet van de Heer. Hij zei hoeveel vreugde ik hierdoor zou ontvangen, hoe fijn het was om met de algemene autoriteiten samen te werken, dat mijn leven vanaf nu aan de Heer zou zijn toegewijd en dat ik nu aan de kerk en de hele wereld toebehoorde. […] Hij [sloeg] zijn armen om me heen en [verzekerde] me dat de Heer me zou liefhebben en dat de leden van het Eerste Presidium en de Raad der Twaalf hun vertrouwen in me hadden uitgesproken. […] Ik [zei hem] dat ik graag mijn tijd, mijn leven en al mijn bezittingen in deze dienst wilde toewijden.’59

Howard ging van het kantoor van president McKay meteen naar zijn hotel en belde Claire op die in Provo hun zoon John en zijn vrouw en kindje bezocht. Howard kon aanvankelijk nauwelijks praten. Toen hij Claire uiteindelijk over de roeping vertelde, waren ze beiden erg emotioneel.

De daaropvolgende dag werd Howard William Hunter in de zaterdagmorgenbijeenkomst van de algemene conferentie als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen gesteund. ‘Ik voelde […] het gewicht van de wereld op mijn schouders’, zei hij daarover. Tijdens de conferentie voelde ik me erg ongemakkelijk en ik vroeg me af of ik me er ooit op mijn plaats zou voelen.’60

President McKay vroeg ouderling Hunter om in de zondagmiddagbijeenkomst van de conferentie te spreken. Na een kort overzicht van zijn leven en het geven van zijn getuigenis, zei hij:

‘Ik verontschuldig me niet voor de tranen die ik op dit moment in mijn ogen heb omdat ik geloof dat ik voor vrienden sta, broeders en zusters in de kerk, wier hart vandaag op hetzelfde tempo als het mijne slaat, door de opwinding van het evangelie en het dienen van anderen.

‘President McKay, […] ik aanvaard zonder voorbehoud de roeping die u me hebt gegeven en ik ben bereid om mijn leven en alles wat ik heb aan deze bediening toe te wijden. Mijn vrouw steunt me daarin.’61

Ouderling Hunter werd op 15 oktober 1959 tot apostel geordend. Met zijn 51 jaar was hij het jongste lid van de Twaalf, wier gemiddelde leeftijd op dat ogenblik 66 jaar was.

De daaropvolgende anderhalf jaar pendelde ouderling Hunter tussen Californië en Utah terwijl hij het nodige werk in zijn advocatenpraktijk afrondde en de verhuizing voorbereidde. Een van zijn cliënten zei dat de kerk hem wel een heel aanlokkelijk aanbod moest gedaan hebben om hem zover te krijgen dat hij zo’n succesvolle praktijk achterliet. Ouderling Hunter schreef daarover het volgende in zijn dagboek:

‘De meeste mensen begrijpen niet waarom de leden van onze kerk roepingen aanvaarden en alles aan het werk toewijden. […] Ik heb genoten van mijn werk als advocaat, maar deze roeping is veel belangrijker dan een carrière of geld.’62

Ouderling Hunter zou ruim 35 jaar apostel zijn en in die tijd zou hij naar bijna elk land in de wereld reizen om zijn opdracht als bijzondere getuige van Jezus Christus te vervullen (zie LV 107:23).

Afbeelding
Quorum der Twaalf

Het Quorum der Twaalf Apostelen, 1965. Zittend van links naar rechts: Ezra Taft Benson, Mark E. Petersen (op de armleuning), Joseph Fielding Smith (president van het quorum) en LeGrand Richards. Staand van links naar rechts: Gordon B. Hinckley, Delbert L. Stapley, Thomas S. Monson, Spencer W. Kimball, Harold B. Lee, Marion G. Romney, Richard L. Evans en Howard W. Hunter.

De Genealogical Society of Utah

‘Laten wij […] de Heer […] een boek aanbieden met de geslachtslijsten van onze doden dat alleszins aannemelijk zal zijn’ (LV 128:24).

In 1964 stelde het Eerste Presidium ouderling Hunter als president van de genealogische vereniging van de kerk aan die toen als de Genealogical Society of Utah bekend stond. Die organisatie was de voorloper van de afdeling familiegeschiedenis van de kerk. Het doel van de organisatie was het inzamelen, bewaren en doorgeven van genealogische gegevens over de hele wereld. Ouderling Hunter presideerde de vereniging acht jaar lang en in die periode hield hij toezicht op verstrekkende veranderingen in het bespoedigen, verbeteren en uitbreiden van het familiehistorisch werk.

In 1969 had de organisatie ‘ruim 670.000 rollen microfilm [verzameld], wat overeenkwam met drie miljoen boeken van driehonderd pagina’s elk.’ Ze had ook ‘zes miljoen volledige gezinslijsten [verzameld], indexkaarten met 36 miljoen personen, en een collectie van ruim negentigduizend boeken.’63 Wekelijks werd er een duizendtal rollen microfilm uit de hele wereld toegevoegd. Het verwerken en beschikbaar maken van die gegevens, voor zowel onderzoek als tempelwerk, was een enorme opdracht. Onder toezicht van ouderling Hunter begon de Genealogical Society van de nieuwste computertechnologie gebruik te maken. Een schrijver merkte op dat de organisatie ‘wereldberoemd werd onder professionele organisaties wegens haar vooruitstrevende archiveringswerk.’64

Ouderling Hunter werd in 1972 als president van de Genealogical Society ontheven. Ouderling Richard G. Scott heeft over de impact van zijn werk gezegd: ‘Hij wijdde een groot deel van zijn leven aan dat werk, legde het fundament en bepaalde de richting waarvan de kerk nog steeds de vruchten plukt.’65

Het Polynesian Cultural Center

‘Luister, gij volk van verre; en gij die op de eilanden der zee zijt, luistert allen’ (LV 1:1).

