Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 13: Ons deel doen in het evangelie verbreiden


Hoofdstuk 13

Ons deel doen in het evangelie verbreiden

Wij kunnen op vele manieren deelnemen aan het belangrijke werk van het verbreiden van het herstelde evangelie van Jezus Christus.

Uit het leven van George Albert Smith

George Albert Smith was niet alleen 48 jaar werkzaam als algemeen autoriteit, hij heeft ook drie zendingen voor de kerk vervuld, waaronder twee jaar als president van de Europese Zending. Hij moedigde de kerkleden aan om zich geestelijk voor te bereiden op een voltijdzending en een dergelijke roeping te accepteren. Maar hij zei ook dat ze geen formele zending hoeven te vervullen om het evangelie te prediken. George Albert Smith was zijn hele leven zendeling en hij herinnerde de kerkleden er vaak aan dat er legio gelegenheden zijn om met hun buren en vrienden over het evangelie te praten, en hij moedigde ze aan om als discipelen van Christus het goede voorbeeld te geven.

President Smith begon zijn werkzaamheden in het zendingsgebied Europa kort na het einde van de Eerste Wereldoorlog. Vanwege de oorlog was het aantal zendelingen in het zendingsgebied drastisch geslonken en het lukte niet om dat aantal te verhogen omdat zendelingen geen visum kregen. Bovendien verspreidden de vijanden van de kerk onjuiste verhalen over de heiligen der laatste dagen, wat leidde tot vooroordelen die moeilijk vielen te ontzenuwen. Ondanks deze beperkingen had president Smith er het volste vertrouwen in dat het werk zou gedijen door het voorbeeld van de getrouwe heiligen der laatste dagen. Hij merkte op dat naarmate de kerk bekender wordt ‘haar leden worden gerespecteerd om hun deugdzame levenswijze’, en dat criticasters ‘snel hun niet gerechtvaardigde vooroordelen laten varen, doordat ze in contact komen met heiligen der laatste dagen. (…) Zij beoordelen ons daarna op onze vruchten, door wat ze waarnemen, en als ze die informatie vervolgens doorgeven, kan dat maar één gevolg hebben, en dat zal ons ongetwijfeld ten goede komen.’1

Kort nadat hij als president van het zendingsgebied was begonnen, schreef hij de kerkleden in Europa aan om hen te wijzen op hun plicht om het evangelie uit te dragen en het werk vooruit te brengen:

‘Laten wij, in het volste vertrouwen dat de Heer het hart van alle waardige mensen naar het evangelie zal neigen als ze erover horen, de gelegenheid aangrijpen om verenigd te arbeiden zolang daar nog tijd voor is. Laten we de leringen van de Meester verspreiden tot zowel het stoffelijke als geestelijke heil van de goede mensen in Groot-Brittannië en de andere landen in de Europese Zending.’2

Een paar maanden later schreef hij: ‘Ieder lid van de kerk behoort behagen te scheppen in het uitdragen van de waarheid. We behoren allemaal elke dag iets te doen om het licht aan onze medemensen te brengen. Zij zijn allen waardevol in de ogen van onze hemelse Vader, en als wij hen over het evangelie inlichten, zal Hij ons genoegzaam belonen. Onze verantwoordelijkheid kan niet op andermans schouders worden gelegd.’3

Na in 1921 uit Europa te zijn teruggekeerd, rapporteerde George Albert Smith in de algemene conferentie: ‘De vooroordelen die er over ons bestonden zijn grotendeels verdwenen en honderden en duizenden mannen en vrouwen weten nu af van het werk dat wij verrichten.’ Vervolgens spoorde hij de heiligen aan om voortdurend naar nieuwe manieren te zoeken om het evangelie te verbreiden: ‘Ons probleem is een manier te vinden waarop we aan alle mensen het evangelie van onze Heer kunnen presenteren. Het is ons probleem, en met goddelijke hulp zullen we er een oplossing voor vinden. Als we willen voldoen aan de vereisten van onze hemelse Vader zijn we het aan Hem verplicht om te bekijken of er geen middelen zijn waarmee we meer kunnen doen dan we tot nu toe gedaan hebben.’4 [Zie suggestie 1 op p. 145.]

Leringen van George Albert Smith

Ieder lid van de kerk heeft de plicht om het evangelie uit te dragen.

