Mormon 7–9

Laat de titelpagina van het Boek van Mormon zien. Wijs de woorden aan terwijl u ze leest, en leg de nadruk op het woord eveneens. Vraag de kinderen welke andere Schriftuurlijke boeken over Jezus gaan. Laat ze zien dat de Bijbel uit het Oude Testament en het Nieuwe Testament bestaat. Help de kinderen om ‘Oude Testament, Nieuwe Testament’ te zeggen als u naar de Bijbel wijst, en ‘Eveneens een testament’ als u naar het Boek van Mormon wijst.

Laat een wereldkaart of de doe-pagina van deze week, een Bijbel en een Boek van Mormon zien. Leer de kinderen met deze hulpmiddelen dat de Bijbel een verslag is van Jezus’ leringen in en rond Jeruzalem, en dat het Boek van Mormon een verslag is van zijn leringen in Amerika.

Kies gebeurtenissen en waarheden waarvan de Bijbel en het Boek van Mormon beide getuigen, zoals de geboorte, dood en opstanding van Jezus. Toon afbeeldingen uit het Evangelieplatenboek die daarbij passen. Laat de kinderen beschrijven wat ze op de afbeeldingen zien, en vertel ze dat er zowel in de Bijbel als in het Boek van Mormon over wordt gesproken.

Lees Mormon 8:3. Benadruk dat Moroni de geboden onderhield, waaronder het gebod om het Boek van Mormon af te maken, hoewel hij helemaal alleen was. Vertel over een situatie waarin u trouw bleef, ook al voelde u zich alleen.

Bespreek het goede voorbeeld van Moroni, en bedenk vervolgens enkele situaties waarin een kind tussen goed en kwaad moet kiezen, terwijl er niemand kijkt. Wat zou Moroni doen?

Zing met de klas een liedje over het goede kiezen, zoals ‘Wees eerlijk en trouw’ (Kinderliedjes, 81). Waarom is het belangrijk om altijd het goede te kiezen, zelfs als je alleen bent?

Leg uit dat een wonder iets is wat God verricht om zijn macht te tonen en ons tot zegen te zijn (zie Gids bij de Schriften, ‘Wonder’). Lees in Mormon 9:11–13, 17 woorden en zinsneden die over Gods wonderen gaan. Bedenk samen welke wonderen er nog meer in de Schriften staan. (Gebruik eventueel Evangelieplatenboek nr. 26, 40, 41 en 83.) Getuig dat God vroeger wonderen verrichtte en dat Hij dat nu nog steeds doet.

Vertel over een wonder dat u in de kerk hebt gezien of zelf hebt meegemaakt. Getuig dat God ‘een god van wonderen’ (Mormon 9:11) is.

Schrijf Mormon 7:9 op het bord, maar laat de woorden deze en die weg. Schrijf ook op het bord: deze = het Boek van Mormon en die = de Bijbel. Laat de kinderen Mormon 7:9 voorlezen en de ontbrekende woorden aanvullen met de zinsneden op het bord. Wat leren we uit dit vers over de Bijbel en het Boek van Mormon?

Laat een Boek van Mormon en een Bijbel zien. Vertel een paar verhalen uit elk boek, en laat zo mogelijk afbeeldingen zien (zie het Evangelieplatenboek). Laat de kinderen wijzen naar het boek waar het verhaal uit komt. Waarom hebben we beide boeken nodig?

Schrijf de woorden van het achtste geloofsartikel op aparte blaadjes papier. Geef elk kind een of twee woorden, en laat de kinderen samenwerken om de woorden in de juiste volgorde te leggen. Laat ze het geloofsartikel enkele keren herhalen. Wat leren wij eruit?

Afbeelding

exemplaren van het Boek van Mormon in verschillende talen

Lees samen Mormon 8:1–7, en vraag de kinderen hoe ze zich zouden voelen als ze Moroni waren. Laat ze in de verzen 1, 3 en 4 opzoeken welk gebod Moroni kreeg. Hoe kwam Moroni ‘het gebod van [zijn] vader na’? Hoe kunnen we meer zoals Moroni worden?

Laat elk kind een situatie opschrijven waarin hij of zij moet kiezen tussen goed en kwaad terwijl niemand kijkt. Doe hun ideeën in een bakje, en laat de kinderen er om de beurt een pakken en vertellen wat ze zouden doen om meer op Moroni te lijken.

Laat een recept zien. Wat zou er gebeuren als je een belangrijk ingrediënt wegliet? Laat de kinderen in Mormon 8:24 en 9:20–21 opzoeken welk belangrijk ‘ingrediënt’ we moeten hebben voordat God wonderen kan verrichten. Welke grote of kleine wonderen hebt u in de kerk gezien of zelf meegemaakt? Laat de kinderen ook voorbeelden geven.

Verdeel de klas in twee groepen. Laat elke groep zoeken naar voorbeelden van wonderen in enkele of alle van de volgende Schriftteksten: Mormon 8:24; 9:11–13, 16–18, 21–25. Wat kunnen we zeggen tegen iemand die denkt dat wonderen niet meer bestaan? (Zie Mormon 9:9, 15–21.)