In 1965 stelde het Eerste Presidium ouderling Hunter aan als president en voorzitter van de bestuursraad van het Polynesian Cultural Center in Laie (Hawaï, VS). Het centrum was op dat moment nog slechts vijftien maanden open en ondervond veel problemen. Weinig toeristen bezochten het centrum en men had uiteenlopende standpunten over de doelen en programma’s van het centrum. Een week na zijn aanstelling ging ouderling Hunter naar Laie en startte hij een nauwgezet onderzoek naar de sterke kanten en behoeften van het centrum.

Onder het leiderschap van ouderling Hunter werd het Polynesian Cultural Center een van de populairste bezienswaardigheden in Hawaï, met in 1971 bijna een miljoen bezoekers. Ouderling Hunter hield ook toezicht op een grote uitbreiding van het centrum en op de programma’s. Ouderling Hunter vond het bovendien belangrijk dat het centrum werkgelegenheid bood om ‘duizenden studenten in Polynesië hulp [te bieden] bij hun studie. De meesten onder hen zouden hun eiland [anders] niet hebben kunnen verlaten om elders naar school te gaan.’66

Nadat hij het Polynesian Cultural Center twaalf jaar lang gepresideerd had, werd ouderling Hunter in 1976 ontheven. Zijn inspanningen zorgden er mede voor dat de woorden van president David O. McKay in 1955 uitkwamen, namelijk dat het kleine Laie het potentieel had om ‘een zendingsfunctie [te] krijgen en geen duizenden, geen tienduizenden, maar miljoenen mensen [te] beïnvloeden die komen uitzoeken wat de betekenis van deze plaats is.’67

Kerkhistoricus

‘Het is de plicht van de klerk des Heren, die Hij heeft aangewezen, om een geschiedenis en een algemeen kerkverslag bij te houden van alle dingen die er in Zion plaatsvinden’ (LV 85:1).

Toen president David O. McKay in 1970 overleed, werd Joseph Fielding Smith als de nieuwe president van de kerk aangesteld. Joseph Fielding Smith was de voorgaande 49 jaar als kerkhistoricus werkzaam geweest, en toen hij president van de kerk werd, nam ouderling Hunter die taak van hem over. ‘President Smith was zó lang kerkhistoricus geweest dat ik me niet kon indenken hoe het zou zijn om zelf die functie te bekleden’, zei hij.68

Ouderling Hunter begon ook aan deze nieuwe taak met zijn gebruikelijke ijver. ‘De opdracht die de Heer door openbaring gegeven heeft, is een enorme uitdaging, zowel het inzamelen als het opschrijven en beschikbaar stellen van het materiaal voor de leden van de kerk’, zei hij.69 Church News schreef dat de kerkhistoricus verantwoordelijk was ‘voor alle kerkadministratie, waaronder verslagen, tempelverslagen, alle verordeningen, patriarchale zegens en […] een actuele verzameling kerkhistorische feiten.’70

In 1972 werden de Twaalf van hun zware administratieve taken ontlast, zodat ze meer tijd aan hun apostolische bediening konden wijden. Ouderling Hunter werd toen ook als kerkhistoricus ontheven, maar bleef een adviserende rol in de afdeling geschiedenis van de kerk vervullen. ‘Hierdoor kan ik nog steeds leiding geven, maar hoef ik de operationele functie niet meer uit te oefenen’, schreef hij.71 Hij bleef tot 1978 adviseur.

Afbeelding
BYU Jerusalem Center

Het Brigham Young University Jerusalem Center for Near Eastern Studies

Werkzaamheden in het Heilige Land

Howard W. Hunter ontwikkelde een bijzondere liefde voor het Heilige Land toen hij er in 1958 en 1960 met zijn gezin heen reisde. Als apostel keerde hij er ruim twintig keer terug. ‘Zijn verlangen om te zijn waar de Heiland geleefd en gepredikt had, leek onverzadigbaar’, zei ouderling James E. Faust van het Quorum der Twaalf.72

Ouderling Hunter was zich maar al te zeer bewust van de conflicten in het gebied en droeg een boodschap van liefde en vrede uit. ‘Zowel de Joden als de Arabieren zijn kinderen van onze hemelse Vader’, zei hij. ‘Ze zijn allemaal kinderen der belofte; en als kerk kiezen we geen partij. Wij hebben beide partijen lief en hebben het goede met hen voor. Het doel van het evangelie van Jezus Christus is liefde, eenheid en broederschap van de hoogste orde tot stand brengen.’73

Tussen 1972 en 1989 vervulde ouderling Hunter sleuteltaken voor twee bijzondere projecten in Jeruzalem: de Orson Hyde Memorial Garden en het Brigham Young University (BYU) Jerusalem Center for Near Eastern Studies. In de beginjaren van de kerk — in 1841 — wijdde ouderling Orson Hyde van het Quorum der Twaalf Apostelen op de Olijfberg ten oosten van Jeruzalem het Heilige Land toe. In 1972 vroeg het Eerste Presidium ouderling Hunter om in Jeruzalem een locatie te zoeken voor de bouw van een gedenkplaats voor Orson Hyde. In 1975 gaf de stad Jeruzalem toestemming voor iets wat uiteindelijk de Orson Hyde Memorial Garden op de Olijfberg zou worden.

De daaropvolgende jaren reisde ouderling Hunter vaak naar Jeruzalem om over de contracten van de gedenkplaats te onderhandelen en toezicht op het ontwerp en de bouw te houden. Het project werd in 1979 voltooid en datzelfde jaar door president Spencer W. Kimball ingewijd. Na de inwijding zei ouderling Hunter dat de gedenkplaats ‘een grote positieve invloed [zou hebben] voor het imago van de kerk.’74

Zelfs vóór de voltooiing van de Orson Hyde Memorial Garden had ouderling Hunter naar een locatie gezocht waar de kerk een centrum voor het buitenlands studieprogramma van de BYU kon bouwen. Het centrum zou ook als kerkgebouw voor de leden in de gemeente Jeruzalem fungeren. Toezicht houden op dit project zou een van de meest complexe en delicate taken van zijn bediening worden.

