Leringen van kerkpresidenten
‘Eén van hart en één van geest’


Hoofdstuk 23

‘Eén van hart en één van geest’

Wanneer we verenigd zijn in het evangelie, kunnen we de mooiste zegeningen van de hemel ontvangen.

Uit het leven van Wilford Woodruff

President Wilford Woodruff stelde de omgang met andere leden van de kerk zeer op prijs. Overal in zijn dagboek uit hij zijn dank voor ‘de geest van eenheid en liefde’ die in de kerkelijke bijeenkomsten aanwezig was.1 Na een zo’n bijeenkomst schreef hij dat twee van de sprekers snel weg moesten naar een andere afspraak. Het viel ze zwaar om weg te komen omdat ‘ze nauwelijks uit het huis kwamen, omdat zovelen hun de hand wilden schudden.’ Over dezelfde bijeenkomst schreef hij: ‘De Geest des Heren was aanwezig. Iedereen was vervuld van liefde en saamhorigheid. Ik was blij dat ik zoveel heiligen zag die in het nieuw en eeuwig verbond waren verenigd.2

President Woodruff zag graag dat deze geest van saamhorigheid van de kerkelijke bijeenkomsten zou overslaan op het dagelijks leven. In zijn toespraken en door zijn voorbeeld moedigde hij de heiligen aan om één te zijn: in hun gezin, in de kerk en bij alles wat ze deden. Matthias F. Cowley heeft geschreven: ‘Volgens hem was er in de kerk geen plaats voor onenigheid, wantrouwen en strijd. Het werk was van God — dat was genoeg. De autoriteiten waren op de juiste manier benoemd. Op hun schouders rustten de taken van het koninkrijk. Daarom raakte het hem niet als anderen hun gebrek aan wijsheid toeschreven. Hij was niet hebzuchtig; financiële tegenslagen waren volgens hem geen beletsel voor de doeleinden Gods; en hij hield zich niet bezig met hoeveel rijkdom hij kon vergaren. Er was een glorierijke boodschap op aarde gekomen en hij wilde dat iedereen wist hoe waardevol die was voor de mens en welke heilszegeningen er klaar lagen voor wie er gehoorzaam aan waren.

‘Wilford Woodruff voelde zich nooit op zijn plaats te midden van onenigheid. Hij ging ruzie uit de weg en wilde liever niet omgaan met mensen die vitten, kritiek hadden en klaagden. Hij zag daar het nut niet van in. Het viel hem niet zwaar om het met zijn broeders eens te zijn. Hij was nooit onredelijk in zijn eisen, handelde nooit uit eigenbelang en bedacht zich geen moment als er belangrijk werk te doen was. Hij was loyaal aan de profeet en trouw aan zijn broeders.’3

Leringen van Wilford Woodruff

Er is eenheid onder de Godheid en in het celestiale koninkrijk.

De Heiland heeft tegen zijn apostelen van weleer en tegen de apostelen in deze tijd gezegd: ‘Ik zeg u: Zijt één; en indien gij niet één zijt, zijt gij de mijnen niet.’ [LV 38:27.] ‘Ik en de Vader zijn één.’ [Johannes 10:30.] Hier hangt een beginsel mee samen dat volgens mij heel belangrijk is voor ons als volk en als kerk. Ondanks alle onenigheden, alle misnoegens, schermutselingen en strijd onder de heersende machten op aarde, of die uit de hemelen zijn geopenbaard, heb ik nooit gehoord dat het ooit aan de mensenkinderen geopenbaard is dat er onenigheid bestaat tussen God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Ze zijn één. Ze altijd één geweest. Ze zullen altijd één zijn, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Onze hemelse Vader staat aan het hoofd, want Hij is de oorzaak van het eeuwig heil van de mensenkinderen. Hij heeft de aarde geschapen en bevolkt, en wetten gegeven aan de bewoners van de aarde.4

Jezus was één met de Vader. Hij heeft gezegd: ‘Want Ik ben van de hemel nedergedaald, niet om mijn wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft’ [zie Johannes 6:38]. Deze harmonie tussen de Vader en de Zoon is nooit verbroken. De eerste openbaring aan Joseph Smith was die van de Vader en de Zoon. De hemelen werden geopend en de Vader, met zijn Zoon, verschenen aan Joseph in antwoord op gebed, en Hij wees op zijn Zoon en zei: ‘Dit is mijn geliefde Zoon. hoor Hem!’ [Zie Geschiedenis van Joseph Smith 1:17.]5

