2007
De taal der engelen
Mei 2007


De taal der engelen

Onze woorden zouden net als onze daden vol geloof, hoop en naastenliefde moeten zijn.

Afbeelding

De profeet Joseph Smith vergrootte ons begrip van de kracht van de spraak toen hij zei: ‘Ieder wezen dat door geloof te werk gaat, maakt gebruik van woorden. God zei: “Laat er licht zijn; en er was licht.” Jozua sprak en de grote lichten die God had geschapen, stonden stil. Elia gebood en de hemelen bleven drie jaar en zes maanden gesloten, zodat het niet regende. (…) Dat gebeurde allemaal door geloof. (…) Geloof is dus werken door woorden; en zo zijn en worden de grootste werken verricht.’1 Net als alle gaven ‘van boven’, zijn woorden ‘heilig […], en […] u [moet] er behoedzaam en beteugeld door de Geest over […] spreken.’2

Met dit besef van de kracht en de heilige aard van woorden wil ik waarschuwen, als dat nodig is, dat we moeten oppassen hoe we elkaar aanspreken en hoe we over onszelf spreken.

Een regel uit de apocriefe boeken drukt de ernst van de zaak beter uit dan ik dat kan. Er staat: ‘Een slag met een zweep maakt een striem, maar een slag met de tong breekt botten.’3 Met dat schrijnende voorbeeld in gedachten was ik erg onder de indruk toen ik in het boek Jakobus las dat er een manier was waarop ik ‘een volmaakt man’ kan worden.

Jakobus zegt: ‘Want wij struikelen allen in velerlei opzicht; wie in zijn spreken niet struikelt, is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden.’

Hij vervolgt de vergelijking met het in toom houden als volgt: ‘Als wij paarden de toom in de bek leggen, zodat zij ons gehoorzamen, kunnen wij ook hun gehele lichaam besturen.

‘Zie, ook de schepen, ofschoon zij zo groot zijn en door sterke winden voortgedreven worden, worden door een zeer klein roer gestuurd (…).’

Vervolgens zegt Jakobus: ‘Zo is ook de tong een klein lid (…). Zie, hoe weinig vuur een groot bos in brand [kan steken].

‘Ook de tong is een vuur (…) onder onze leden (…), iets, dat het gehele lichaam bezoedelt (…), terwijl zij zelf in vlam gezet wordt door de hel.

‘Want alle soorten van wilde dieren en vogels, van kruipende dieren en zeedieren (…) zijn bedwongen door de menselijke natuur,

‘maar de tong kan geen mens bedwingen. Zij is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn.

‘Met haar loven wij de Here en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis Gods geschapen zijn:

‘uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort. Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn.’4

Dát is behoorlijk duidelijk! Uiteraard bedoelt Jakobus niet dat onze tong altijd slecht is, noch dat alles wat we zeggen ‘vol dodelijk venijn’ is. Maar hij bedoelt wél dat wat we soms zeggen op zijn minst schadelijk is, zelfs venijnig — en dat is een schrikbarende aanklacht voor een heilige der laatste dagen! De stem die een plechtig getuigenis geeft, vurige gebeden uit en de lofzangen van Zion zingt, kan dezelfde stem zijn die kleineert en kritiseert, in verlegenheid brengt, kwetst en daarmee de eigen geest en die van anderen vernietigt. ‘Uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort’, beklaagt Jakobus zich. ‘Dit moet, mijn broeders [en zusters], niet zo zijn.’

Is dit niet iets waar we allemaal wat aan zouden kunnen doen? Is dit niet iets waarin ieder van ons zou kunnen proberen om iets meer een ‘volmaakte’ man of vrouw te worden?