Ik ben zeer dankbaar voor mijn lidmaatschap van de Kerk van Jezus Christus, voor mijn omgang met de mannen en vrouwen van deze kerk en van andere kerken. Ik ben dankbaar dat ik veel vrienden heb in andere kerken, overal in de wereld. Ik ben dankbaar voor al die vrienden, maar ik kan niet tevreden zijn voordat ik hen heb verteld over verschillende zaken die zij nog niet hebben ontvangen.5

We sturen zendelingen naar de naties op aarde om het evangelie te verkondigen zoals dat in deze laatste dagen is geopenbaard. Maar daarmee houdt onze plicht niet op. Overal om ons heen zijn honderden en duizenden fantastische zoons en dochters van onze hemelse Vader. Ze wonen bij ons in de buurt, we sluiten vriendschap, maar we vertellen hun niet genoeg over het evangelie, waarvan we weten dat het de kracht Gods tot behoud is. Het presidium van de kerk doet alles wat binnen zijn vermogen ligt. Deze mannen besteden overdag, en vaak tot ’s avonds laat, veel tijd aan de belangen van de kerk. De autoriteiten die met hen samenwerken stoppen er ook veel tijd in, ze reizen en onderrichten de heiligen der laatste dagen en brengen het evangelie aan de kinderen van onze Vader. De presidenten van ringen, hogeraadsleden, bisschoppen van wijken, en hun assistenten, werken onvermoeid om de mensen tot zegen te zijn, en hun beloning staat vast. Maar doen wij alles wat we behoren te doen, zodat onze hemelse Vader, wanneer we voor zijn rechterstoel verschijnen, zal zeggen dat wij onze volle plicht hebben gedaan ten aanzien van onze medemensen, zijn kinderen?6

Een van de eerste openbaringen (…) in de Leer en Verbonden gaat als volgt:

‘Nu, zie, een wonderbaar werk staat op het punt onder de mensenkinderen tevoorschijn te komen. (…)

‘Daarom, indien gij verlangens hebt om God te dienen, zijt gij tot het werk geroepen.’ [LV 4:1, 3.]

Het is niet nodig dat u officieel geroepen wordt om in het zendingsveld de waarheid te verkondigen. Begin bij uw buurman door hem vertrouwen in te boezemen, door hem door uw rechtschapen levenswandel liefde voor u in te boezemen, en daarmee bent u al met uw zendingswerk begonnen.

‘Want zie, het veld is reeds wit om te oogsten’ [LV 4:4.]7

Het verspreiden van de waarheid is niet de verantwoordelijkheid van een ander, maar het is uw en mijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het evangelie van Jezus Christus in zijn volheid aan alle mensenkinderen wordt gepredikt. Vervult dat u niet met dankbaarheid?8

Er liggen prachtige kansen voor ieder van ons. Ik wil nadruk leggen op ons eigen zendingswerk onder onze naasten. Als we ons best doen, zal het ons verbazen hoeveel van onze naasten interesse zullen tonen; en niet alleen zullen ze ons dankbaar zijn, omdat we hen tot de waarheid brengen en hun ogen openen voor de heerlijkheden en zegeningen die onze hemelse Vader heeft bereid, maar ze zullen ons liefhebben en ons voor eeuwig dankbaar zijn.

De Heer heeft ons zoveel geschonken wat andere mensen nog niet hebben ontvangen. We willen uiteraard niet egoïstisch zijn. Wij behoren het verlangen in ons hart te hebben om de vreugdevolle waarheden van het evangelie van Jezus Christus zo mogelijk aan iedere ziel kenbaar te maken.9

Laten we ons dus niet al te bescheiden opstellen, nu we, ieder van ons, naar voren treden en onze invloed laten voelen onder onze naasten en vrienden. We hoeven mensen niet lastig te vallen, maar laten we ervoor zorgen dat ze voelen en weten dat we om hen geven, niet om er kerkleden bij te krijgen, maar om hen tot de kerk te brengen zodat zij dezelfde zegeningen ontvangen die wij ontvangen.10 [Zie suggestie 2 op p. 145.]

Als we een voorbeeldig leven leiden, kan onze invloed anderen ertoe brengen om meer over het evangelie te willen weten.