Er is een celestiaal koninkrijk, een terrestriaal koninkrijk en een telestiaal koninkrijk. De glans der zon is anders dan die der maan en der sterren, want de ene ster verschilt van de andere in glans. Zo is het ook met de opstanding der doden [zie 1 Korintiërs 15:41–42]. In het celestiale koninkrijk van God bestaat eenheid, er bestaat harmonie.6

Wie van u, om een gelijkenis te gebruiken, verwacht bij aankomst in het koninkrijk van God, ofwel het hemelse koninkrijk, een hoeve van tien hectare te krijgen? Dat kunt u wel vergeten, want in dat koninkrijk, in de hemel of op aarde, treffen we eenheid aan. De Heer verwacht van ons dat we één worden volgens de beginselen van zijn celestiale wet.7

De profeten moeten één zijn met de Godheid. Alle leden van de kerk moeten diezelfde eenheid nastreven.

Uit de omgang van God met de mens, waarover we lezen in de Bijbel, het Boek van Mormon en de Leer en Verbonden, kunnen we zien dat de Heer altijd, vanaf de dagen van vader Adam, in elke bedeling, mannen heeft verwekt aan wie Hij zijn priesterschap heeft verleend en aan wie Hij macht en gezag heeft gegeven om zijn werk op aarde onder de mensenkinderen te doen. Die mannen hadden de beginselen in hun bezit die omgang met God, met de Zoon van God en met de Heilige Geest mogelijk maakten. De Heilige Geest is aan vader Adam gegeven; daarvan was hij vervuld toen hij aan het eind van zijn leven zijn zoons die hogepriester waren en de overigen van zijn nageslacht, zegende [zie LV 107:53–56].

Vader Adam, Henoch, Mozes, Noach, Abraham, Isaak en Jakob, en al die oude patriarchen en profeten waren verplicht omgang met God te hebben. Zij waren genoodzaakt de Heer te zoeken, want tenzij zij omgang met Hem hadden, konden zij hun plicht niet doen. Zij waren afhankelijk van de Heer voor openbaring, voor licht en voor instructie, zodat zij de macht hadden om de bevelen Gods uit te voeren. De eendracht die de Heer van de oude patriarchen en profeten eiste, en die Jezus van zijn apostelen eiste, was ook vereist van Joseph Smith en zijn broeders. Zij is vanaf de grondlegging der wereld van alle heiligen Gods vereist.8

Ik besef dat het presidium van deze kerk tussen het volk en de Heer staat, want het is het hoofd. Ook besef ik dat God zijn wil aan hen openbaart. Daarom moeten we ons op hen verlaten voor licht en leiding. Het hoofd kan vol licht zijn, vol inspiratie, openbaring en de zin en wil des Heren, maar als de functionarissen daar vlak onder en de leden hun taken verzaken, waardoor zij dat licht niet waardig zijn, ziet u dan niet in dat de rivier bij de bron wordt afgedamd? Er is geen stroom of middel waarlangs het licht zijn weg kan vinden naar de leden van de kerk.

Ik besef dat dit onze plicht is, niet alleen van hen die het priesterschap dragen, maar van dit volk in het algemeen: om nederig en gelovig voor de Heer te komen, opdat we de zegeningen ontvangen die voor ons zijn bestemd. Dan kunnen we het licht, de kennis, het geloof, de intelligentie en de macht, noodzakelijk voor ons heil, krijgen door ons in alle nederigheid en gehoorzaamheid aan de wil van God over te geven. Dat behoren we te doen, opdat ons verstand ontvankelijk zal zijn en ons lichaam een geschikte woonplaats voor de Heilige Geest wordt, zodat de Geest Gods van top tot teen door het hele lichaam kan vloeien. En wanneer dat het geval is, zullen we allemaal hetzelfde zien, hetzelfde voelen en hetzelfde zijn, en één zijn wat het evangelie en het koninkrijk van God aangaat, zoals de Vader en de Zoon één zijn. Dan zal dit volk gaan inzien in welke positie we ons bevinden en in welke relatie we tot elkaar en tot God staan. We beseffen dan hoe belangrijk het is om onze taken te vervullen, onze tijd nuttig te besteden, onze talenten ten goede te gebruiken en de hand te leggen op de zegeningen die de Heer voor ons heeft. Ziet u echter niet dat wanneer een volk ingedommeld en traag is en niet in overeenstemming leeft met zijn privileges en dan de Geest Gods van het hoofd naar het lichaam begint te stromen, dat er al snel een blokkade en afdamming ontstaat?