Echtgenoten, u hebt de heiligste gave toevertrouwd gekregen die God u kan geven: een vrouw, een dochter van God, de moeder van uw kinderen, die zich vrijwillig aan u heeft gegeven omwille van liefde en vreugdevol kameraadschap. Denk eens aan de vriendelijke dingen die u tegen haar zei toen u nog verkering had. Denk eens aan de zegens die u haar hebt gegeven met uw handen liefdevol op haar hoofd gelegd. Zie uzelf en haar als de god en godin waarvan u beiden het potentieel in u draagt, en denk vervolgens eens aan andere momenten die gekenmerkt worden door kille, bijtende, onbeheerste woorden. Gezien de schade die we met onze tong kunnen toebrengen, is het begrijpelijk dat de Heiland heeft gezegd: ‘Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt dat maakt de mens onrein.’5 Een man in wie het nooit zou opkomen om zijn vrouw te slaan, kan door de wreedheid van zijn onnadenkende of onvriendelijke woorden weliswaar niet haar botten breken, maar wel haar hart. Lichamelijke mishandeling wordt geheel en onvoorwaardelijk veroordeeld door De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Als het mogelijk is om een nog duidelijker veroordeling uit te spreken, dan zou ik zeggen dat we ons nog krachtiger uitspreken tegen elke vorm van seksueel misbruik. En nu spreek ik mij uit tegen verbale en emotionele mishandeling van wie dan ook dóór wie dan ook, maar vooral door een man van zijn vrouw. Broeders, dit moet niet zo zijn.

In diezelfde geest spreken wij ook de zusters aan, want de zonde van verbale mishandeling maakt geen onderscheid tussen de geslachten. Echtgenotes, hoe staat met de tong in uw mond, die u niet in toom hebt, of de kracht om goed of kwaad te doen met uw woorden? Hoe komt het dat zo’n lieftallige stem, die van nature zo engelachtig is, zo dichtbij de sluier, zo instinctief zachtaardig en inherent vriendelijk, ooit zo schel, zo bijtend, zo scherp en tomeloos kan zijn? De woorden van een vrouw kunnen snijdender zijn dan enige dolk die ooit gesmeed is en kunnen de mensen die zij liefhebben verder van haar afstoten dan iemand aan het begin van het gesprek ooit had kunnen dromen. Zusters, er is in die fantastische geest van u geen plaats voor scherpe of kwetsende uitingen van welke soort ook, inclusief roddels of kattige opmerkingen. Laat er nooit van ons thuis of onze wijk of onze buurt gezegd worden dat ‘de tong […] een vuur [is] onder onze leden (…), iets, dat het gehele lichaam bezoedelt, (…) in vlam gezet door de hel.’

Die raad wil ik uitbreiden naar het hele gezin. We moeten erg oppassen hoe wij kinderen toespreken. Wat wij wel of niet zeggen, hoe en wanneer we het zeggen, alles is belangrijk bij de vorming van het zelfbeeld van een kind. Maar het is zelfs nog belangrijker voor het vormen van het geloof van dat kind in ons en in God. Gebruik altijd opbouwende woorden tegenover een kind. Zeg nooit, zelfs niet in een opwelling, dat het dik of dom of lui of achterlijk is. Dat zou u natuurlijk nooit doen met een kwaadaardige bedoeling, maar hoe u het ook bedoelt, ze onthouden het en doen er misschien wel jaren over om te proberen het te vergeten — en vergeven. En probeer uw kinderen niet te vergelijken, zelfs niet als u denkt dat u daar heel goed in bent. Al zegt u op nog zo’n positieve manier ‘Susan is knap en Sandra is intelligent’, al wat Susan zich herinnert, is dat ze niet intelligent is, en Sandra dat ze niet knap is. Prijs ieder kind individueel om wat het is en help het om te ontkomen aan de obsessie van onze cultuur om te vergelijken, te concurreren en nooit het gevoel te krijgen dat we voldoen.

In dit alles is het, denk ik, vanzelfsprekend dat negatieve woorden zo vaak voortvloeien uit negatieve gedachten, inclusief negatieve gedachten over onszelf. We zien onze eigen fouten, we spreken — of denken, op zijn minst — kritisch over onszelf, en dan duurt het niet lang voordat we iedereen en alles in een negatief daglicht zien. Geen rozegeur, geen maneschijn, geen belofte van hoop of geluk. Het duurt niet lang voordat wijzelf en allen om ons heen ellendig zijn.

Ik vind deze uitspraak van ouderling Orson F. Whitney mooi: ‘De geest van het evangelie is optimistisch; hij vertrouwt op God en ziet van alles de zonnige kant. Het tegengestelde, een pessimistische geest, haalt de mens naar beneden en keert hem af van God, kijkt naar de duistere kant, mort, klaagt en aarzelt om te gehoorzamen.’6 Houd u aan de woorden van de Heiland, namelijk: ‘Houdt goede moed.’7 (In feite denk ik dat we ons er vaker schuldig aan maken dát gebod te overtreden dan enig ander!) Spreek woorden van hoop. Spreek woorden van bemoediging, ook over uzelf. Probeer niet de hele tijd te klagen en te jammeren. Zoals iemand eens heeft gezegd: ‘Zelfs in de gouden eeuw van de beschaving zal er ongetwijfeld wel iemand hebben gemopperd dat alles er te geel uitzag.’

