2007
Boodschap aan mijn kleinzoons
Mei 2007


Boodschap aan mijn kleinzoons

Ik hoop dat ieder van jullie een man Gods wordt. Dat word je door goede werken te doen.

Afbeelding

Broeders, vanavond wil ik jullie toespreken zoals ik mijn kleinzoons zou toespreken. Ik hoop dat wat ik te zeggen heb, voor alle jonge priesterschapsdragers overal zal gelden. Als ik denk aan het grote aantal aanwezigen hier en aan de vele duizenden die zich per satelliet bij ons hebben gevoegd, besef ik dat het voorrecht van het priesterschap Gods slechts aan relatief weinigen onder de miljarden mensen in de hele wereld is voorbehouden. Het priesterschap mogen dragen is een grote eer. En toch kan iedere man of jongen van twaalf jaar of ouder in de kerk het ontvangen als hij goed leeft.

Het priesterschap is het gezag dat aan de mens is gedelegeerd om in Gods naam op te treden. Het is een macht die niemand op eigen initiatief op zich kan nemen. Paulus heeft gezegd: ‘Niemand matigt zichzelf die waardigheid aan, doch men wordt ertoe geroepen door God, zoals immers ook Aäron.’1 Dit gezag kan geen enkel mens scheppen.

Peter, een jonge priester, heeft de volgende ervaring beschreven die hem leerde dat de priesterschap echt macht heeft. Een jonge bekeerling in zijn wijk in Ontario werd ondersteund als leraar in het Aäronisch priesterschap en Peter werd gevraagd om de ordening te verrichten. Hij schrijft: ‘Ik had nog nooit iemand de handen opgelegd en ik voelde me zo onbekwaam. Maar toen stelde de Geest me gerust dat ik het best kon. …

‘De te ordenen jongeman ging op de stoel zitten en ik ging pal achter hem staan. [Onze jongemannenpresident] hielp mij met het ordeningsgebed en ik herhaalde ieder woord dat hij zei. Toen we de ordening hadden verricht, zeiden we: ‘(…) en wij willen hierbij een zegen over je uitspreken …’, waarop [de jongemannenpresident] naar mij keek en aangaf dat ik het verder alleen moest afmaken.

‘Op dat moment veranderde de betekenis die het priesterschap voor mij had volledig. Het was ineens meer dan een titel — namelijk het werkelijke gezag om in Gods naam te handelen, en ik gaf dat gezag aan iemand anders. Ik was even stil en wachtte tot de Geest mij influisterde wat ik moest zeggen. Ik vind het moeilijk om de gevoelens te beschrijven die ik die dag bij het geven van de zegen had, maar ik kan wel zeggen dat ik nu een sterker getuigenis heb dat de macht van het priesterschap echt bestaat.’2

Jongemannen, jullie kijken er ongetwijfeld naar uit om het hogere of Melchizedeks priesterschap te krijgen. De profeet Joseph Smith heeft over dit hogere priesterschap gezegd: ‘Het is ingesteld vóórdat de Heer “de aarde grondvestte”, vóórdat “de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden” en het is het hoogste en heiligste priesterschap naar de orde van de Zoon Gods.’3

Als priesterschapsdragers vertegenwoordigen wij de Heer. De Heer zei in 1831 het volgende over die volmacht tot de ouderlingen van de kerk in Kirtland: ‘Welnu, daar gij gevolmachtigden zijt, zijt gij belast met de opdracht van de Heer; en wat gij ook doet volgens de wil des Heren, is de zaak des Heren.’4

President Hinckley heeft ons er vaak aan herinnerd dat zendingswerk in feite een priesterschapstaak is. Het is een grote eer en verantwoordelijkheid om geroepen te worden tot zendingswerk in dienst van de Heer. Die dienstbaarheid geeft blijvende vreugde, zelfs al kan het soms moeilijk en zelfs teleurstellend zijn. Mijn zending heeft de loop van mijn leven veranderd. Het was een van de fijnste dingen die ik ooit heb meegemaakt. Een zending bereidt ons voor op de rest van ons werk in dit leven en in de eeuwigheid.

Ik hoop dat ieder van jullie een man Gods wordt. Dat word je door goede werken te doen. Je eert je priesterschap en maakt het groot, zoals de apostel Paulus heeft gezegd: ‘Jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid.’5

Het is niet altijd makkelijk om rechtschapen te zijn en je tegelijkertijd aan de wetten van de maatschappij en de wetten van de Heer te houden. Maar op de lange duur is het volgen van de regels altijd de beste manier om alles te verkrijgen wat de Heer ons heeft beloofd.

