2014
Het verbond van Abraham
Februari 2014


Het verbond van Abraham

De tijden in een oogopslag Deel 1 van 2

Van Abraham tot Jezus Christus

Abraham — de grote patriarch van het Oude Testament — is onlosmakelijk verbonden met iedereen die lid wordt van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Zijn leven en het verbond dat God met hem en zijn nageslacht sloot, geven u een beter inzicht in uw eigen leven en de verbonden die u als volgeling van Jezus Christus met God sluit (zie Gids bij de Schriften, ‘Abraham, verbond van’, scriptures.lds.org).

Ongeveer 4.000 jaar geleden beloofde Jehova (de voorsterfelijke naam van Jezus Christus) Abraham dat zijn nageslacht alle mensen tot zegen zou zijn en dat er door dit verbond grote dingen in de laatste dagen tot stand zouden komen (zie Abraham 2:9–11). Door de eeuwen heen heeft Jezus Christus dit verbond met vele anderen bevestigd. In deze tijd heeft Hij het verbond van Abraham met de profeet Joseph Smith hernieuwd (zie LV 124:58; 132:30–31). Door dit herstelde verbond aan te gaan, wordt u net als zij vanouds gezegend met het eeuwigdurend verbond van het evangelie. U krijgt tevens de mogelijkheid alle priesterschapsverordeningen, waaronder het eeuwig huwelijk, te ontvangen (zie Gids bij de Schriften, ‘Verbond’, scriptures.lds.org). Uw patriarchale zegen bevat een geïnspireerde vermelding van de afstammingslijn waardoor u aanspraak kunt maken op deze zegeningen door geloof te oefenen, u te bekeren, priesterschapsverordeningen te ontvangen en tot het einde toe te volharden in het naleven van uw verbonden.

Bestudeer dit overzicht om beter te begrijpen hoe Gods heilsplan van toepassing is op u.

  • *2025 v.C.

  • *2000 v.C.

  • *1950 v.C.

  • *1900 v.C.

  • *1825 v.C.

  • *1800 v.C.

  • 1600 v.C.

  • 1300 v.C.

  • 1000 v.C.

  • 700 v.C.

  • 400 v.C.

  • 100 v.C.

  • Datums zijn bij benadering

Gebeurtenis

Profetie

Bedelingen

Oostelijk halfrond

Westelijk halfrond

Abraham

Broeder van Jared (Jaredieten)

Bedelingen

Oostelijk halfrond

Westelijk halfrond

Mozes

Broeder van Jared (Jaredieten)

Vergadering

Verstrooiing

Vergadering

Vergadering

Verstrooiing

Vergadering

Noordelijk koninkrijk (zie 1 Koningen 12:2–20)

Zuidelijk koninkrijk

Noordelijk koninkrijk Verstrooiing (verloren stammen van Israël)

Zuidelijk koninkrijk Verstrooiing  

  • Abraham

  • Sara

  • Isaak

  • Rebekka (Isaaks vrouw)

  • Esau

  • Jehudit

  • Basemat

  • Edomieten

  • Jakob

  • Lea

  • Zilpa

  • Bilha

  • Rachel

  • Ruben

  • Simeon

  • Levi

  • Mozes, Aäron

  • Juda

  • Koning David

  • Jesaja**

  • Nehemia

  • Issakar

  • Zebulon

  • Gad

  • Aser

  • Dan

  • Naftali

  • Jozef

  • Efraïm en Manasse

  • Lehi (Nephieten en Lamanieten)

  • Benjamin

  • Hagar

  • Ismaël

  • Ismaëlieten

  • Ismaëlieten

  • Sommige Arabische volken

  • Ketura

  • Midjanieten

  • Midjanieten

  • Jetro

  • Afstamming naar overlevering

  1. Abraham wordt in Ur, in het land der Chaldeeën, geboren. Zijn vader aanbidt afgoden.

    Abraham 1:1, 5–7, 27

  2. Abraham laat zich dopen; hij ontvangt het priesterschap van Melchizedek.

    Leer en Verbonden 84:14; Abraham 1:2–4

  3. Jehova (Jezus Christus) verschijnt aan Abraham en redt hem van de offerdood.

    Abraham 1:8–16

  4. Jehova gebiedt Abraham uit Ur weg te trekken en belooft hem dat Gods naam voor eeuwig op de aarde bekend zal zijn door zijn bediening.