Dit beginsel behoort in de hele kerk en het hele koninkrijk Gods bekend te zijn. U behoort het in uw gezin te onderwijzen. (…) Het is als de wijnstok met zijn ranken, takken en twijgen [zie Johannes 15:1–11]. Dat is een heel goede gelijkenis, waarmee we in het beginsel van rechtschapenheid kunnen onderwijzen.

Teneinde de wil van God te kunnen doen en zijn koninkrijk op aarde te kunnen opbouwen en zijn doeleinden te kunnen verwezenlijken, moeten we niet alleen eensgezind zijn en als één functioneren, maar we moeten ook de Heilige Geest van God bemachtigen en te weten komen wat de zin en wil des Heren is, en ons daardoor laten leiden bij alles wat we doen, zodat we ons heil veilig kunnen stellen.9

Eendracht maakt macht.

Ik denk niet dat we veel bewijzen hoeven aan te dragen om tot de slotsom te komen dat eendracht kracht biedt, en dat een eendrachtig volk macht heeft dat een verdeeld volk niet bezit.10

We behoren verenigd te zijn en samen de moeilijkheden onder ogen te zien die op ons pad komen.11

Als we verenigd zijn, kunnen de goddelozen ons geen kwaad toebrengen, daartoe is hun geen macht gegeven.12

Laat Babylon verdeeld zijn; laat de bewoners der aarde alle tweedracht hebben die ze maar willen; ze zullen echter wel de gevolgen van die verdeeldheid onder ogen moeten zien, en die hebben ze sindslang onder ogen gezien. Alle steden en landen die rijp in ongerechtigheid waren geworden, hebben de oordelen van de Almachtige over zich heen gekregen, zoals Sodom en Gomorra, Babylon, Nineve, Tyrus en Sidon, en heel veel andere oude steden en landen. Maar de heiligen Gods kunnen niet voorspoedig zijn tenzij ze één zijn.13

Nu de kerk zich uitbreidt en het koninkrijk van God zich vaster begint te vestigen, wordt het belang van eenheid onder de leden steeds duidelijker. Het is absoluut noodzakelijk dat alle presidenten, raden en gemeenten van de kerk van Christus blijk geven van eendracht, niet een voorgewende eendracht, maar een die harten en zielen aaneensmeedt, om de doeleinden Gods voor de opbouw van Zion te kunnen verwezenlijken, ofwel om de zegeningen te kunnen genieten die ons toekomen; want u kunt er zeker van zijn, heiligen van de Allerhoogste, dat de hemelen gesloten blijven voor elk presidium, elk quorum, elke raad of elke gemeente waar men niet verenigd is in hart en ziel. En dat zal zo blijven, en de zegeningen zullen achterwege blijven totdat dit kwaad is uitgebannen, want de Heer zal de mooiste hemelse zegeningen, en het priesterschap en de gaven van het evangelie, alleen uitstorten als het beginsel van eendracht, dat onderdeel is van de celestiale wet van God, wordt nageleefd. (…) Alleen als de heiligen Gods in deze laatste bedeling verenigd zijn, zullen ze Zion en het koninkrijk Gods op aarde kunnen opbouwen, en zich kunnen voorbereiden op de samensmelting met het hemelse koninkrijk Gods; en aldus zal op die manier de harmonie die de hemelse scharen verenigt, zich uitstrekken tot allen die gehoorzaam zijn geweest aan de geboden Gods.14

We moeten één zijn in onze leer, in ons werk in Gods koninkrijk, en in onze liefde voor elkaar.