We zijn allemaal rekenschap verschuldigd voor onze daden. Uit mijn ervaring als advocaat heb ik geleerd dat mensen die zich geregeld aan misdaden schuldig maken, vaak hun moeder of hun vader of de maatschappij de schuld geven voor hun gevangenschap. Maar het zijn zijzelf die bewust ‘tegen de aard van God’ hebben gehandeld, waardoor zij zich bevinden ‘in een staat die in strijd is met de aard van het geluk’.6 Sommigen beweren zelfs: ‘De duivel heeft me ertoe aangezet!’ Wat aan die uitspraak waar is, is dat de duivel ons verleidt om kwaad te doen.7 Wat er níet aan klopt, is dat wij keuzevrijheid hebben. De duivel kan ons niet dwingen tot iets wat wij niet willen.8

Ieder van ons kan valstrikken en valkuilen tegenkomen, of we nu in onze jeugd zijn, op middelbare of op hogere leeftijd. Zoals iemand eens heeft opgemerkt: ‘In onze jeugd lopen we tegen moeilijkheden aan, maar op hoge leeftijd lopen de moeilijkheden tegen ons aan!’9 De grote toegeeflijkheid van onze maatschappij vereist van ons dat wij ons erg stevig vasthouden aan de ijzeren roede van rechtschapenheid om de zegeningen en bescherming van de Heer te ontvangen. Wie zich met de verleidingen van Satan inlaat, speelt een gevaarlijk spel. Alle dagen van ons leven moeten we ons hoeden voor alle vormen van kwaad.

Jongemannen die het priesterschap dragen, jullie hebben allemaal de plicht om respect te tonen voor vrouwen. Ga je uit met de lieftallige jongevrouwen van de kerk, dan is het je plicht om hun lichamelijke veiligheid en deugd te beschermen. Omdat je het priesterschap draagt, heb je de grote verantwoordelijkheid om de hoge morele normen van de kerk onder alle omstandigheden in acht te nemen. Jullie weten wel beter dan de grenzen van de seksuele verleiding op te zoeken. Als je over die grenzen heengaat en je het voorplantingsvermogen misbruikt, verlies je deels datgene wat heilig aan jouzelf is. Hoe kunnen wij hopen om in tijd of eeuwigheid een grote rol te spelen als we geen zelfdiscipline hebben? Gehuwd zijn met een rechtschapen vrouw die de Heer en jou liefheeft en die het priesterschap respecteert, is een van de grootste zegeningen in dit leven en de eeuwigheid. Ik heb die les geleerd door meer dan zestig jaar huwelijk met mijn vrouw, Ruth.

Vrienden en kennissen verrijken je leven, maar die relaties kunnen tijdelijk zijn. Niemand heeft je meer lief of is bezorgder om je welzijn dan je ouders. Je kunt wat ze tegen je zeggen in twijfel trekken, maar je kunt hun liefde voor jou en hun bezorgdheid om je welzijn niet in twijfel trekken.

De tijd komt dat jullie, jongemannen, voor een vrouw en kinderen dienen te zorgen die van jullie afhankelijk zullen zijn. Als je trouwt, ben je verantwoordelijk voor het welzijn van je vrouw en uiteindelijk ook voor het welzijn van de kinderen in je gezin. Het huwelijk en het vaderschap kunnen je eeuwig geluk en vreugde geven. Zoals president Joseph F. Smith heeft gezegd: het is het gezinsleven ‘waarop het bestuur van de kerk is gebaseerd en in stand wordt gehouden.’10 Om de uiterste voldoening te vinden in het gezin, moeten beide partners volledig toegewijd zijn aan het huwelijk. President David O. McKay heeft ooit gezegd: ‘Op het moment dat iemand zaken of pleziertjes voorrang geeft boven zijn gezin, begeeft hij zich op een hellend vlak en zal zijn ziel schade oplopen.’11

Sommigen van jullie zijn hard op weg om enkele levensdoelen te verwezenlijken. Wij zijn trots op jullie. Mijn vader heeft me eens verteld dat hij dacht het helemaal te hebben gemaakt als hij zijn rechtenstudie voltooide. Maar hij zei dat zijn afstuderen in werkelijkheid het begin van nog grotere moeilijkheden was. In dit leven hebben we het nooit gemaakt, want we zijn nooit vrij van aardse zorgen.

Wij leven in een tijd van specialisatie. Toen ik een kleine jongen was, hadden veel mensen een T-Ford. In vergelijking met moderne auto’s waren die in mechanisch opzicht relatief eenvoudig. Veel mensen konden hun eigen auto repareren door de kleppen af te vijlen, de ringen op de zuigers te vervangen, nieuwe remschijven te plaatsen en uitgebreid gebruik te maken van ijzerdraad. Tegenwoordig zijn auto’s zo geavanceerd dat de gemiddelde persoon nauwelijks weet hoe hij ze moet repareren. Tegenwoordig gebruiken monteurs een computer om motorproblemen op te sporen. Ik geef dit voorbeeld om jullie, jongemannen, aan te moedigen een opleiding te volgen zodat je de ontwikkelingen bij kunt houden. Een technische opleiding is erg belangrijk, en datzelfde geldt ook voor het hoger onderwijs. Voor elke vaardigheid is een gespecialiseerde opleiding nodig.