    Abraham 1:16–19

  5. Abraham, Sarah (zijn vrouw) en andere familieleden vestigen zich in Haran.

    Abraham 2:1–5

  6. Jehova sluit zijn verbond met Abraham; de nakomelingen van Abraham zullen het hele mensdom tot zegen zijn.

    Abraham 2:6–11

  7. Abraham en zijn familieleden vestigen zich in Kanaän. Jehova belooft zijn nakomelingen het land als ze rechtschapen leven. Vervolgens reizen ze naar Egypte.

    Abraham 2:6, 12–25

  8. Abraham ziet de troon van God, de voorsterfelijke wereld en de schepping van de aarde met behulp van de Urim en Tummim.

    Abraham 3–5

  9. In Egypte wordt Abraham een groot prediker van het evangelie en hij wordt voorspoedig.

    Een facsimile uit het Boek Abraham, nr. 3

  10. Abraham en zijn familieleden keren terug naar Kanaän. Jehova bevestigt zijn eeuwigdurende verbond met Abraham.

    Genesis 13:1–4, 12–18

  11. Jehova spreekt in een visioen tot Abraham en Abraham uit zijn verlangen naar een nageslacht. De Heer bevestigt zijn verbond opnieuw.

    Genesis 15:1–21

  12. Profetie Een deel van Abrahams nakomelingen zullen ‘vreemdelingen’ zijn in Egypte.

    Genesis 15:13–14

  13. Door God geboden, geeft Sara Abraham haar slavin, Hagar, tot vrouw.

    Genesis 16:1–4; Leer en Verbonden 132:28–35

  14. Een engel Gods verschijnt aan Hagar. Haar nageslacht zal als afstammelingen van Abraham ook rijkelijk gezegend worden. Ismaël wordt geboren.

    Genesis 16:7–16

  15. Jehova verschijnt aan Abraham en bevestigt zijn beloften opnieuw. Abraham besnijdt alle mannen in zijn huishouden als verbondsteken.

    Genesis 17:1–27

  16. Profetie Sara zal een zoon, Isaak genaamd, krijgen en het verbond van Abraham zal in hem bevestigd worden.

    Genesis 17:15–21

  17. Isaak wordt geboren. Jehova zegt tegen Abraham dat Hij zowel Ismaël als Isaak zal zegenen. (Zie profetie 16.)

    Genesis 21:1–5, 12–13

  18. Profetie Hagars zoon, Ismaël, zal de vader van ‘een groot volk’ worden. Zijn nakomelingen worden twaalf naties of stammen.

    Genesis 21:17–20; 25:12–16

  19. Jehova bevestigt zijn verbond met Abraham na diens bereidheid om zijn zoon Isaak te offeren.

    Genesis 22:1–19; Jakob 4:5

  20. Door God geboden, trouwt Abraham met Ketura. Hun zes zoons zullen ook rijkelijk gezegend worden.

    Genesis 25:1–4; Leer en Verbonden 132:28–35

  21. Abraham zegent al zijn zoons en geeft hen geschenken, waarna hij op 175-jarige leeftijd sterft.

    Genesis 25:5–10

  22. Jehova verschijnt aan Isaak en bevestigt het verbond van Abraham aan hem, zijn vrouw, Rebekka, en hun nakomelingen.

    Genesis 26:2–5, 24–25; Leer en Verbonden 132:37

  23. Jehova verschijnt aan Jakob en bevestigt het verbond van Abraham aan hem en zijn nakomelingen.

    Genesis 28:10–22

  24. Door God geboden, trouwt Jakob met Lea, Rachel, Bilha en Zilpa. Hij krijgt twaalf zoons en een dochter.

    Genesis 29–30; Leer en Verbonden 132:37

  25. Jehova gebiedt Jakob terug te keren naar het beloofde land Kanaän. Jakobs naam wordt veranderd in de naam Israël.

    Genesis 31–32

  26. Jehova verschijnt aan Jakob (Israël) in Betel en hernieuwt het verbond van Abraham.

    Genesis 35:1–13

  27. Jehova verschijnt aan Israël en gebiedt hem met zijn familie naar Egypte te trekken.

    Genesis 46:1–7

  28. Israël zegent zijn zoons en kleinzoons, Efraïm en Manasse, en hun gezinnen. Hij belooft hen dat God hen op een dag zal helpen terugkeren naar Kanaän.