De leiders van de kerk kozen een locatie, maar het duurde bijna vijf jaar vóór ze de toestemming kregen om het land te pachten en erop te bouwen. Ouderling Hunter noemde het een ‘eindeloos werk’.75 Na lange discussies en onderhandelingen gaf de Israëlische regering toestemming voor de bouw van het centrum.

In mei 1988 was de bouw bijna voltooid en kon de pachtovereenkomst ondertekend worden. Howard W. Hunter deed toen dienst als waarnemend president van het Quorum der Twaalf. Hij had het jaar ervoor een zware rugoperatie ondergaan en was erg slecht ter been, maar hij vloog toch naar Jeruzalem om de overeenkomst te tekenen. Toen hij ter plekke was, hielden de BYU-studenten en leden van de gemeente Jeruzalem een kleine receptie om hun dank te betuigen. In de geschiedenis van de gemeente staat die ontroerende gebeurtenis als volgt opgetekend: ‘President Hunter, die van een rugoperatie herstelde, werd in een rolstoel door Jeffrey R. Holland, president van de Brigham Young University, de hoofdingang binnengebracht, waar het koor hen begroette door “The Holy City” te zingen.’76 De tranen stroomden over president Hunters wangen.

In mei 1989 keerde president Hunter terug naar Jeruzalem om het centrum in te wijden. Die inwijdingsdienst was het hoogtepunt van tien jaar lang hard werken om het Jerusalem Center te verwezenlijken. ‘President Howard W. Hunter […] was sedert het begin de constante drijfkracht en de liefdevolle wachter op de toren van dat project’, heeft ouderling Jeffrey R. Holland gezegd.77 In het inwijdingsgebed zei president Hunter:

‘Dit gebouw […] is opgericht als onderdak voor wie U liefhebben en over U willen leren en in de voetstappen van uw Zoon, onze Heiland en Verlosser, willen treden. Het is in elk opzicht prachtig en illustreert de schoonheid van wat het vertegenwoordigt. O Vader, we danken U voor het voorrecht dat we dit gebouw voor U konden oprichten voor het welzijn en onderwijs van uw zoons en dochters.’78

Afbeelding
president Hunter in rolstoel

President Hunter vóór aanvang van de inwijding in het Brigham Young University Jerusalem Center for Near Eastern Studies

De kerk breidt zich uit

‘Want Zion moet in schoonheid en in heiligheid toenemen; haar grenzen moeten worden uitgebreid; haar ringen moeten worden versterkt’ (LV 82:14).

Toen Howard W. Hunter in 1959 als apostel geroepen werd, waren er ongeveer 1,6 miljoen leden van de kerk. In de daaropvolgende decennia speelde hij een sleutelrol in de weergaloze wereldwijde groei van de kerk. Honderden weekends reisde hij naar ringen om de leden te sterken en nieuwe leiders te roepen. Hij sprak ook met overheidsfunctionarissen van veel landen en deed daardoor deuren voor het zendingswerk open.

In 1975 was het aantal leden tot 3,4 miljoen gegroeid. Vooral in Latijns-Amerika was er sprake van snelle groei. Aan het eind van dat jaar kregen ouderling Hunter en ouderling J. Thomas Fyans, assistent van de Twaalf, de opdracht om vijf ringen in Mexico-Stad te splitsen. Ouderling Hunter sprak met de leiders in het gebied en nam de informatie van de ringpresidenten door. Vervolgens zag hij toe op de stichting van vijftien ringen uit die oorspronkelijke vijf. En dat allemaal in één weekend.79 In een typisch understatement schreef hij: ‘Ik denk niet dat er ooit zo’n massale reorganisatie in de kerk is doorgevoerd, en we waren moe toen we thuiskwamen.’80

Afbeelding
Claire en Howard Hunter

Howard en Claire Hunter

Claire, trouwe metgezellin

‘Mijn vrouw is [altijd] een liefdevolle metgezellin geweest’, zei ouderling Hunter toen hij in 1959 als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen geroepen werd.81 Claire vergezelde ouderling Hunter meestal op zijn reizen als apostel. President Thomas S. Monson herinnerde zich hoe Claire haar liefde voor de kinderen in Tonga uitte: ‘Ze nam die lieve kleine Tongaanse kindjes in haar armen en zette er een op elke knie terwijl ze met hen sprak […] en legde de jeugdwerkleerkrachten vervolgens uit dat het een zegen en voorrecht was om aan zulke dierbare kindjes les te mogen geven. Ze wist hoe belangrijk een mensenziel is.’82

In een interview in 1974 zei ouderling Hunter over Claire: ‘Ze heeft me in ons huwelijk altijd met liefde, aandacht en aanmoediging bijgestaan. […] Ze is een uitstekende steun.’83

Toen dat interview afgenomen werd, kampte Claire met ernstige gezondheidsproblemen. Aanvankelijk had ze zware hoofdpijn en af en toe geheugenverlies. Ook was ze soms gedesoriënteerd. Later had ze een aantal kleine beroertes, waardoor ze nog moeilijk kon praten of haar handen gebruiken. Toen ze uiteindelijk voortdurend verzorging nodig had, was ouderling Hunter vastbesloten om al het mogelijke te doen en onderwijl zijn taken als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen te vervullen. Hij liet iemand haar overdag verzorgen, maar ’s avonds zorgde hij zelf voor haar. Ouderling Hunter kreeg zelf ook gezondheidsproblemen in deze periode, waaronder een hartaanval in 1980.

