2008
Duidelijke & waardevolle waarheden
Maart 2008


Duidelijke & waardevolle waarheden

Wij zijn zeer gezegend met zowel hedendaagse Schrift als de Bijbel, omdat ze Jezus Christus aan ons openbaren en van Hem getuigen. Hierna volgen 25 waarheden over de Heiland met corresponderende schriftteksten en leringen van hedendaagse profeten. (Dit overzicht is geen volledige lijst met leringen over deze onderwerpen. De onderwerpen worden uitgebreid behandeld in ‘De levende Christus: het getuigenis van de apostelen’ op p. 42 van deze uitgave.)

Leerstelling

Bijbel

Hedendaagse Schrift en profeten

1 De Vader, Zoon en Heilige Geest zijn drie aparte personen.

‘Want drie zijn er, die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn een’ (1 Johannes 5:7; zie ook Matteüs 3:16–17, Handelingen 7:55).

‘Ik heb altijd gezegd dat God een afzonderlijke persoon is, dat Jezus Christus een afzonderlijke persoon van God de Vader is, en dat de Heilige Geest een afzonderlijke persoon en een Geest is: die drie zijn drie afzonderlijke personen en goden’ (Joseph Smith, Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith [2007], p. 45).

2 De Vader en Zoon hebben een lichaam van vlees en beenderen, de Heilige Geest is een persoon van geest.

‘Betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb’ (Lucas 24:39; zie ook Genesis 5:1; Johannes 14:9; Filippenzen 3:21).

‘De Vader heeft een lichaam van vlees en beenderen, even tastbaar als dat van de mens; de Zoon eveneens; maar de Heilige Geest heeft geen lichaam van vlees en beenderen, maar is een Persoon van Geest. Ware het niet zo, dan kon de Heilige Geest niet in ons wonen’ (LV 130:22; zie ook 3 Nephi 11:13–15).

3 De drie leden van de Godheid zijn volkomen eensgezind.

‘Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij’ (Johannes 17:11).

‘Het zijn drie onderscheiden goddelijke wezens, maar zij zijn één in doel en streven. Samen brengen Zij dat schitterende, goddelijke plan ten behoeve van de verlossing en verhoging van Gods kinderen ten uitvoer’ (Gordon B. Hinckley, ‘In dit goddelijke drietal geloof ik’, Liahona, juli 2006, p. 8; zie ook 3 Nephi 11:27).

4 Gods werk en heerlijkheid is de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen.

‘Doch die nu geopenbaard is door de verschijning van onze Heiland, Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht heeft door het evangelie’ (2 Timoteüs 1:10; zie ook Johannes 3:16–17; 1 Korintiërs 15:22; Hebreeën 9:11–12, 28).

‘Want zie, dit is mijn werk en mijn heerlijkheid: de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen’ (Mozes 1:39; zie ook LV 29:43).

5 Jezus Christus was in het begin bij de Vader en is de Eerstgeborene.

‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.

‘Dit was in den beginne bij God’ (Johannes 1:1–2; zie ook Romeinen 8:29; Hebreeën 1:5–6).

‘Ik was in het begin bij de Vader, en ben de Eerstgeborene’ (LV 93:21; zie ook 3 Nephi 9:15; Mozes 2:26).

6 In de voorsterfelijke wereld koos onze hemelse Vader Jezus Christus tot Heiland.

‘[Christus] was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u’ (1 Petrus 1:20; zie ook Openbaring 13:8).

‘Mijn geliefde Zoon, die mijn Geliefde en Uitverkorene is geweest vanaf het begin, zeide tot Mij: Vader, uw wil geschiede en de heerlijkheid zij de uwe voor eeuwig’ (Mozes 4:2; zie ook Ether 3:14).

7 Onder leiding van zijn Vader heeft Jezus de aarde geschapen.

‘Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is’ (Johannes 1:3; zie ook Jesaja 40:28; Kolossenzen 1:6).

‘Zie, Ik ben Jezus Christus, de Zoon van God. Ik heb de hemelen geschapen en de aarde en alle dingen die daarin zijn’ (3 Nephi 9:15; zie ook Mosiah 3:8; Mozes 1:33).

8 Jezus Christus is de Jehova van het Oude Testament.

‘Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, ben ik’ (Johannes 8:58; zie ook Genesis 22.14; 1 Korintiërs 10:1–4).

‘Wij hebben in ons hart een standvastige en onwrikbare overtuiging van de goddelijke zending van de Heer Jezus Christus. ‘Hij was de grote Jehova van het Oude Testament, de Schepper die onder leiding van zijn Vader alles heeft geschapen’ (Gordon B. Hinckley, ‘Een tijd van dankbaarheid’, Liahona, december 1997, p. 2; zie ook Abraham 2:8).

9 Jezus is de Eniggeborene van de Vader in het vlees.

‘Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid’ (Johannes 1:14; zie ook Johannes 3:16).