Leer

Ik verheug mij altijd als ik zie dat mensen de waarheid aanvaarden en het evangelie gehoorzamen dat de dienstknechten van de Heer hun gepredikt hebben. Wanneer mensen de wateren des doops ingaan en de handen opgelegd krijgen voor de gave van de Heilige Geest, ontvangen zij dezelfde waarheid, hetzelfde licht dat wij hebben ontvangen. En aldus worden wij één van hart en één van geest en kunnen we de inspiratie van de Heilige Geest, waarmee zijn evangelie gepaard gaat, volgen. Wie het evangelie verkondigen en in de verordeningen van het huis des Heren officiëren, worden vergezeld van hemelse inspiratie, die altijd bij hen zal blijven op voorwaarde dat ze in alles getrouw blijven.

Wanneer ik de autoriteiten hoor spreken over de handelingen Gods in de huidige generatie, dan bespeur ik dat ze op één lijn zitten; het getuigenis dat zij geven is eensgezind; ze zijn het met elkaar eens; ze verklaren eensgezind dat het werk van onze God zal zegevieren over al zijn vijanden.15

De verkondiging van het evangelie wordt gekenmerkt door eensgezindheid: u kunt er duizend zendelingen op uitsturen en ze zullen allen dezelfde leerstellingen prediken; ze zullen allen werken tot opbouw van dezelfde kerk; ze zullen één zijn, want hun geloof, hun leerstellingen en de organisatie van de kerk zijn hen duidelijk gemaakt door de openbaringen Gods. Vandaar dat ze hetzelfde denken over de beginselen van het evangelie. (…) Onze harmonieuze orde is een van de opvallendste sieraden van de organisatie van het koninkrijk van God.16

Werken in Gods koninkrijk

We moeten dit koninkrijk eensgezind opbouwen en getrouw de mannen volgen die over ons gesteld zijn, omdat we anders verstrooid zullen worden; de zegeningen van God zullen van ons worden weggenomen als we een andere koers volgen.17

Ik die zo’n zwak werktuig in Gods handen ben, heb de plicht omgang met God te hebben. Ik heb de plicht om macht aan God te ontlenen. En als ik die heb, horen mijn raadgevers mij te steunen. We behoren in alle aangelegenheden, stoffelijk zowel als geestelijk, waarmee wij te maken krijgen in ons werk voor de kerk en het koninkrijk van God, één van hart en één van geest te zijn. En ik ben dankbaar dat ik kan zeggen dat dit het geval is sinds ik tot deze positie ben geroepen, ja, sinds de organisatie van [dit] presidium van de kerk. En de twaalf apostelen zijn ook één met ons. Zij hebben de plicht om één van hart en één van geest te zijn. Ze hebben niet het recht om verdeeld te zijn. Ze kunnen niet verdeeld zijn en God welgevallig zijn. Ze behoren één met ons te zijn, en wij met hen. Zij hebben hun rechten; zij hebben hun keuzevrijheid. Maar wanneer het presidium van de kerk tot een van hen zegt: ‘Dit is het woord des Heren’, of ‘Zo is het’, moeten ze dat volledig aanvaarden en met ons samenwerken. De wet van God vergt deze eenheid van ons. De zeventigers hebben ook de plicht om één te zijn met de twaalf apostelen. De zeventigers zijn door de apostelen geroepen om voort te gaan en in de wijngaard des Heren te werken, en ze werken harmonieus samen. Dus zeg ik tegen alle broeders en zusters die werkzaam zijn in de organisaties van deze kerk: laat er eenheid zijn. Er hoort geen ruzie, geen tweedracht te zijn. Is dat er wel, dan is dat de Heer niet welgevallig en stagneert ons werk.18

Overal op aarde kunnen we zien wat de gevolgen van verdeeldheid zijn. Hoe meer de naties, gemeenschappen, gezinnen of groeperingen, in welke hoedanigheid dan ook, verdeeld zijn, des te minder macht ze hebben om welke doelen of wetten dan ook tot uitvoering te brengen; en hoe meer eenheid ze hebben, of het nu wetgevend of in enig andere hoedanigheid is, des te meer macht ze hebben om te volbrengen wat ze zich hebben voorgenomen. We zien dat de mensen in de wereld het onderling met de dag meer oneens worden. De kwade gevolgen zijn overal zichtbaar. Ons is de taak gegeven Zion op te bouwen, en we kunnen dat niet doen tenzij we één zijn. Verenigd dienen we de geboden van God uit te voeren en gehoorzaam te zijn aan hen die boven ons gesteld zijn om leiding te geven aan de aangelegenheden van het koninkrijk van God. (…)