Denk eraan, we hebben allemaal plichten. We worden misschien niet voor een specifieke taak geroepen, maar in elke woonbuurt is er voor ieder van ons volop gelegenheid om een geest van vrede, liefde en geluk uit te dragen, zodat mensen het evangelie begrijpen en in de kudde komen.11

Nog maar enkele dagen geleden zei een onderlegd man in een gesprek met een van onze zusters, die in het oosten van de Verenigde Staten een bezoek aflegde, tegen haar: ‘Ik kan niet geloven wat u gelooft, maar ik wou dat ik het kon. Het is prachtig.’ En dat geldt ook voor veel van de kinderen van onze Vader die de aard van dit werk zien en de daden gadeslaan van de mannen en vrouwen die voor de waarheid hebben gekozen. Ze zijn verbaasd over wat we bereikt hebben, en over de vrede en het geluk die de oprechte gelovige volgen, en wensen dat zij er deel van uit konden maken; en dat zouden ze kunnen als ze geloofden.12

Ik heb vaak gezien, en ik denk dat de meesten van u die een zending hebben vervuld mij daarin gelijk zullen geven, dat geen goede man of vrouw die een tijdje omgaat met getrouwe leden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen zijn of haar oprechte bewondering zal weerhouden over wat hij of zij onder ons heeft gezien. Als ze ons weer verlaten, niet altijd, maar terwijl ze de geest voelen die van de Heer komt en die zijn dienstknechten bezitten, zijn ze gewoonlijk genegen om lovend te spreken over wat ze gezien en gevoeld hebben.13

De duivel doet al het mogelijke om te voorkomen dat de waarheden van het evangelie zich verspreiden. En het is uw en mijn plicht om door middel van tact, broederlijke liefde en geloof de vooroordelen te ontzenuwen die de duivel in het hart van de kinderen van onze Vader zaait, om de onjuiste opvattingen die soms zelfs onder goede mannen en vrouwen leven te weerleggen en hun in het evangelie van onze Heer te onderwijzen, wat de kracht Gods is tot behoud van een ieder die het gelooft en gehoorzaamt.14

Ik denk dat het voor deze geweldige organisatie waartoe wij behoren mogelijk moet zijn om zo’n goed voorbeeld te stellen dat de mensen in onze woonbuurt die niet tot de kerk behoren, maar die onze goede werken zien, zich gedrongen voelen om de naam van onze hemelse Vader te verheerlijken. Zo denk ik erover. We hoeven alleen maar het goede voorbeeld te geven, goede mannen en vrouwen te zijn, want dat zal niet onopgemerkt blijven. Wellicht dat ze ons dan in de gelegenheid stellen om hen te onderwijzen in datgene wat ze niet weten.15

Als wij, als leden van de kerk, de geboden Gods onderhouden, als we meer waarde hechten aan de waarheid, als we ons leven meer richten naar die prachtige leringen, zodat onze buren zich gedrongen voelen om op zoek te gaan naar de waarheid, dan zouden we geweldig zendingswerk doen.16 [Zie suggestie 3 op p. 145.]

Als we toekomstige zendelingen voorbereiden en tijdens hun zending steunen, nemen we deel aan het zendingswerk.

Het is niet alleen onze zending om het evangelie van Jezus Christus te prediken en na te leven, het is onze zending om onze zoons en dochters de wereld in te sturen wanneer ze door de kerk tot de bediening worden geroepen. En wanneer ze op zending gaan, moeten ze goed opgeleid zijn zodat ze zich onbuigzaam opstellen tegen de verleidingen van de duivel; zij behoren zo rein, deugdzaam en rechtschapen mogelijk te zijn, dan zal hun invloed worden gevoeld door hen met wie zij in contact komen. De Geest Gods zal niet in onreine tabernakels verblijven, maar zijn Geest zal verblijven bij hen die rein en lieflijk zijn.

Laten wij daarom onze jongens en meisjes onder invloed van de Geest Gods [opvoeden].17

Laat uw kinderen niet opgroeien zonder ze de beginselen van het evangelie van Jezus Christus bij te brengen. Wacht niet tot ze in het zendingsveld leren wat het evangelie betekent. Ik herinner mij toen ik 55 of 60 jaar geleden [als zendeling] in het zuiden van de Verenigde Staten was dat een man uit een groot gezin zei: ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik weet niet wat ik tegen die mensen zou moeten zeggen.’