‘Ik weet dat Jezus Christus zal komen, ja, de Zoon, de Eniggeborene des Vaders, vol genade en barmhartigheid en waarheid. En zie, Hij is het die komt om de zonden der wereld weg te nemen, ja, de zonden van ieder mens die standvastig in zijn naam gelooft’ (Alma 5:48; zie ook Alma 9:26; LV 93:11).

10 Jezus is het volmaakte voorbeeld voor het mensdom.

‘Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u gedaan heb’ (Johannes 13:15; zie ook 1 Petrus 2:21).

‘Een van de belangrijkste doelen van ons bestaan is dat wij mochten gaan lijken op de beeltenis van Hem die in het vlees vertoefde zonder smet — die smetteloos, rein en onbevlekt was! Christus kwam niet alleen om verzoening te brengen voor de zonden van de wereld, maar ook om een voorbeeld te geven aan alle mensen en de norm te vestigen van Gods volmaking en van gehoorzaamheid aan de Vader’ (Joseph F. Smith, Leringen van kerkpresidenten: Joseph F. Smith [1998], p. 151; zie ook 2 Nephi 31:16; 3 Nephi 18:16).

11 Toen de Heiland aan zijn bediening op aarde begon, stichtte Hij zijn kerk.

‘En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus’ (Efeziërs 4:11–12; zie ook Matteüs 16:18; Lucas 6:13).

‘Wij geloven in dezelfde organisatie die in de vroegchristelijke kerk bestond, namelijk: apostelen, profeten, herders, leraars, evangelisten enzovoort’ (Geloofsartikelen 1:6; zie ook 3 Nephi 12:1).

12 De Heiland heeft zijn leven gegeven om voor alle zonden van het hele mensdom te boeten.

‘Dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden’ (Matteüs 26: 28; zie ook Jesaja 53:5–6; 1 Johannes 2:1–2).

‘Want zie, Ik, God, heb deze dingen voor allen geleden, opdat zij niet behoeven te lijden als zij zich bekeren; (…)

‘welk lijden Mij, ja, God, de grootste van allen, van pijn deed sidderen en uit iedere porie bloeden, en naar lichaam en geest deed lijden — en Ik wilde dat Ik de bittere beker niet behoefde te drinken, en kon terugdeinzen —

‘Niettemin, ere zij de Vader, en Ik dronk de beker en voleindigde mijn voorbereidingen voor de kinderen der mensen’ (LV 19:16; 18–19; zie ook 1 Nephi 11:32–33).

13 Alleen Jezus was bij machte om voor onze zonden te boeten.

‘Er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden’ (Handelingen 4:12).

‘Hij kon zijn zending vervullen, omdat Hij de Zoon van God was en Hij de macht Gods bezat. (…)

‘Geen sterfelijk wezen had de macht of het vermogen om alle andere stervelingen uit hun verloren en gevallen staat te verlossen, noch kon iemand anders zijn leven afstaan en daarmee een universele opstanding van alle andere stervelingen teweegbrengen.

‘Alleen Jezus Christus was in staat en bereid om een dergelijke verlossende liefdesdaad tot stand brengen’ (Ezra Taft Benson, ‘Jezus Christus — onze Heiland en Verlosser’, De Ster, december 1990, p. 5; zie ook Alma 34:8–10).

14 Jezus heeft de banden des doods verbroken.

‘Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn’ (1 Korintiërs 15:20; zie ook Johannes 14:19; 1 Korintiërs 15:54).

‘Welnu, er is een dood die een stoffelijke dood wordt genoemd; en de dood van Christus zal de banden van die stoffelijke dood verbreken, zodat allen uit die stoffelijke dood zullen worden opgewekt’ (Alma 11:42; zie ook Mosiah 16:7–8; Alma 22:14).

15 Jezus is de Heiland en de Verlosser van de wereld.

‘En wij hebben aanschouwd en getuigen, dat de Vader de Zoon gezonden heeft als Heiland der wereld’ (1 Johannes 4:14; zie ook Lucas 2:11).

‘Hij komt in de wereld, opdat Hij alle mensen moge redden, indien zij naar zijn stem willen luisteren; want ziet, Hij lijdt de pijnen van alle mensen, ja, de pijnen van ieder levend schepsel, van alle mannen, vrouwen en kinderen’ (2 Nephi 9:21; zie ook LV 66:1; Mozes 1:6).

16 Jezus is de Messias van het Nieuwe Testament.

‘De vrouw zeide tot Hem: Ik weet, dat de Messias komt, die Christus wordt genoemd; wanneer die komt, zal Hij ons alles verkondigen.

‘Jezus zeide tot haar: Ik, die met u spreek, ben het’ (Johannes 4:25–26; zie ook Lucas 4:16–21).

‘Ja, namelijk zeshonderd jaar vanaf het tijdstip waarop mijn vader Jeruzalem had verlaten, zou de Here God een profeet onder de Joden doen opstaan — ja, een Messias, of met andere woorden, een Heiland der wereld’ (1 Nephi 10:4; zie ook 2 Nephi 2:26; Mozes 7:53).