(…) De beginselen van het evangelie van Jezus Christus die in onze tijd zijn geopenbaard, zijn de kracht Gods tot behoud van iedere gelovige, zowel Jood als niet-Jood, in deze en alle andere tijden. En in zoverre we verenigd zijn en de ontvangen raadgevingen uitvoeren, kunnen we elk kwaad op ons pad te boven komen, het Zion van onze God opbouwen en ervoor zorgen dat we in de positie zijn om daar gered te worden.19

Elkaar liefhebben

Wees vriendelijk voor elkaar. Houd op bij elkaar fouten te zoeken. (…) Steun elkaar.20

In een familie behoren geen zelfzuchtige gevoelens te bestaan in de trant van — ‘Het kan me niet schelen wat er gebeurt, als ik maar krijg wat ik hebben wil.’ Dat is zelfzucht. Het veroorzaakt onenigheid en strookt niet met de gelofte van een heilige Gods. Iedereen dient eraan te werken om dergelijke gevoelens uit te bannen, en daarna moeten we in onze families de belangen van ieder lid bevorderen.

Als onze godsdienst er niet toe leidt dat we God en onze medemens liefhebben en alle mensen rechtvaardig behandelen, dan stelt onze belijdenis niets voor. De apostel zegt:

‘Indien iemand zegt: Ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is hij een leugenaar; want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft, kan (ook) God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben’ [1 Johannes 4.20].

We kunnen onze liefde voor God het beste tot uitdrukking brengen door onze godsdienst na te leven. Het is zinloos om liefde voor God te belijden en onderwijl kwaad te spreken over zijn kinderen. De heilige verbonden die we met Hem hebben gesloten, leggen ons taken op die we aan elkaar verplicht zijn, waarmee we het grootste geluk voor onszelf en onze medemensen kunnen veiligstellen. Als we de plichten van onze godsdienst nakomen, worden er geen woorden gesproken of daden verricht die schade toebrengen aan een naaste. Als de heiligen der laatste dagen naar behoren leven, zoals hun godsdienst hun dat leert, dan zouden zij zich alleen laten leiden door broederlijke en zusterlijke liefde en genegenheid. Laster en kwaadsprekerij zouden niet onder ons voorkomen; maar er zou vrede, liefde en goedheid in ieders hart zijn, in elke woning en nederzetting. We zouden het gelukkigste volk op aarde zijn. De zegen en vrede van de hemel zou op ons allen rusten en op alles wat ons toebehoort.

Als er ellende en afgunst, vitterijen en haat onder ons bestaat, dan komt dat omdat we de godsdienst die we belijden, niet goed naleven. Die heeft andere vruchten. Indien die kwade zaken onder ons bestaan dan is bekering zeer zeker noodzakelijk. (…)

Wij zijn als heiligen der laatste dagen gewoon elke week van het avondmaal te nemen. Als de leringen van onze Heer, tot wiens gedachtenis we deze heilige verordening bedienen, in acht worden genomen, kan niemand die in overtreding is, worden toegestaan eraan deel te nemen, totdat hij zich bekeerd heeft. Het is het uitdrukkelijke gebod van de Heer Jezus dat niemand zal worden toegestaan onwaardig van zijn vlees en bloed te nemen [zie 3 Nephi 18:28–32]. Een volmaakter systeem om te voorkomen dat er ongepaste gevoelens en misstanden onder de broeders en zusters bestaan, is niet denkbaar. Als de heiligen hun plicht doen, worden moeilijkheden uitgesproken voordat zij op de dag des Heren samenkomen om ter gedachtenis van Hem te eten en te drinken.22

Ik wil alle heiligen oproepen om verenigd acht te slaan op de woorden van onze Heer die staan opgetekend in het 12de, 13de en 14de vers van [hoofdstuk 15] van Johannes — als we elkaar liefhebben zoals Christus ons liefheeft, is het niet moeilijk om de onenigheden onder ons op te lossen, elkaar te vergeven en vervuld te zijn van barmhartigheid. Licht, liefde, blijdschap, harmonie, vrede en vriendschap zullen leiden tot stabiliteit. Dat is in de ogen van God, engelen en mensen veel beter dan te muggenziften over de fouten van onze broeders.23

We behoren één van hart en één van geest te zijn, en niet toe te staan dat ook maar iets van stoffelijke of geestelijke aard ons afhoudt van de liefde van God en mens.24

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–X voor meer informatie.