‘Nou,’ zei een van de broeders, ‘geef ze les uit de Bijbel. Pak je Bijbel en lees Genesis.’ Hij antwoordde: ‘Ik weet niet waar ik Genesis in de Bijbel kan vinden’, en toch was hij er vanuit een (…) mormoons gezin op uitgestuurd om de boodschap tot leven en heil aan de mensen in het zuiden te brengen. Maar niet lang daarna maakte hij een verandering door. Na studie en gebed ontving hij een getuigenis van de waarheid en wist hij dat het evangelie hersteld was, en kon hij opstaan en volmondig getuigen dat het evangelie van Jezus Christus waar is.18

Het is mij duidelijk hoe belangrijk het is om zich voor te bereiden op het werk. Het is niet voldoende dat een jongen op zijn ouders vertrouwt en aangeeft, dat hij wil doen wat er gedaan moet worden: de wereld ingaan en het evangelie prediken. Het is niet voldoende dat hij gehoor geeft aan de zendingsoproep die zijn hemelse Vader bij monde van zijn dienstknechten laat uitgaan; maar hij moet zich ook kwalificeren voor het werk, de Schriften onderzoeken, en leren wat de Heer wil dat hij weet. Het is van belang dat onze zoons en dochters terdege in het geloof geworteld raken en net als hun ouders weten dat dit het werk van onze Vader is. (…)

Een dozijn voor het werk gekwalificeerde mannen zijn van veel meer waarde in het zendingsveld dan honderd mannen die onbekend zijn met de waarheid en die zelf eerst onderricht moeten ontvangen, voordat ze het aan anderen kunnen uitleggen.

Dit is het werk van onze Vader en we mogen er niet lichtvaardig mee omgaan. Het is uitermate belangrijk voor ons. Laten we (…) ons inspannen om onze kinderen geloof bij te brengen, opdat zij bereid zijn elke oproep te aanvaarden en in het diepst van hun ziel te zeggen: ‘Ik ben bereid om daar naartoe te gaan waar mijn hemelse Vader wil dat ik ga.’19 [Zie suggestie 4 op p. 145.]

Ons is gevraagd (…) om onze zoons en dochters het zendingsveld in te sturen. (…) Het schenkt mij veel vreugde dat ik mannen en vrouwen zie sparen en plannen om hun kinderen de wereld in te sturen. In de afgelopen weken is een jongeman (…) het zendingsveld ingegaan, en zijn twee zussen (…) sturen hem een deel van hun kleine salaris om hem de zegen van een zending te laten genieten. Hij is de eerste uit een groot gezin die het zendingsveld ingaat om de waarheid te verspreiden. (…) Ik weet dat er vreugde in het hart zal komen van die twee fijne vrouwen, die het geloof hebben om een deel van hun salaris aan hun broer te geven, zodat hij de Heer in het veld kan dienen. Zij zullen de zegen ontvangen die komt van evangelieonderwijs, voor zover je die kunt ontvangen zonder zelf op zending te gaan.20

Ik denk aan (…) onze afgevaardigden in het zendingsveld, her en der verspreid over de verschillende staten in dit land en in sommige andere landen. Bid voor hen, broeders en zusters. Zij hebben behoefte aan de hulp van de Heer en aan ons geloof en onze gebeden. Schrijf ze en moedig ze aan, zodat ze, wanneer ze een brief van thuis ontvangen, zullen weten dat er aan hen wordt gedacht.21

We nemen deel aan zendingswerk door onszelf voor te bereiden op een zending.

Het zal niet lang meer duren voor er in deze kerk grote behoefte zal zijn aan bekwame mannen en vrouwen die de waarheid gaan verkondigen in landen waar we tot op heden niet werden toegelaten. Laten we daarom, als we eeuwige vreugde in het koninkrijk van onze Vader willen hebben met wie Hij ons hier heeft gezegend, onzelfzuchtig zijn: laten we ons voorbereiden op het werk, de wereld ingaan en de waarheid verkondigen zodra ons die gelegenheid wordt geboden, en zo een middel in de handen van onze Vader zijn om zijn kinderen naar Hem terug te voeren door hun in de schoonheden van zijn evangelie te onderwijzen.22

Slecht een paar jaar geleden zaten veel van mijn vrienden er warmpjes bij, ze hadden alles wat ze nodig hadden, plus veel luxes, en toen er gesuggereerd werd dat ze wellicht een zending konden vervullen, zeiden sommigen: ‘Ik kan mijn bedrijf niet achterlaten, want ik zal het financieel niet redden als ik ga.’ Maar hun bedrijf heeft het niet gered en bestaat niet meer. Datgene waar ze dachten niet buiten te kunnen is hen door de vingers geglipt, en velen van die mannen zouden heel blij zijn als ze tien jaar in de tijd konden teruggaan, en als ze dan in de dienst van de Heer zouden worden geroepen, zouden ze zeggen: ‘Ik zal mijn zaken regelen, want ik ben blij dat ik de gelegenheid krijg om een bedienaar tot leven en heil te zijn.’

