2004
Met al de genegenheid van een teder vader: een hoopvolle boodschap voor gezinnen
Mei 2004


Met al de genegenheid van een teder vader: een hoopvolle boodschap voor gezinnen

Hoe slecht de wereld ook wordt, ons gezin kan in vrede leven. Als we het goede doen, worden we geleid en beschermd.

Zoals Paulus heeft geprofeteerd, leven wij in ‘zware tijden’.1 ‘Satan [gaat rond] en misleid[t] het hart der mensen, en [brengt] hen in verzoeking’2, en zijn invloed neemt toe. Maar hoe slecht de wereld ook wordt, ons gezin kan in vrede leven. Als we het goede doen, worden we geleid en beschermd.

De lofzang die onze voorouders, de pioniers, vaak zongen, zegt ons wat wij moeten doen. ‘Vat moed! Gaat voort, wat ook geschied / want God verlaat de zijnen niet’.3 Wij, als ouders en als gezinsleden, hebben die moed en dat geloof nodig in deze laatste dagen.

Vader Lehi had die moed. Hij hield van zijn gezin en verheugde zich dat enkelen van zijn kinderen de geboden van de Heer onderhielden. Maar het moet hartverscheurend voor hem zijn geweest toen zijn zoons ‘Laman en Lemuël […] niet van de vrucht [namen]’ die de liefde Gods voorstelde. Hij was ‘ten zeerste bevreesd [voor hen], ja, hij vreesde, dat zij uit de tegenwoordigheid des Heren zouden worden geworpen.’4

Iedere ouder wordt wel eens door een dergelijke vrees overvallen. Maar als wij ons geloof oefenen door onze kinderen te onderrichten en alles in het werk te stellen om ze te helpen, zullen onze angsten afnemen. Lehi vatte moed en ‘vermaande [zijn kinderen] met al de genegenheid van een tedere vader, dat zij naar zijn woorden zouden luisteren, opdat de Here hun misschien genadig mocht zijn.’ En hij ‘verzocht […] hun de geboden des Heren te onderhouden.’5

Ook wij moeten het geloof hebben om onze kinderen te onderrichten en hun na aan het hart te leggen de geboden te onderhouden. We moeten ons geloof niet laten verzwakken door hun keuzes. Of wij goed leven of niet, wordt niet afgemeten aan hun mate van rechtschapenheid. Lehi raakte de zegeningen van het onthaal bij de boom des levens niet kwijt omdat Laman en Lemuël weigerden van de vruchten te nemen. Soms hebben wij ouders het gevoel dat we gefaald hebben als onze kinderen vergissingen begaan of afdwalen. Geen enkele ouder die zijn best doet om zijn kinderen lief te hebben, te onderrichten en voor hen te bidden en zorgen, is een mislukkeling. Zijn geloof, gebeden en inzet worden toegewijd aan het welzijn van zijn kinderen.

De Heer wil dat wij, als ouders, zijn geboden onderhouden. Hij heeft gezegd dat u uw kinderen overeenkomstig de geboden moet onderrichten in ‘licht en waarheid, [gij moet] uw eigen huis in orde brengen’ (…) ‘en er voor zorgen […] thuis ijveriger [te] zijn en meer belangstelling [te] tonen’.6

Ik wil ieder er vandaag aan herinneren dat geen enkel gezin de volmaking al heeft bereikt. Elk gezin is onderworpen aan de condities van het sterfelijk leven. Wij hebben allen de gave van de keuzevrijheid gekregen, waarmee we zelf kunnen kiezen en kunnen leren van de consequenties die onze keuzes hebben.

Het kan ieder van ons overkomen dat een partner, een kind, een ouder of een ander familielid op de een of andere manier lijdt — hetzij mentaal, fysiek, emotioneel of geestelijk; en wij kunnen die beproevingen ook zelf meemaken. Kortom, het sterfelijk leven is niet makkelijk.

Elk gezin heeft zijn eigen bijzondere omstandigheden. Maar het evangelie van Jezus Christus heeft voor elke moeilijkheid een oplossing. En om die reden moeten we onze kinderen het evangelie leren.

In ‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld’ staat:

‘Ouders hebben de heilige plicht om hun kinderen in liefde en rechtschapenheid op te voeden, te voorzien in hun stoffelijke en geestelijke behoeften, ze te leren dat ze elkaar moeten liefhebben en helpen, de geboden van God moeten naleven en gezagsgetrouwe burgers behoren te zijn, waar ze zich ook mogen bevinden. De echtgenoten — de moeders en vaders — zullen door God verantwoordelijk worden gehouden voor het nakomen van deze verplichtingen.’7

Het nakomen van deze verplichtingen, is de sleutel tot het beschermen van ons gezin in deze laatste dagen.