Claire kreeg in 1981 een hersenbloeding en nog een in 1982. Door de tweede hersenbloeding raakte ze zodanig verlamd dat de dokters erop aandrongen om haar in een verzorgingstehuis te plaatsen, zodat ze de nodige medische zorg kon krijgen. Ze bleef de laatste anderhalf jaar van haar leven in dat tehuis. In die periode bezocht president Hunter haar minstens één keer per dag, behalve als hij voor zijn roeping op reis was. Hoewel Claire hem vaak niet herkende, bleef hij haar vertellen dat hij van haar hield en zorgde hij ervoor dat ze het goed had. Een van hun kleinzoons zei: ‘Hij haastte zich altijd om bij haar te zijn, naast haar te zitten en voor haar te zorgen.’84 Richard Hunter zei over de zorg die zijn vader zijn moeder gaf het volgende:

‘Mijn moeder kreeg toen ze op leeftijd was de beste zorg omdat pa voor haar zorgde. De hele familie keek met grote bewondering en respect toe hoe hij de rol van verzorger op zich nam. […] Ik weet nog hoe moeilijk het voor hem was om van de arts te horen dat het ergste wat haar kon overkomen was om thuis te blijven en niet naar een professioneel verzorgingstehuis te gaan. Als ze thuisbleef, zou hij er vanwege zijn eigen lichamelijke beperking waarschijnlijk aan onderdoor gaan. Dan zou ze er alleen voor staan. Zijn toewijding aan haar is een van de dingen die onze familie altijd zal koesteren.’85

Claire overleed op 9 oktober 1983. Ouderling James E. Faust zag hoe ouderling Hunter ruim tien jaar voor Claire zorgde toen ze ziek was en heeft daarover gezegd: ‘De tederheid waarmee ze elkaar bejegenden was aangrijpend en ontroerend. Ik heb nog nooit zo’n voorbeeld van toewijding van een man aan zijn vrouw gezien.’86

President van het Quorum der Twaalf

President Spencer W. Kimball overleed in november 1985. Ezra Taft Benson volgde hem op als president van de kerk. Marion G. Romney werd president van het Quorum der Twaalf omdat hij het senior lid van het quorum was. Vanwege de gezondheidsproblemen van president Romney, werd ouderling Hunter, die de tweede in senioriteit was, als waarnemend president van de Twaalf aangesteld. In juni 1988, een tweetal weken na de dood van president Romney, werd hij president van de Twaalf.

President Hunter was acht en half jaar werkzaam als president of waarnemend president van het Quorum der Twaalf Apostelen. In die periode bleef de wereldwijde bediening van de Twaalf zich uitbreiden doordat de kerk van 5,9 miljoen tot 8,7 miljoen leden groeide met wijken of gemeenten in 149 landen en gebieden. ‘Het is een opwindende tijd in de geschiedenis van de kerk’, zei president Hunter in 1988. ‘Vandaag de dag gaat wandelen niet snel genoeg. We moeten rennen om bij te blijven en het werk te bevorderen.’87 In het vervullen van zijn taak als getuige van Jezus Christus en bij het opbouwen van de kerk in de hele wereld gaf president Hunter het goede voorbeeld. Hij reisde als president van de Twaalf door de Verenigde Staten en naar ruim 25 andere landen.

President Hunter bleef ondanks veel gezondheidsproblemen standvastig voorwaarts streven. In 1986 onderging hij een openhartoperatie en in 1987 een rugoperatie. Hoewel zijn rug genas, kon hij vanwege zenuwschade en andere problemen niet meer lopen. In oktober hield hij zijn conferentietoespraak vanuit een rolstoel. ‘Vergeef me dat ik blijf zitten tijdens mijn toespraak’, zei hij. ‘Het is niet mijn keuze om vanuit een rolstoel te spreken. Ik zie dat u allemaal zittend van de conferentie geniet, dus zal ik uw voorbeeld volgen.’88

President Hunter was vastberaden om zijn benen weer te gebruiken en onderging zware revalidatie. In de daaropvolgende algemene conferentie in april 1988, kon hij met behulp van een looprekje langzaam het spreekgestoelte bereiken. In december gebruikte hij een looprekje om de wekelijkse tempeldienst van het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf bij te wonen. Het was de eerste keer in meer dan een jaar dat hij niet in een rolstoel aankwam. ‘Toen ik de raadskamer binnenkwam, stonden de broeders op en applaudisseerden’, zei hij. ‘Het was de eerste keer dat ik in de tempel applaus hoorde. […] De meeste artsen zeiden dat ik nooit meer op mijn benen zou staan of wandelen, maar ze hielden geen rekening met de kracht van het gebed.’89

Afbeelding
Inis en Howard Hunter

Howard en Inis Hunter

Aan het eind van een vergadering van de Twaalf in april 1990 vroeg president Hunter: ‘Heeft iemand nog iets dat niet op de agenda staat?’ Toen niemand sprak, zei hij: ‘Goed dan, […] als niemand iets te zeggen heeft, wil ik u graag laten weten dat ik vanmiddag ga trouwen.’ Een van de Twaalf zei dat die aankondiging zo’n verrassing was dat ‘iedereen zich afvroeg of hij het wel goed gehoord had’. President Hunter legde uit: ‘Inis Stanton is een oude kennis uit Californië. Ik ga al een tijdje met haar om en we hebben besloten in het huwelijk te treden.’90 Inis was lid van de wijk El Sereno toen president Hunter er bisschop was. Hun paden kruisten elkaar toen Inis naar Utah verhuisde en als receptioniste in het kantoorgebouw van de kerk ging werken. Ze trouwden op 12 april 1990 in de Salt Laketempel. President Gordon B. Hinckley voltrok de huwelijksceremonie.

Er waren sinds de dood van Claire bijna zeven jaar verstreken. Inis gaf president Hunter veel troost en kracht toen hij president van het Quorum der Twaalf en president van de kerk was. Ze ging meestal met hem mee als hij de leden over de hele wereld bezocht.