(…) Denk aan onze mogelijkheden en privileges, om bij rechtschapen mannen van de wereld thuis te komen en hen in het evangelie van Jezus Christus te onderwijzen; bedenk wat het betekent om te praten met mannen die geen goddelijk gezag hebben en hun in het heilsplan te onderwijzen en ze uit te leggen dat zij net zoals u de zegeningen van goddelijk gezag kunnen bezitten.

Ik vind dat sommigen onder ons zelfzuchtig zijn. We zijn zo blij met onze zegeningen, we zijn zo blij dat we gezegend zijn met de geneugten van het leven en onze omgang met de beste mannen en vrouwen die er in de wereld worden gevonden, dat we onze plicht jegens anderen vergeten. Hoeveel blijdschap zou ons ten deel vallen als we ernaar streefden meer goed in de wereld te doen door het evangelie van onze Heiland te bedienen aan wie het nog niet begrijpen.

Velen van ons zijn van middelbare leeftijd, velen naderen de pensioengerechtigde leeftijd. De kerk heeft behoefte aan zendelingen in het veld. Mannen die het evangelie begrijpen en die zo nodig bereid zijn hun leven te geven, en als ik zeg dat we zendelingen nodig hebben, bedoel ik dat de wereld ze nodig heeft.23

Ons zendingsveld ligt voor ons. De zoons en dochters van onze Vader hebben ons nodig. (…) Er zijn in deze kerk duizenden mannen en vrouwen die bekwaam in het evangelie kunnen onderwijzen en daarin zelfs bekwamer kunnen worden door hun plicht in het zendingsveld te doen. Ze zullen worden gezegend met voldoende middelen om het werk te verrichten dat de Heer van ze verwacht.24

Nu de tijd nabij is dat obstakels worden geslecht en barrières neergehaald die zijn opgeworpen om de verspreiding van het evangelie tegen te gaan, zal het geluid van de stem des Heren bij monde van zijn dienstknechten tot u komen: ‘Bereid u voor om de wereld in te gaan en het evangelie te prediken.’Wees dan niet zoals Jona, probeer u niet te verstoppen of weg te rennen van uw plicht; verzin geen smoesjes dat u geen geld hebt om op zending te gaan; neem uw toevlucht niet tot dwaze verzinsels die uw zicht op het eeuwige leven in de tegenwoordigheid van onze hemelse Vader vertroebelen. Want het eeuwige leven zal u alleen ten deel vallen op grond van uw geloof in en toewijding aan zijn zaak. Laat iedere man zijn huis in orde brengen; laat iedere man die het priesterschap draagt orde in zijn leven scheppen, en wanneer de oproep van de dienstknechten van de Heer komt om de wereld in te gaan en de waarheid te verkondigen, om de mensenkinderen te waarschuwen, zoals onze Vader dat heeft verordonneerd, laat dan geen man zich achter dwaasheden verschuilen, om niet te worden opgeslokt, misschien niet door een grote vis, maar door de dwaasheden van de wereld. [Zie Jona 1:1–17.]25

Het is geen gemakkelijke taak, en het is misschien niet prettig om de wereld in te gaan en onze dierbaren achter te laten, maar ik zeg tot u dat het hun die deze taak plichtsgetrouw vervullen vrede en geluk zal brengen die het verstand te boven gaan, en het zal hen voorbereiden om na de beëindiging van hun levenstaak in de tegenwoordigheid van hun Schepper te staan en door Hem aanvaard te worden voor wat ze gedaan hebben.26

Ik bid dat zijn Geest in de hele [kerk] rondgaat, dat we in ons hart liefde voor de kinderen van onze Vader hebben, dat we het belang van onze zending in de wereld inzien, en dat we, terwijl we werken voor wat niet van ons is, wat ons slechts als rentmeester in bruikleen is gegeven, de kostbare gave niet zullen vergeten, dat kostbare voorrecht dat binnen ons bereik is, namelijk het evangelie verkondigen en de zielen van de mensenkinderen redden.27 [Zie suggestie 5 hieronder.]