Mozes heeft het volgende advies gegeven: ‘Gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat.’8 Ons gezin moet voortdurend in onze gedachten zijn.

Mozes begreep de noodzaak om voortdurend te onderrichten, want hij was in een moeilijke tijd opgegroeid. Toen Mozes was geboren, gaf de farao opdracht om alle mannelijke Hebreeuwse baby’s in Egypte in de rivier te gooien. Maar de ouders van Mozes namen hun ouderlijke plichten serieus.

In de Schriften staat: ‘Door het geloof is Mozes na zijn geboorte drie maanden door zijn ouders verborgen gehouden, […] en zij hebben het bevel des konings niet gevreesd.’9 Toen Mozes te oud werd om verborgen te houden, maakte zijn moeder, Jokebed, een ingenieus biezen mandje, maakte het waterdicht met slijk en hars, en legde haar zoon erin. Ze stuurde het piepkleine vaartuigje de rivier af, naar een veiliger plek, waar de dochter van de farao aan het baden was.

Jokebed liet niets aan het toeval over en stuurde een geïnspireerde hulp mee, haar dochter Miriam, om het kindje in de gaten te houden. Toen de dochter van de farao, de prinses, de baby vond, bood Miriam moedig aan om een Hebreeuwse voedster te roepen. De voedster was Jokebed, de moeder van Mozes.10

Door haar getrouwheid werd het leven van Mozes gespaard. Na verloop van tijd vernam hij wie hij werkelijk was, en ‘heeft hij Egypte verlaten, zonder de toorn des konings te duchten.’11

Ik sluit mij bij getrouwe ouders overal aan in mijn verklaring dat wij weten wie wij werkelijk zijn, dat wij onze ouderlijke plichten begrijpen, en dat wij de toorn van de vorst der duisternis niet vrezen. Wij vertrouwen op het licht van de Heer.

Net als Jokebed voeden wij onze kinderen op in een slechte, vijandige wereld — een wereld die net zo gevaarlijk is als het hof van Egypte dat door de farao geregeerd werd. Maar net als Jokebed weven wij rond onze kinderen een beschermend mandje — een vaartuig dat ‘het gezin’ heet — en sturen wij hen naar veilige plekken, naar huis en naar de kerk, waar onze leringen bekrachtigd kunnen worden.

Uiteindelijk sturen we hen naar de allerbeste onderwijsinstelling — de heilige tempel, waar ze op een dag neerknielen, omringd door hun getrouwe familieleden, om zich voor tijd en eeuwigheid aan een goede partner te laten verzegelen. Wat zij van ons leren, leren zij hun kinderen, en het werk van de eeuwige familie blijft voortgaan.

Soms, als de kinderen niet bij ons zijn, verschaft de Heer geïnspireerde ‘Miriams’ om over ze te waken — bijzondere derden, zoals leidinggevenden in priesterschap en hulporganisaties, leerkrachten, familieleden en goede vrienden. Soms krijgen wij, als ouders, de ingeving van de Geest dat we bijzondere hulp moeten inroepen van artsen en bevoegde therapeuten. De Geest zal u ingeven wanneer en hoe u dergelijke hulp moet inroepen.

Maar wij krijgen de beste hulp voor ons gezin door het evangelie. Wij krijgen die van onze hemelse Vader, door de leiding van de Heilige Geest, in de leringen en beginselen, en door de priesterschap. Ik wil vijf belangrijke elementen van het ouderschap aanwijzen waar wij veel aan zullen hebben bij het sterken van ons gezin.

Houd gezinsraad. Soms zijn we bang voor onze kinderen — bang om ze raad te geven, uit angst dat we ze kwetsen. Ons gezin raad geven en oprechte belangstelling tonen voor het leven van onze gezinsleden kan zegeningen van onschatbare waarde opleveren. Af en toe kunt u als onderdeel van de gezinsavond of als buitengewone bijeenkomst met alle gezinsleden een gezinsraad houden. Maar we moeten geregeld met ieder kind afzonderlijk spreken.

Zonder die individuele gesprekken zullen ze gauw gaan geloven dat pa en ma, of opa en oma, hun moeilijkheden niet begrijpen of er niet om geven. Luisteren wij in liefde en zonder onderbreken toe, dan zal de Geest ons ingeven hoe wij onze kinderen het beste kunnen helpen en onderrichten.

We kunnen ze bijvoorbeeld leren dat ze wel kunnen kiezen wat ze doen, maar niet wat de gevolgen ervan zijn. We kunnen ze ook voorzichtig aan het verstand brengen welke consequenties ze zelf van hun gedrag zullen ondervinden.

Soms luisteren kinderen niet naar onze leringen en voldoen ze niet aan onze verwachtingen. Dan moeten we eraan denken de deur naar ons hart open te laten.