Op 7 februari 1993 was hij op de campus van de Brigham Young University om tijdens een haardvuuravond 17.000 mensen toe te spreken. Hij begon net aan zijn toespraak toen een man met een aktetas in de ene hand en een zwart voorwerp in de andere het podium op rende. ‘Stop nu meteen!’ riep de man. Hij beweerde een bom bij zich te hebben en dreigde die te laten ontploffen, tenzij president Hunter een door hem opgestelde verklaring voorlas. President Hunter weigerde en bleef resoluut bij het spreekgestoelte staan terwijl de man hem bedreigde. Terwijl angst en commotie zich meester maakten van het gebouw, begon het publiek ‘Wij danken U, Heer, voor profeten’ te zingen. Na een paar spannende minuten overmeesterden twee beveiligingsmedewerkers de man en werd president Hunter om veiligheidsredenen op de grond gelegd. Toen de rust teruggekeerd was, nam hij een korte pauze en ging verder met zijn toespraak. ‘Het leven kent vele uitdagingen’, zei hij en voegde daaraan toe: ‘zoals u kunt zien’.91

In de twintig jaar daarvoor had president Hunter veel beproevingen doorstaan, zoals Claires slechte gezondheid en uiteindelijke dood, meerdere ziekenhuisopnamen vanwege zijn eigen gezondheidsproblemen, en hevige pijn en lichamelijke beperkingen. In die jaren sprak hij vaak over tegenspoed en getuigde hij dat de Heiland, Jezus Christus, onze bron van gemoedsrust en hulp is in tijden van beproeving. In een van zijn toespraken zei hij:

‘Profeten en apostelen van de kerk hebben […] persoonlijke moeilijkheden gehad. Ik heb er zelf enkele gekend en u zult er ongetwijfeld nu en in uw latere leven een aantal moeten doorstaan. ‘Als we toestaan dat deze ervaringen ons verootmoedigen, ons zuiveren, ons een les leren en ons tot zegen zijn, kunnen ze krachtige werktuigen in de handen van God zijn om betere mensen van ons te maken, dankbaarder, liefdevoller en attenter voor anderen in hun tijden van beproeving.’92

Zulke leerstellingen waren voor mensen die het moeilijk hadden als een liefdevolle omhelzing. De geïnspireerde woorden van president Howard W. Hunter moedigden velen aan om zich tot de Heiland te wenden, zoals hij dat zelf had gedaan.

President van de kerk

‘President Hunter is een van de meest liefdevolle, christelijke mannen die we ooit gekend hebben. Zijn geestelijke niveau is onpeilbaar hoog. Doordat hij al zo’n lange tijd onder leiding van de Heer Jezus Christus als zijn bijzondere getuige werkzaam is, is president Hunters spiritualiteit op opmerkelijke wijze gepolijst. Dat is de bron van zijn hele wezen’ (James E. Faust).93

Op 30 mei 1994 overleed President Ezra Taft Benson na een langdurige ziekte. Zes dagen later kwam het Quorum der Twaalf Apostelen in de Salt Laketempel bijeen om het Eerste Presidium te reorganiseren. Als senior apostel werd Howard W. Hunter als president van de kerk aangesteld. Hij riep Gordon B. Hinckley en Thomas S. Monson, beiden raadgevers van president Benson, als zijn raadgevers.

Afbeelding
presidenten Hunter, Hinckley en Monson

President Hunter en zijn raadgevers in het Eerste Presidium: president Gordon B. Hinckley (links) en president Thomas S. Monson (rechts)

In een persconferentie de daaropvolgende dag sprak president Hunter voor het eerst als president van de kerk. ‘Ons hart is geraakt door het overlijden van onze vriend en broeder Ezra Taft Benson’, zei hij. ‘Ik heb het verlies op een heel persoonlijke manier ervaren omdat ik een nieuwe taak gekregen heb sinds zijn overlijden. Ik heb vele tranen gelaten en in oprecht gebed naar de hulp van mijn hemelse Vader gestreefd opdat ik de hoge en heilige roeping die ik nu heb aan zou kunnen.

‘De afgelopen uren en dagen heb ik mijn grootste kracht geput uit mijn vaste getuigenis dat dit het werk van God is en niet van de mens, dat Jezus Christus het bevoegde en levende hoofd van deze kerk is, en dat Hij haar in woord en daad leidt. Ik beloof plechtig dat ik mijn leven, mijn kracht en mijn hele ziel zal toewijden om Hem te dienen.’94

President Hunter betuigde de leden zijn liefde en gaf ze vervolgens twee uitnodigingen. Hij spoorde ze ten eerste aan om het voorbeeld van Jezus Christus ijveriger te volgen, en ten tweede om meer van de zegeningen van de tempel gebruik te maken (zie pp. 1–3). Hij gaf diegenen die gekwetst waren, die het moeilijk hadden of bang waren, ook de volgende uitnodiging: ‘Kom terug [en] sta ons toe u bij te staan en uw tranen te drogen.’95

Ondanks zijn slechte gezondheid was president Hunter vastbesloten zijn uiterste best te doen om met de heiligen samen te komen en hen te sterken. Twee weken na zijn aanstelling gaf hij zijn eerste grote toespraken. Hij sprak eerst tot nieuwe zendingspresidenten en vervolgens tot ruim 2200 zendelingen. Diezelfde maand ging hij naar Carthage en Nauvoo (Illinois, VS) om de martelaarsdood van Joseph en Hyrum Smith, 150 jaar eerder, te gedenken. ‘Overal waar we heengingen, dromden de mensen om hem heen’, zei president Gordon B. Hinckley. ‘Hij schudde duizenden handen, en glimlachte vooral als er kinderen naar hem toekwamen om in zijn ogen te kijken en hem de hand te schudden.’96

Op 1 oktober 1994 steunden de leden van de kerk Howard W. Hunter in de zaterdagmorgenbijeenkomst van de algemene conferentie officieel als president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen en als profeet, ziener en openbaarder. In zijn openingstoespraak herhaalde president Hunter zijn uitnodigingen aan de leden van de kerk om het voorbeeld van de Heiland te volgen en ‘om naar de tempel als het grote symbool van hun lidmaatschap op te zien.’97 Hij benadrukte de tempel opnieuw toen hij de week erop naar Florida reisde om de Orlandotempel in te wijden. ‘Het evangelieplan dat de Heer geopenbaard heeft, is niet volledig zonder een tempel, want de noodzakelijke verordeningen voor zijn levens- en heilsplan worden hier verricht.’98