    Genesis 48:21

  29. Profetie Jozef wordt in zijn patriarchale zegen een talrijk nageslacht beloofd.

    Genesis 48:19; 49:22–26

  30. In Egypte worden Israels afstammelingen talrijk en worden ze bekend als de kinderen Israëls (of het huis van Israël). (Zie profetie 12.)

    Genesis 50

  31. Profetie God zal een profeet (Mozes) doen opstaan om Israël uit Egyptische slavernij te bevrijden.

    Bijbelvertaling van Joseph Smith, Genesis 50:24, 34–36, Gids bij de Schriften; 2 Nephi 3:10, 17

  32. Profetie Het huis Israëls zal verstrooid worden. Een ‘tak’ zal naar Amerika worden gevoerd.

    Bijbelvertaling van Joseph Smith, Genesis 50:25, Gids bij de Schriften; 2 Nephi 3:3–5, 16

  33. Profetie Een ‘uitgelezen ziener’ (Joseph Smith) zal de kennis van Gods verbond met Abraham herstellen.

    Bijbelvertaling van Joseph Smith, Genesis 50:25–33, Gids bij de Schriften; 2 Nephi 3:6–15

  34. Jehova verschijnt aan Mozes, die het priesterschap van Jetro had ontvangen. De kinderen Israëls verlaten Egypte. (Zie profetie 31.)

    Exodus 3:1–10; 13:17–22; Leer en Verbonden 84:6

  35. Bij de berg Sinai beloven de kinderen Israëls zich aan het verbond van Abraham te houden.

    Exodus 19:3–9; 24:3

  36. De kinderen Israëls ontvangen een lagere wet van vleselijke geboden, omdat ze hun belofte hadden gebroken.

    Exodus 32–34; Galaten 3:19–24; Leer en Verbonden 84:19–26

  37. Jehova verschijnt aan Jozua, hernieuwt zijn verbond en gebiedt de kinderen Israëls Kanaän als erfland in te nemen.

    Jozua 1:1–9

  38. Na vele jaren in Kanaän, onderhouden de kinderen Israëls hun verbond niet meer. Hun vijanden vervolgen hen.

    Richteren 2–3

  39. Bij monde van de profeet Natan sluit Jehova een eeuwigdurend verbond met koning David en zijn nageslacht.

    2 Samuël 7:1–17; Leer en Verbonden 132:38

  40. Profetie De volken van het noordelijke koninkrijk (Israël) en het zuidelijke koninkrijk (Juda) zullen onder alle natiën worden verstrooid.

    Amos 9:5–10; Micha 3:9–12

  41. Profetie De Messias (Jezus Christus) zal lijden en sterven voor de zonden van de wereld.

    Jesaja 53

  42. Profetie De Heer zal een overblijfsel van zijn volk terugwinnen en voor de volken een banier opheffen.

    Jesaja 11:11–12; Amos 9:9

  43. Profetie De Heer zal zijn volk troosten, Jeruzalem verlossen en zijn macht aan alle natiën openbaren.

    Jesaja 40:1–2, 11; 41:10; 52:9–10

  44. Profetie Tijdens het millennium zal de aarde hernieuwd worden en er zal een einde komen aan ziekte en verdriet.

    Jesaja 25:6–9; 33:20–24; 35; 61:2–5

  45. De Assyriërs verstrooien de inwoners van het noordelijke koninkrijk vanwege hun goddeloosheid. (Zie profetie 40.)

    2 Koningen 17:5–18

  46. Profetie Sommige joden (een overblijfsel) zullen naar Jeruzalem terugkeren om de Heer te dienen.

    Jeremia 24:4–7

  47. Jehova sluit het verbond van Abraham met Lehi en zijn familie. Zij verlaten Jeruzalem en groeien op het Amerikaanse vasteland uit tot een volk. (Zie profetieën 29, 32.)

    1 Nephi 1–2; 18

  48. De inwoners van het zuidelijke koninkrijk verwerpen het verbond van Abraham en worden door de Babyloniërs verstrooid. (Zie profetie 40.)

    2 Koningen 25:1–10

  49. Een deel van de kinderen Israëls, die ‘Joden’ genoemd worden, keren terug naar Jeruzalem en bouwen de tempel wederom op. Ezra spoort het volk aan zich aan hun verbonden met God te houden. (zie profetie 46.)

    Nehemia 8–10

  50. De Hasmoneeën (Makkabeeën) stichten in Kanaän een onafhankelijke joodse staat, Judea.