In de gelijkenis van de verloren zoon vinden we een goede les voor het gezin, en vooral voor de ouders. Toen de jongste zoon eenmaal ‘tot zichzelf’12 was gekomen, besloot hij naar huis te gaan.

Hoe wist hij dat zijn vader hem niet zou verwerpen? Omdat hij zijn vader kende. Bij de onvermijdelijke misverstanden, conflicten en dwaasheden in zijn jeugd zie ik in gedachten zijn vader dichtbij hem met begrip, mededogen, een zacht antwoord, een luisterend oor en een vergevensgezinde omhelzing. Ik kan me ook voorstellen dat de zoon heeft geweten dat hij naar huis kon gaan omdat hij wist wat hem thuis te wachten stond. Want in de Schriften staat: ‘En toen hij nog veraf was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen. En hij liep hem tegemoet viel hem om de hals en kuste hem.’13

Ik getuig dat onze hemelse Vader de deur openlaat. Ik getuig ook dat het nooit te laat is om de deur tussen onszelf en onze kinderen open te doen met eenvoudige woorden als ‘Ik houd van je’, ‘Het spijt me’ en ‘Vergeef me alsjeblieft’. Wij kunnen nu een begin maken aan een thuis waarnaar zij graag zullen terugkeren, niet alleen hier maar ook in de eeuwigheid.

We kunnen onze gehoorzame kinderen ook helpen om de deur van vergeving open te laten, door onze liefde en waardering voor hen uit te spreken, en ze te helpen zich te verheugen in de bekering van hun broers en zussen.

Nu we de deur naar ons hart open hebben gezet, moeten we leren de Schriften op onszelf toe te passen.

We hebben het er vaak over dat we onze kinderen uit de Schriften moeten onderwijzen, maar hoe doen we dat?

Jaren geleden vertelde ik ons zoontje over het leven van de broeder van Jared. Het verhaal was erg interessant, maar hij reageerde niet. Toen vroeg ik wat het verhaal voor hem betekende. Het betekent zoveel als we onze kinderen vragen wat het voor hen betekent? Hij zei: ‘Weet je, het lijkt veel op wat Joseph Smith heeft meegemaakt toen hij in het bos bad en antwoord kreeg.’

Ik zei: ‘Jij bent ongeveer even oud als Joseph toen. Denk je dat jij iets zou hebben aan zo’n gebed?’ Plotseling hadden we het niet meer over een verhaal dat zich in een verafgelegen land afspeelde. We hadden het over onze zoon: over zijn leven, zijn behoeften, en wat hij aan het gebed kon hebben.

Het is onze taak als ouders om onze kinderen te helpen met ‘alle Schriftuur [en het hele evangelie van Jezus Christus] op [zichzelf] toepasselijk [te maken], opdat [zij] er nut en lering uit [mogen] trekken.’14

Passen wij alle evangelie-ervaringen van onze kinderen toe op hun werkelijke behoeften? Leren we ze wat de gave van de Heilige Geest inhoudt, bekering, de verzoening, het avondmaal, en de avondmaalsdienst, en hoe die hen helpen om de moeilijkheden in hun leven het hoofd te bieden? Er is in formele lessen niet genoeg tijd om onze kinderen alles te leren wat ze moeten weten. Daarom moeten we ons voordeel doen met alledaagse leermomenten.

Die momenten zijn van onschatbare waarde. Ze doen zich voor tijdens werk, spel en de praktijk van alledag. Tijdens die leermomenten kan de Geest van de Heer ons ingeven wat wij moeten zeggen en doen om onze kinderen ertoe te brengen onze raad te aanvaarden.

Wat is het een vreugde en een zegen om thuis de Geest te hebben! En wat is het een zegen om die Geest uit te nodigen door gebed, schriftstudie, vriendelijke woorden en onderlinge waardering! Laten we ons voorbereiden op leermomenten door te bidden zoals Alma bad voor zijn zoon, met ‘veel geloof’15 en uit alle macht van onze ziel, door te vasten, de Schriften te onderzoeken, ons van onze zonden te bekeren, en toe te staan dat de Heilige Geest ons hart vervult met liefde, vergevensgezindheid en mededogen. Dan zal het ons huis vullen. Laten we daarom de goede Herder vertrouwen.