In november sprak president Hunter in een satellietuitzending ter ere van het honderdjarig bestaan van de Genealogical Society. Het evenement had een speciale betekenis voor hem omdat hij van 1964 tot 1972 aan het hoofd van de organisatie gestaan had. ‘Ik kijk met verwondering terug op wat de Heer met het tempel- en familiehistorisch werk tot stand gebracht heeft’, zei hij. Vervolgens vertelde hij: ‘Ik heb één boodschap van doorslaggevend belang: dit werk moet bespoedigd worden.’99

President Hunter bleef tot aan het eind van het jaar hard werken. In de kerstmeditatie met het Eerste Presidium getuigde hij van de Heiland en benadrukte opnieuw hoe belangrijk het is om zijn voorbeeld te volgen:

‘Het leven van de Heiland stond in het teken van anderen tot zegen zijn. [Hij] heeft nooit iets gegeven om er iets voor terug te krijgen. Hij heeft vrijwillig en liefdevol gegeven, en zijn gaven zijn van onschatbare waarde. Hij gaf de blinden ogen, de doven oren en de lammen benen; reinheid aan de onreinen, ongeschondenheid aan de zwakken en adem aan de levenlozen. Zijn gaven betekenden een kans voor de vertrapten, vrijheid voor de onderdrukten, vergeving voor de mensen die zich bekeerden, hoop voor de wanhopigen en licht in de duisternis. Hij gaf ons zijn liefde, zijn dienstbetoon en zijn leven. En wat het belangrijkst is, Hij gaf ons en alle stervelingen de opstanding, het eeuwig heil en het eeuwige leven.

‘Wij moeten ernaar streven om net als Hij te geven. Van jezelf geven, is een heilig geschenk. Wanneer wij geven, denken we aan alles wat de Heiland heeft gegeven.100

Hij verwerkte in zijn toespraak ook een boodschap die in het jaar waarin hij apostel werd in een tijdschrift verschenen was.

‘Leg deze kerst een ruzie bij. Zoek een vergeten vriend op. Zet achterdocht van u af en vervang het door vertrouwen. Schrijf een brief. Geef een zacht antwoord. Moedig jongeren aan. Geef in woord en daad blijk van uw trouw. Kom een belofte na. Zet wrokgevoelens van u af. Vergeef een vijand. Bied uw verontschuldigingen aan. Probeer begrip te hebben. Denk eens na over de eisen die u aan anderen stelt. Denk eerst aan een ander. Wees vriendelijk. Wees zachtaardig. Lach wat meer. Spreek uw dank uit. Verwelkom een vreemdeling. Vrolijk een kind op. Verheug u in de schoonheid en pracht van de aarde. Spreek keer op keer uw liefde uit.’101

De week daarop reisde president Hunter naar Mexico-Stad om er de tweeduizendste ring van de kerk te stichten. Negentien jaar eerder had hij in Mexico-Stad op de stichting van vijftien ringen in één en hetzelfde weekend toezicht gehouden. President Gordon B. Hinckley beschreef de stichting van de tweeduizendste ring als ‘een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van de kerk.’102

In die periode was Richard, een van de zonen van president Hunter, op een avond in het Joseph Smith Memorial Building en zag dat een van de hostessen in een rolstoel zat. ‘Ik merkte dat het nieuw voor haar was’, zei hij. ‘Ik ging met haar praten en zei dat mijn vader net zo’n rolstoel had. Ze vertelde me dat de profeet van haar kerk ook net zo’n rolstoel had. Ze zei dat als hij het kon, zij het misschien ook zou kunnen. Dat gaf haar hoop. Ik denk dat pa bij velen geliefd was. Misschien is dat omdat ze zagen dat hij net als hen leed, en dat hij in dat lijden volhardde. Dat gaf hun hoop.’103

Aan het begin van 1995 wijdde president Hunter de Bountifultempel (Utah) in. Hij presideerde zes inwijdingsdiensten, waarna hij zo uitgeput was dat hij in het ziekenhuis opgenomen moest worden. Nadat hij enkele dagen later uit het ziekenhuis was ontslagen, maakte de kerk bekend dat hij prostaatkanker had die tot in zijn botten uitgezaaid was. In de laatste zes weken van zijn leven vertoonde president Hunter zich niet meer in het openbaar, hoewel hij nog met zijn raadgevers vergaderde en kerkelijke zaken van huis uit regelde. ‘Ik ben dankbaar dat hij [die tempel] kon inwijden,’ zei president Gordon B. Hinckley, ‘vooral omdat hij de leden van de kerk eerder aangespoord had “om naar de tempel als het grote symbool van hun lidmaatschap op te zien.”’104

President Howard W. Hunter overleed op 3 maart 1995 op 87-jarige leeftijd. Zijn laatste woorden sprak hij ‘met een heel zachte, lieve stem’ tot wie bij hem waren. Hij zei eenvoudig: ‘Dank u.’105 Hoewel hij slechts negen maanden president van de kerk was, had hij grote invloed. ‘Leden over de hele wereld [hebben] een bijzondere band met hem als hun profeet, ziener en openbaarder’, vertelde ouderling James E. Faust. ‘Ze hebben in hem de verpersoonlijking van de eigenschappen van de Heiland herkend. Ze hebben op opmerkelijke wijze op zijn profetische boodschap gereageerd om christelijker te leven en de tempel het middelpunt van hun aanbidding te maken.’106

Tijdens de begrafenis van president Hunter zei president Gordon B. Hinckley:

‘Er is een enorme boom in het bos omgevallen, die een open plek achterlaat. Er is een grote en rustige kracht uit ons midden verdwenen.

‘Er is veel over zijn lijden gezegd. Ik denk dat het langer duurde en erger was dan wij werkelijk wisten. Hij heeft erg veel pijn leren verdragen, zonder erover te klagen. Het is op zich een wonder dat hij zo lang heeft geleefd. Door zijn leed is de pijn van veel anderen die lijden, verlicht en verzacht. Ze weten dat hij begreep hoe zwaar hun lasten waren. Hij reikte hun met bijzondere liefde de hand.