Ik heb vaak gedacht dat het feit dat Nephi met koorden gebonden en met stokken geslagen werd beter te verdragen was dan het constante gemor van Laman en Lemuël.8 Hij zal vast een keertje hebben gezegd: ‘Sla me nog maar een keer. Ik kan jullie nog steeds horen.’ Ja, het leven brengt problemen met zich mee. En ja, u wordt ook met negatieve zaken geconfronteerd. Maar neem alstublieft een van mijn levensmotto’s over — geen enkele pech is zo groot dat erover zeuren het niet erger maakt.

Paulus heeft het openhartig, maar hoopvol gezegd. Namelijk: ‘Geen liederlijk woord kome uit uw mond, maar [alleen] een goed [woord], tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij, die het horen, genade ontvangen.

‘En bedroeft de heilige Geest Gods niet (…).

‘Alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaardigheid. (…)

‘Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft.’9

In zijn uiterst ontroerende laatste getuigenis roept Nephi ons op om ‘de Zoon [van God] met een volmaakt voornemen des harten’ te volgen en belooft hij ons dat ‘wanneer gij (…) de doop met vuur en met de Heilige Geest hebt ontvangen, [gij] kunt spreken met een nieuwe taal, ja, namelijk met de taal der engelen, (…) En nu, hoe zoudt gij met de taal der engelen kunnen spreken, tenzij door de Heilige Geest? Engelen spreken door de macht van de Heilige Geest; daarom spreken zij de woorden van Christus.’10 Ja, Christus was en is ‘het Woord’, aldus Johannes de geliefde,11 vol genade en waarheid, barmhartigheid en mededogen.

Dus, broeders en zusters, mogen wij in dit lange, eeuwige streven om meer op onze Heiland te gaan lijken, proberen om ‘volmaakte mannen en vrouwen’ te zijn in ten minste dit ene opzicht, namelijk door geen aanstoot te geven met onze woorden, of om het positiever te zeggen, door de taal der engelen te spreken. Onze woorden zouden net als onze daden vol geloof, hoop en naastenliefde moeten zijn, de drie grote opdrachten aan christenen die we zo hard nodig hebben in de tegenwoordige wereld. Met dergelijke woorden, die onder invloed van de Geest worden uitgesproken, kunnen we tranen drogen, harten genezen, levens verheffen, hoop teruggeven en vertrouwen de overhand geven. Ik bid dat mijn woorden over dit moeilijke onderwerp u zullen bemoedigen en niet ontmoedigen, dat u in mijn stem mag horen dat ik u liefheb, want dat doe ik. En belangrijker nog: weet dat uw Vader in de hemel u liefheeft, en zijn eniggeboren Zoon ook. Als Zij tot u spreken — en dat zullen zij doen — laat het dan niet in de wind zijn, noch in de aardbeving, noch in het vuur, maar met een stille, zachte stem, een lieve, vriendelijke stem.12 Dat is ‘de taal der engelen’ spreken. Mogen wij allen ons verheugen in de gedachte dat als wij opbouwende, bemoedigende woorden spreken tot onze broeders en zusters, en tot kinderen, wij ze tot God spreken.13 In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Lectures on Faith (1985), pp. 72–73; cursivering toegevoegd.

  2. LV 63:64.

  3. Wijsheid van Jezus Sirach 28:17.

  4. Jakobus 3:2–10; cursivering toegevoegd.

  5. Matteüs 15:11.

  6. Conference Report, april 1917, p. 43.

  7. Matteüs 14:27; Marcus 6:50; Johannes 16:33.

  8. Zie 1 Nephi 3:28–31; 18:11–15.

  9. Efeziërs 4:29–32.

  10. 2 Nephi 31:13–14; 32:2–3.

  11. Johannes 1:1.

  12. Zie 1 Koningen 19:11–12.

  13. Zie Matteüs 25:40.