2013
Ik beloof plechtig…
oktober 2013


Tot we elkaar weerzien

Ik beloof plechtig …

De vloekwoorden kleefden aan mijn taalgebruik zoals klitten aan de vacht van een hond.

De blik in mijn moeders ogen trof mij diep in het hart. Ongeloof. Verbijstering. Teleurstelling. Ik zag ze een voor een in haar ogen verschijnen, om zich daarna tot één emotie samen te ballen — verraad.

Ofschoon zij mij al vijftien jaar leerde om mijn hemelse Vader in woord en daad te eren, stond ik daar met het schaamrood op de kaken, omdat ik een bijzonder aanstootgevend vloekwoord uit mijn mond had laten ontsnappen.

Ik wilde eigenlijk helemaal niet vloeken. Daarvoor had ik nooit gevloekt. Maar die zomer was ik gaan werken voor Utah’s Dienst Jacht en Visvangst, waar ik de gewoonte van andere medewerkers overnam.

Onze belangrijkste bezigheid was de klittenplanten die in de bermen van de staatswegen groeiden te wieden. Het stond voor ons al snel vast dat Arctium minus [kleine klis] een hoogst boosaardig onkruid was. Het groeit zo’n beetje overal in grote hoeveelheden en overwoekert de meeste andere planten. En haar vruchten klitten aan alles wat in de buurt komt.

Gewapend met schoppen bevochten — en vervloekten — we die zomer de schrik van iedere tuinier tot we erbij neer vielen. Aanvankelijk stuitte de taal die mijn kameraden uitsloegen mij behoorlijk tegen de borst. Toen liet ik het maar over mij heen komen. En ten slotte nam ik het van ze over. Aan het einde van de zomer kleefden de vloekwoorden aan mijn taal zoals de klitten aan een hondenvacht.

Mijn moeders reactie op mijn ‘verspreking’ overtuigde mij er wel van dat er iets moest veranderen.

Dat was niet gemakkelijk. Het gaat bij vloeken niet alleen om de woordkeuze. Het is ook een denkpatroon. De gesprekken die we voeren, de woorden die we lezen, en de beelden die we zien, vormen onze gedachten. Ik kwam er al snel achter dat ik verandering moest aanbrengen in wat ik in mijn brein toeliet als ik verandering wilde aanbrengen in de woorden die ik gebruikte.

Gelukkig ging ik trouw naar de kerk en het seminarie. Mijn gevloek had hogere gedachten verdrongen, maar doordat ik in een omgeving was waarin ik aan die hogere gedachten werd blootgesteld, konden ze weer wortel schieten. Ik concentreerde mij elke dag op lezen in de Schriften en bidden. Ik bleef weg bij films en televisieprogramma’s die donkere gedachten introduceerden.

Geleidelijk ging mijn taalgebruik de goede kant op. Aan het eind van het jaar had ik mijn gewoonte om te vloeken overwonnen.

Van die ervaring leerde ik wel veel over de kracht die het gesproken woord heeft. Woorden kunnen scheppen en verwoesten. Ze kunnen kwetsen of genezen. Ze kunnen mensen neersabelen of ze kunnen zaden van hoop en liefde planten.

Ik vind het interessant dat de Heiland zelf, de Schepper van hemel en aarde, het Woord wordt genoemd (zie Johannes 1:1–4; LV 93:6–11).

Het tegenovergestelde van vloek is zegen, een belofte van heil en voorspoed. Laten we het Woord plechtig beloven dat we met onze woorden zegen brengen. Bij onze doop beloven we plechtig Gods geboden te onderhouden. En we beloven plechtig dat we onze tempelverbonden zullen nakomen om de grootste zegen van God te ontvangen.

Het komt uiteindelijk hier op neer: we vereenzelvigen ons meer met het Woord als onze woorden Hem eer brengen en zijn heerlijkheid weerspiegelen.

Foto Anna Laurent