‘Er is veel gezegd over zijn vriendelijkheid, zorgzaamheid en voorkomendheid tegenover anderen. En dat is allemaal waar. Hij gaf zichzelf over aan het patroon van de Heer, die Hij liefhad. Hij was een rustige en attente man. Maar hij kon ook een sterke en verstandige mening laten horen. […]

‘Broeder Hunter was vriendelijk en zachtaardig. Maar zijn uitspraken konden ook sterk en overtuigend zijn. […] Hij [had] rechten gestudeerd. Hij wist hoe hij een zaak moest presenteren. Hij presenteerde de verschillende vooronderstellingen erg duidelijk. En van daaruit kwam hij tot zijn conclusie. Als hij sprak, luisterde iedereen. Zijn ideeën kregen meestal de overhand. Maar als ze niet geaccepteerd werden, was hij flexibel genoeg om zijn pleidooi in te trekken. […]

‘Hij heeft de mantel van het heilige apostelambt 36 jaar gedragen en was een toonaangevende en krachtige stem in het verkondigen van de leringen van het evangelie van Jezus Christus en in het bevorderen van het werk van de kerk. Hij heeft de hele wereld als trouwe en bekwame dienstknecht van de Meester afgereisd. […]

‘Howard W. Hunter, profeet, ziener en openbaarder, had een onbetwistbaar en zeker getuigenis van de levende God, onze eeuwige Vader. Met veel overtuiging gaf hij getuigenis van de goddelijke aard van de Heer Jezus Christus, de Verlosser van de mensheid. Hij sprak liefdevol over de profeet Joseph Smith en al zijn opvolgers tot aan zijn eigen periode als president van de kerk. […]

‘Moge God de herinnering aan hem voor het welzijn van ons allen zegenen.’107

Noten

  1. In Jay M. Todd, ‘President Howard W. Hunter: Fourteenth President of the Church’, Ensign, juli 1994, 4.

  2. Howard W. Hunter, ‘Fear Not, Little Flock’ (toespraak aan de Brigham Young University, 14 maart 1989), 2; speeches.byu.edu.

  3. In Todd, ‘President Howard W. Hunter’, 5.

  4. In J M. Heslop, ‘He Found Pleasure in Work’, Church News, 16 november 1974, 4.

  5. In Heslop, ‘He Found Pleasure in Work’, 4, 12.

  6. In Heslop, ‘He Found Pleasure in Work’, 4.

  7. In Kellene Ricks, ‘Friend to Friend: From an Interview with Howard W. Hunter, President of the Quorum of the Twelve Apostles’, Friend, april 1990, 6.

  8. In Gerry Avant, ‘Elder Hunter—Packed Away Musician’s Career for Marriage’, Church News, 19 mei 1985, 4.

  9. In Ricks, ‘Friend to Friend’, 6.

  10. In Heslop, ‘He Found Pleasure in Work’, 4.

  11. In Ricks, ‘Friend to Friend’, 6.

  12. In Avant, ‘Elder Hunter’, 4.

  13. Zie ‘Eagle Scout Qualifies’, Idaho Statesman, 12 mei 1923; geciteerd door Eleanor Knowles in Howard W. Hunter (1994), 41.

  14. In Don L. Searle, ‘President Howard W. Hunter: Acting President of the Quorum of the Twelve Apostles’, Ensign, april 1986, 22.

  15. In James E. Faust, ‘The Way of an Eagle’, Ensign, augustus 1994, 4.

  16. In Knowles, Howard W. Hunter, 22.

  17. In James E. Faust, ‘The Way of an Eagle’, 4, 6.

  18. In Knowles, Howard W. Hunter, 22.

  19. Historical Sketch of the Boise Stake of The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints (1924), 6, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  20. In Knowles, Howard W. Hunter, 41.

  21. De tabernakel in Boise werd in 1992 door het Boise School District afgebroken, dat hem enkele jaren eerder van de kerk gekocht had. (Zie ‘Preservationists Protest Demolition Work on Tabernacle in Boise’, Deseret News, 9 september 1992, B3.)

  22. In Knowles, Howard W. Hunter, 55.

  23. In Heslop, ‘He Found Pleasure in Work’, 4; zie ook Knowles, Howard W. Hunter, 57.

  24. In Knowles, Howard W. Hunter, 64.

  25. In Knowles, Howard W. Hunter, 65.

  26. In Knowles, Howard W. Hunter, 71.

  27. In Gerry Avant, ‘She Made Home a Happy Place’, Church News, 16 november 1974, 5.

  28. Zie Knowles, Howard W. Hunter, 79–80.

  29. In Knowles, Howard W. Hunter, 81.

  30. Ongepubliceerd manuscript van Richard A. Hunter. Dit boek bevat enkele citaten van Richard, een van de zonen van President Hunter omdat hij bij de voorbereiding van het boek informatie en inzichten kon verschaffen. John, de andere zoon van president Hunter, kon geen commentaar leveren omdat hij in 2007 overleden is.

