Altaar Zie ook Offer, offerande, offeren Een bouwsel dat gebruikt wordt voor offers en aanbidding. Noach bouwt een altaar voor de Heer en brengt brandoffers, Gen. 8:20. Abraham bouwt een altaar voor de Heer, Gen. 12:7–8. Abraham bindt zijn zoon Izak op het altaar, Gen. 22:9 (Gen. 22:1–13). Jakob bouwt een altaar en noemt die plaats El Bethel, Gen. 35:6–7. Elia bouwt een altaar en daagt de priesters van Baäl uit, 1 Kon. 18:17–40. Als u uw gave op het altaar offert, verzoen u dan eerst met uw broeder, Matt. 5:23–24. Onder het altaar zag ik de zielen van hen die geslacht waren omwille van het woord van God, Openb. 6:9 (LV 135:7). Lehi bouwt een altaar van stenen en dankt de Heer, 1 Ne. 2:7. Abraham gered van de dood op een altaar van Elkenah, Abr. 1:8–20.