17 De Heer is aan zijn ‘andere schapen’ in het oude Amerika verschenen.

‘Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder’ (Johannes 10:16).

‘En voorwaar, Ik zeg u dat gij het zijt van wie Ik heb gezegd, andere schapen heb Ik, die niet van deze kudde zijn; ook die moet Ik leiden, en zij zullen mijn stem horen; en er zal één kudde zijn en één herder’ (3 Nephi 15:21; zie ook 3 Nephi 19:2–3; 26:13, 15).

18 Jezus Christus is onze Middelaar en Voorspraak bij de Vader.

‘Want er is een God en ook een middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus’ (1 Timoteüs 2:5; zie ook 1 Johannes 2:1).

‘Heft uw hart op en weest verblijd, want Ik ben in uw midden en ben uw voorspraak bij de Vader’ (LV 29:5; zie ook 2 Nephi 2:27–28; LV 45:3–5).

19 Jezus Christus is het licht en het leven van de wereld.

‘Wederom dan sprak Jezus tot hen en zeide: Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben’ (Johannes 8:12; zie ook Psalmen 27:1; Johannes 1:9).

‘Want voorwaar, Ik zeg u dat Ik de Alfa en de Omega ben, het begin en het einde, het licht en het leven der wereld — een licht dat in de duisternis schijnt, en de duisternis begrijpt het niet’ (LV 45:7; zie ook Mosiah 16:9; LV 12:9).

20 Jezus komt zijn volk te hulp naargelang hun zwakheden.

‘Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen’ (Hebreeën 2:18; zie ook Jesaja 53:5).

‘En Hij zal de dood op Zich nemen, om de banden des doods, die zijn volk binden, los te maken; en Hij zal hun zwakheden op Zich nemen, opdat zijn binnenste met barmhartigheid zal worden vervuld, naar het vlees, opdat Hij naar het vlees zal weten hoe zijn volk te hulp te komen naargelang hun zwakheden’ (Alma 7:12; zie ook LV 62:1).

21 De Heiland kan de menselijke inborst veranderen.

‘Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen’ (2 Korintiërs 5:17; zie ook 1 Johannes 5:4).

‘Verwonder u niet dat het gehele mensdom moet worden wedergeboren, ja, mannen en vrouwen, alle natiën, geslachten, talen en volken; ja, geboren uit God, veranderd van hun vleselijke en gevallen staat in een staat van rechtvaardigheid, waardoor zij, door God verlost, zijn zonen en dochters worden;

‘Aldus worden zij nieuwe schepselen; en als zij dit niet doen, kunnen zij geenszins het koninkrijk Gods beërven’ (Mosiah 27:25–26; zie ook Mosiah 5:2, 7; Alma 5:14).

22 Jezus Christus heeft in de laatste dagen zijn oorspronkelijke kerk hersteld.

‘En Hij [zal] de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende[n];

‘Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher’ (Handelingen 3:20–21; zie ook Matteüs 17:11).

‘En opdat ook zij aan wie deze geboden werden gegeven, macht zouden hebben om het fundament te leggen van deze kerk, en haar tevoorschijn te brengen uit de donkerheid en uit de duisternis, de enige ware en levende kerk op het oppervlak der gehele aarde, waarin Ik, de Heer, welbehagen heb’ (LV 1:30; zie ook LV 20).

23 Jezus leidt zijn kerk door middel van profeten en apostelen.

‘[Gij zijt] gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is’ (Efeziërs 2:20).

‘Het hoofd van de kerk is de Heer Jezus Christus. Het is zijn kerk. Maar de profeet is het aardse hoofd’ (Gordon B. Hinckley, ‘De kerk ligt op koers’, De Ster, januari 1993, p. 51).

24 Jezus zal op zekere dag naar de aarde terugkeren.

‘Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen’ (Handelingen 1:11; zie ook 1 Tessalonicenzen 4:16; Openbaring 1:7).

‘Want Ik zal Mijzelf met macht en grote heerlijkheid openbaren vanuit de hemel met al zijn heerscharen, en duizend jaar lang in gerechtigheid bij de mensen op aarde wonen, en de goddelozen zullen niet standhouden’ (LV 29:11; zie ook LV 34:6; Mozes 7:62–64).

25 Jezus Christus zal de wereld rechtvaardig oordelen.

‘Omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen’ (Handelingen 17:31; zie ook Psalmen 9:8; Jesaja 11:3–4).

‘Wie zich bekeert en zich in mijn naam laat dopen, zal worden vervuld; en indien hij tot het einde volhardt, zie, hem zal Ik onschuldig houden voor het aangezicht van mijn Vader ten dage dat Ik zal staan om de wereld te oordelen’ (3 Nephi 27:16; zie ook LV 19:1–3).