  31. In Knowles, Howard W. Hunter, 87.

  32. In Knowles, Howard W. Hunter, 88.

  33. In Heslop, ‘He Found Pleasure in Work’, 4.

  34. In Knowles, Howard W. Hunter, 91.

  35. In Knowles, Howard W. Hunter, 90.

  36. Zie Knowles, Howard W. Hunter, 94.

  37. In Heslop, ‘He Found Pleasure in Work’, 4.

  38. In Knowles, Howard W. Hunter, 97.

  39. In Knowles, Howard W. Hunter, 98.

  40. In Knowles, Howard W. Hunter, 98.

  41. Zie Knowles, Howard W. Hunter, 100–101.

  42. Charles C. Pulsipher, ‘My Most Influential Teacher’, Church News, 10 januari 1981, 2.

  43. Ongepubliceerd manuscript van Richard A. Hunter.

  44. In Doyle L. Green, ‘Howard William Hunter: Apostle from California’, Improvement Era, januari 1960, 37.

  45. Cree-L Kofford, in Knowles, Howard W. Hunter, 120.

  46. John S. Welch, in Knowles, Howard W. Hunter, 119.

  47. In Knowles, Howard W. Hunter, 123.

  48. In Knowles, Howard W. Hunter, 125.

  49. In Knowles, Howard W. Hunter, 131.

  50. Ongepubliceerd manuscript van Richard A. Hunter.

  51. In Knowles, Howard W. Hunter, 127.

  52. Charles C. Pulsipher, ‘My Most Influential Teacher’, 2.

  53. Howard W. Hunter, ‘Welfare and the Relief Society’, Relief Society Magazine, april 1962, 238.

  54. In Knowles, Howard W. Hunter, 135. Richard A. Hunter schreef over zijn grootvader: ‘Ik heb hem altijd als een trouw lid van de kerk gekend. Hij deed voortdurend goede daden. Hij werd “Meneer mormoon” genoemd. Veel van zijn buren en leden van de wijk vertelden verhalen over de aardige en attente dingen die hij deed. Hij was in de kerkgemeenschap geliefd.’ (Ongepubliceerd manuscript.)

  55. In Knowles, Howard W. Hunter, 137.

  56. In Knowles, Howard W. Hunter, 139.

  57. Betty C. McEwan, ‘My Most Influential Teacher’, Church News, 21 juni 1980, 2.

  58. In Knowles, Howard W. Hunter, 144.

  59. In Knowles, Howard W. Hunter, 144.

  60. Zie Knowles, Howard W. Hunter, 145–146.

  61. In Conference Report, oktober 1959, 121.

  62. In Knowles, Howard W. Hunter, 151.

  63. Douglas D. Palmer, ‘The World Conference on Records’, Improvement Era, juli 1969, 7.

  64. Jay M. Todd, ‘Elder Howard W. Hunter, Church Historian’, Improvement Era, april 1970, 27.

  65. In Knowles, Howard W. Hunter, 194.

  66. In Knowles, Howard W. Hunter, 208.

  67. In Knowles, Howard W. Hunter, 205.

  68. In Todd, ‘Elder Howard W. Hunter, Church Historian’, 27.

  69. In Todd, ‘Elder Howard W. Hunter, Church Historian’, 27.

  70. ‘New Church Historian Called’, Church News, 14 februari 1970, 3.

  71. In Knowles, Howard W. Hunter, 197.

  72. James E. Faust, ‘Howard W. Hunter: Man of God’ Ensign, april 1995, 27.

  73. Howard W. Hunter, ‘All Are Alike unto God’, Ensign, juni 1979, 74.

  74. In Knowles, Howard W. Hunter, 215.

  75. In Knowles, Howard W. Hunter, 218.

  76. In Knowles, Howard W. Hunter, 222; afkortingen voluit geschreven.

  77. In Gerry Avant, ‘He Wanted to Visit the Holy Land “Just One More Time,”’ Church News, 11 maart 1995, 9.

  78. In Francis M. Gibbons, Howard W. Hunter: Man of Thought and Independence, Prophet of God (2011), 119.

  79. Zie ‘Growth in Mexican Cities Explodes into 16 Stakes’, Church News, 22 november 1975, 3.

  80. In Knowles, Howard W. Hunter, 202.

  81. In Conference Report, oktober 1959, 121.

  82. In Knowles, Howard W. Hunter, 168–169.

  83. In Avant, ‘She Made Home a Happy Place’, 5.

  84. In Searle, ‘President Howard W. Hunter’, 25.

  85. Ongepubliceerd manuscript van Richard A. Hunter.

  86. James E. Faust, in ‘President Howard W. Hunter: The Lord’s “Good and Faithful Servant,”’ Ensign, april 1995, 15.

  87. In Dell Van Orden, ‘Exciting Time in Church History’ Church News, 25 juni 1988, 6.

  88. Howard W. Hunter, ‘The Opening and Closing of Doors’, Ensign, november 1987, 54.

  89. In Knowles, Howard W. Hunter, 284.

  90. In Knowles, Howard W. Hunter, 291.

  91. Zie Knowles, Howard W. Hunter, 305–306.

  92. Howard W. Hunter, ‘An Anchor to the Souls of Men’, Ensign, oktober 1993, 71.

  93. James E. Faust, ‘The Way of an Eagle’, 13.

  94. In Todd, ‘President Howard W. Hunter’, 4.

  95. In Todd, ‘President Howard W. Hunter’, 5; zie ook Howard W. Hunter, ‘Exceeding Great and Precious Promises’, Ensign, november 1994, 8.

  96. Gordon B. Hinckley, ‘A Prophet Polished and Refined’, Ensign, april 1995, 34.

  97. Howard W. Hunter, ‘Exceeding Great and Precious Promises’, Ensign, november 1994, 8.

  98. In Gerry Avant, ‘Temple Is Dedicated in Sunshine State’, Church News, 15 oktober 1994, 3.

  99. Howard W. Hunter, ‘We Have a Work to Do’, Ensign, maart 1995, 64.

  100. Howard W. Hunter, ‘The Gifts of Christmas’, Ensign, december 2002, 18.

  101. Howard W. Hunter, ‘The Gifts of Christmas’, 18–19; aangepast overgenomen uit ‘What We Think Christmas Is’, McCall’s, december 1959, 82–83.

  102. Gordon B. Hinckley, ‘A Prophet Polished and Refined’, 34.

  103. Ongepubliceerd manuscript van Richard A. Hunter.

  104. Gordon B. Hinckley, ‘A Prophet Polished and Refined’, 34.

  105. In Dell Van Orden, ‘14th President of the Church Dies at Age 87; He Touched Millions of Lives across the World’, Church News, 11 maart 1995, 3.

  106. James E. Faust, ‘Howard W. Hunter: Man of God’, 26.

  107. Gordon B. Hinckley, ‘A Prophet Polished and Refined’, 33–35.