Mozes’ moeder, Jokebed, stuurde haar zoon de rivier af, met geloof in ‘de herder […] van [onze] ziel’.16 Wij kunnen er als ouders ook op vertrouwen dat de goede Herder ons zal leiden. Jesaja heeft beloofd: Hij zal allen die verantwoordelijk zijn voor de jeugd ‘zachtkens leiden’.17

Hij zal ons helpen om op de beginselen van de keuzevrijheid, tegenstand en de verzoening te vertrouwen, en die te respecteren, zelfs als onze kinderen onverstandige keuzes doen. Hij zal ons door zijn Geest helpen om onze kinderen te leren elke moeilijkheid, beproeving en rampspoed in het leven aan te kunnen door te bedenken wie zij zijn: een kind van God. We zullen inspiratie ontvangen voor manieren om ze te helpen de hele ‘wapenrusting Gods’18 aan te doen, zodat ze de ‘brandende pijlen van de boze’19 kunnen weerstaan met behulp van ‘het schild des geloofs’20 en ‘het zwaard des Geestes’.21 Naarmate onze kinderen zich geestelijk wapenen en sterken, zal Hij ze zegenen om getrouw tot het einde toe te volharden en naar huis terug te keren, waardig om voor altijd bij hun hemelse Vader te wonen.

Het zal ons altijd verdriet doen om te zien dat onze gezinsleden lijden onder de beproevingen van het sterfelijk leven. Maar wij zullen verbaasd staan over de liefde die onze Heiland ze te bieden heeft. Door Hem hoeven tegenslagen ze niet te verslaan en vernietigen, maar kunnen ze hen verzachten, sterken en heiligen.

Tot ouders en kinderen over de hele wereld getuig ik dat de Heer Jezus Christus verlossingskracht heeft. Hij is de Genezer, de Verlosser, de reddende Herder die de 99 schapen achterlaat om het honderdste te zoeken. Als wij ernaar streven bij te dragen aan het heil van onze dierbaren in ons eigen gezin, getuig ik dat zij binnen zijn bereik zijn. Wij helpen Hem om hen te bereiken als wij getrouw het evangelie naleven, ons aan elkaar laten verzegelen in de tempel, en de verbonden naleven die we daar sluiten.

Ouders kunnen veel troost putten uit de woorden van ouderling Orson F. Whitney, die de woorden van Joseph Smith heeft aangehaald:

‘De profeet Joseph Smith heeft gezegd — en hij heeft nooit iets gezegd wat vertroostender is — dat de eeuwige verzegeling van getrouwe ouders en de beloften van God voor het heldhaftige werk dat zij voor het goede doel verrichten, niet alleen henzelf zal verlossen maar ook hun nakomelingen. Hoewel sommige schapen zullen afdwalen, houdt de Herder ze in de gaten, en uiteindelijk zullen ze merken dat God zijn hand uitstrekt om ze terug in de kudde te trekken. Zij zullen terugkeren, in dit leven of hierna. Zij zullen hun schuld moeten betalen om aan de gerechtigheid te voldoen; zij zullen voor hun zonden moeten lijden. Maar als ze, net als de verloren zoon, naar een liefdevolle, vergevensgezinde Vader terugkeren, zal hun pijnlijke erva- ring niet voor niets zijn geweest. Bid voor uw zorgeloze en ongehoorzame kinderen; houd hen vast door uw geloof. Blijf hopen en vertrouwen totdat u het eeuwig heil van God ziet.’22

Ik geef mijn bijzonder getuigenis dat Jezus Christus zijn leven heeft gegeven om het heil en de verhoging van alle gezinnen op aarde mogelijk te maken. Met al de genegenheid van een teder vader, wijs ik u op de liefde die uw hemelse Vader voor u en uw gezin heeft.

Mogen wij onze dierbaren om ons heen verzamelen, moed vatten en voortgaan, ‘wat ook geschied’, want God verlaat de zijnen niet. Met geloof, moed en liefde zullen gezinnen voor eeuwig samen zijn. Dat getuig ik in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. 2 Timoteüs 3:1.

  2. 3 Nephi 2:3.

  3. ‘Komt, heil’gen, komt’, lofzang 15.

  4. 1 Nephi 8:35–36.

  5. 1 Nephi 8:37–38.

  6. LV 93:42–43, 50.

  7. Liahona, oktober 1998, p. 24.

  8. Deuteronomium 6:7.

  9. Hebreeën 11:23.

  10. Zie Exodus 2:3–10; zie ook Jerrie W. Hurd, Our Sisters in the Bible (1983), pp. 36–37.

  11. Zie Hebreeën 11:24–27.

  12. Lucas 15:17.

  13. Lucas 15:20.

  14. 1 Nephi 19:23.

  15. Mosiah 27:14.

  16. 1 Petrus 2:25.

  17. Jesaja 40:11.

  18. Zie Efeziërs 6:11, 13; zie ook LV 27:15.

  19. 1 Nephi 15:24; LV 3:8; zie ook Efeziërs 6:16.

  20. Efeziërs 6:16; LV 27:17.

  21. Efeziërs 6:17; zie ook LV 27:18.

  22. Conference Report, april 1929, p. 110.