Het kan mij niet schelen welk beroep je in dit leven kiest, als het maar een eerzaam vak is. Hoe je in het levensonderhoud van je gezin voorziet, is aan jou. Een vaardigheid aanleren is een goede manier om de rekeningen te betalen, maar je moet er ook wat persoonlijker bij betrokken zijn. Concentreer je alleen niet zo erg op de materiële zaken in het leven dat je het doel van je bestaan als mens uit het oog verliest. Misschien herinner je je Jacob Marley, het personage van Dickens dat zich beklaagde hoe geobsedeerd hij met zijn werk was geweest en uitriep: ‘De zaak? (…) De mensheid was mijn zaak! Hun gemeenschappelijk welzijn was mijn zaak.’12 Ieder van ons zou de een of andere rol moeten spelen in het sterken van de samenleving, met name door Gods werk te doen.

Ik ben erachter gekomen dat voor ons, priesterschapsdragers, de beste succesformule luidt: ‘Zoekt eerst [Gods] koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden.’13 Je krijgt niet meteen succes, want daar is ook voorbereiding en hard werken voor nodig. Er bestaan echt geen sluipwegen naar succes.

Ieder van ons is een unieke schepping van onze hemelse Vader. Geen twee mensen zijn precies hetzelfde. Niemand heeft precies dezelfde gaven en talenten ontvangen als u. We moeten die talenten en gaven vergroten en ze als hefboom gebruiken om onze uniekheid op te krikken. Een voorbeeld. In mijn jonge jaren was er een fijne jongeman in onze buurt die niet erg goed in leren was, maar prachtige meubelen kon maken. Hij en ik gingen op dezelfde dag in militaire dienst. Hij wist niet hoe hij zijn bed onberispelijk moest opmaken, maar hij kon uit een blok hout een prachtig kunstwerk snijden. President Howard W. Hunter heeft terecht gezegd: ‘Sommige mensen hebben het idee dat talent, creativiteit, morele kracht of uitmuntendheid niet besteed zijn aan jongeren, en alleen zijn weggelegd voor ouderen. Dat is niet waar.’14

Jonge mannen, jullie hebben een toekomst met een grote belofte voor je. Jullie zijn de erfgenamen van kennis die de wereld nooit eerder heeft gehad. Met die kennis kun je bijdragen leveren aan de toekomst van het zakenleven, de industrie, de landbouw en andere beroepen. Misschien behoor je wel tot diegenen die een levenswijze gaan verdedigen op het slagveld. Je behoort tot diegenen die de evangeliebeginselen in de wereld verbreiden en bijdragen aan de groei van de kerk.

Geliefde kleinzoons en alle bijzondere jongemannen in mijn gehoor: ga voort. Ga voort in geloof en rechtschapenheid en volg het leiderschap van onze profeet, president Gordon B. Hinckley. Als je dat doet, zal de Heer je sterken en je grootmaken, zodat je veel zult bereiken. Ik getuig van de grote, verregaande invloed die het priesterschap op mij heeft gehad. In de vele jaren van mijn leven heb ik nooit geprobeerd te verbergen wie ik ben en wat ik geloof. Ik kan me geen enkele keer herinneren dat het mijn carrière schaadde of dat ik goede vrienden kwijtraakte door nederig toe te geven dat ik lid van deze kerk was. Daarvan getuig ik tot jullie en geef jullie mijn zegen in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Hebreeën 5:4.

  2. Peter Pomart, ‘De macht is reëel’ Liahona, juni 1997, p. 44.

  3. History of the Church, deel 4, p. 207.

  4. LV 64:29.

  5. 1 Timoteüs 6:11.

  6. Alma 41:11.

  7. Zie Moroni 7:12.

  8. Zie Jakobus 1:12–15, 4:7.

  9. Josh Billings. In: Evan Esar (red.), Dictionary of Humorous Quotations (1962), p. 36.

  10. ‘Parents Should Be Consulted’, Improvement Era, februari 1902, pp. 308–309.

  11. Conference Report, april 1964, p. 5.

  12. Charles Dickens, A Christmas Carol, in The Best Short Stories of Charles Dickens (1947), p. 435.

  13. Matteüs 6:33.

  14. The Teachings of Howard W. Hunter, Clyde J. Williams (red., 1997), p. 117.