  • Lees de eerste alinea op p. 247. Welke ervaringen heeft u daarmee gehad?

  • In welke opzichten zijn onze hemelse Vader, Jezus Christus en de Heilige Geest ‘één’? (Zie pp. 249–250.)

  • Op welke manieren zijn profeten verenigd met de leden van de Godheid? (Zie pp. 250–252.) Hoe kan iedereen een dergelijke eenheid bereiken? (Zie pp. 252–253.)

  • Neem pp. 250–252 door en lees de opmerkingen van president Woodruff over een hoeve van tien hectare, een rivier en een wijnstok. Wat kunnen we uit deze gelijkenissen leren?

  • Lees de tweede alinea op p. 252. Welke ervaringen hebben u geleerd dat ‘eendracht macht maakt’?

  • Denk na over of bespreek de achtergrond, karaktertrekken, interesses, talenten en taken van de leden in uw wijk, gemeente of familie. Hoe denkt u dat die mensen ten goede kunnen worden verenigd?

  • Welke zegeningen krijgen we wanneer we in ons gezin ten goede verenigd zijn? En in onze kerkorganisaties? Wat zijn zoal de gevolgen van tweespalt in ons gezin en in de kerk?

  • Welke hulpmiddelen biedt de kerk ons aan om in de leer op één lijn te zitten? Wat kunnen we doen om er zeker van te zijn dat ons onderwijs overeenkomt met de leringen van de hedendaagse profeten?

  • Waarom is het onmogelijk te zeggen dat we God liefhebben, maar onze broeder haten? (Zie p. 256.)

  • Bestudeer de alinea die begint bovenaan p. 257. Hoe kan het avondmaal ons één maken?

Relevante teksten: Psalmen 133:1; Mosiah 18:21; 3 Nephi 11:28–29

Noten

  1. Dagboek van Wilford Woodruff, 21 juni 1840, archieven van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen; zie ook Dagboek van Wilford Woodruff, 2 april 1841; 5 april 1841; 16 februari 1845; 20 juli 1845; 31 augustus 1845; 26 maart 1847.

  2. Dagboek Wilford Woodruff, 16 februari 1845.

  3. Wilford Woodruff: History of His Life and Labors as Recorded in His Daily Journals (1964), p. 70.

  4. Deseret Weekly, 30 augustus 1890, p. 305.

  5. Deseret Weekly, 30 augustus 1890, pp. 305–306.

  6. Deseret Weekly, 30 augustus 1890, p. 305.

  7. The Discourses of Wilford Woodruff, samengesteld door G. Homer Durham (1946), p. 83.

  8. Deseret Weekly, 30 augustus 1890, p. 305.

  9. Deseret News, 4 februari 1857, p. 379.

  10. The Discourses of Wilford Woodruff, p. 172.

  11. Deseret Weekly, 23 maart 1889, p. 391.

  12. Deseret Weekly, 22 juni 1889, p. 824.

  13. Deseret Weekly, 30 augustus 1890, p. 305.

  14. ‘Union’, Millennial Star, 15 november 1845, p. 168.

  15. Deseret News, 26 juni 1861, p. 130.

  16. The Discourses of Wilford Woodruff, p. 135.

  17. Deseret News, 13 mei 1857, p. 76.

  18. The Discourses of Wilford Woodruff, p. 89.

  19. Deseret News: Semi-Weekly, 25 mei 1867, p. 3.

  20. Deseret News, 22 oktober 1892, p. 548.

  21. Deseret News: Semi-Weekly, 20 september 1870, p. 2.

  22. ‘An Epistle to the Members of The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints’, Millennial Star, 14 november 1887, pp. 729–730.

  23. ‘To the Officers and Members of The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints in the British Islands’, Millennial Star, februari 1845, p. 142.

  24. Salt Lake Herald Church and Farm, 15 juni 1895, p. 385.