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over de onderstaande ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u voorbereidt op uw les. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. Denk na over president Smiths woorden in ‘Uit het leven van George Albert Smith’ (pp. 135–136). Waarom denkt u dat hij zo optimistisch was over het zendingswerk in Europa ondanks de tegenwerking die hij kreeg? Hoe kan dit voorbeeld u helpen als uw familieleden of vrienden niet ingaan op uw uitnodiging om het evangelie te onderzoeken?

  2. Neem de eerste paragraaf van leringen door (pp. 136–138). Met welke aanpak voor het uitdragen van het evangelie heeft u het meeste succes gehad bij uw buren en vrienden?

  3. Lees de paragraaf die begint op p. 138 en ga na of u zich een voorval kunt herinneren waarin het voorbeeld van een kerklid iemand ertoe gebracht heeft om meer over de kerk te willen weten. Om welke andere redenen is het naleven van de kerkelijke normen zo belangrijk in het zendingswerk?

  4. Zoek op pp. 140–141 naar zaken die toekomstige zendelingen moeten doen om zich geestelijk op hun zending voor te bereiden (zie ook LV 4). Wat kunnen ouders doen om hun zoons en dochters daarbij te helpen? Hoe kunnen priesterschapsquorums en ZHV-zusters helpen?

  5. Neem de laatste paragraaf van leringen door (pp. 142–145). Welke ‘dwaasheden’ kunnen ons ervan weerhouden een zending te vervullen? Welke zegeningen vloeien zoal voort uit het werk van oudere zendelingen? Overdenk wat u dient te doen om uzelf op zendingswerk voor te bereiden.

Relevante teksten: Matteüs 5:14–16; Marcus 16:15–16; 1 Timoteüs 4:12; Alma 17:2–3; Leer en Verbonden 31:1–8; 38:40–41

Onderwijstip: ‘Als u een gevarieerde hoeveelheid leerzame activiteiten gebruikt, zullen de leerlingen de evangeliebeginselen beter begrijpen en onthouden. Een zorgvuldig gekozen methode kan een beginsel duidelijker, interessanter en onvergetelijk maken’ (Onderwijzen — geen grotere roeping, p. 89).

Noten

  1. ‘New Year’s Greeting’, Millennial Star, 6 januari 1921, p. 2.

  2. ‘Greeting’, Millennial Star, 10 juli 1919, p. 441.

  3. ‘New Year’s Greeting’, Millennial Star, 1 januari 1920, p. 2.

  4. Conference Report, oktober 1921, pp. 37–38.

  5. Conference Report, oktober 1950, p. 159.

  6. Conference Report, april 1916, p. 46.

  7. Conference Report, oktober 1916, pp. 50–51.

  8. Conference Report, oktober 1929, p. 23.

  9. Deseret News, 25 juni 1950, kerkkatern, p. 2.

  10. Conference Report, april 1948, p. 162.

  11. Conference Report, april 1950, p. 170.

  12. Conference Report, oktober 1913, p. 103.

  13. Conference Report, april 1922, p. 49.

  14. ‘The Importance of Preparing’, Improvement Era, maart 1948, p. 139.

  15. Conference Report, april 1941, p. 26.

  16. Conference Report, oktober 1916, p. 49.

  17. Conference Report, oktober 1932, p. 25.

  18. Conference Report, oktober 1948, p. 166.

  19. ‘The Importance of Preparing’, p. 139.

  20. Conference Report, april 1935, p. 45.

  21. Conference Report, oktober 1941, p. 98.

  22. Conference Report, oktober 1916, p. 51.

  23. Conference Report, oktober 1933, pp. 27–28.

  24. Conference Report, april 1946, p. 125.

  25. Conference Report, juni 1919, p. 44.

  26. Conference Report, april 1922, p. 53.

  27. Conference Report, oktober 1916, p. 51.

George Albert Smith was van 1919–1921 werkzaam als president van de Europese Zending.

‘In elke woonbuurt is er voor ieder van ons volop gelegenheid om een geest van vrede, liefde en geluk uit te dragen.’

‘Er zijn in deze kerk duizenden mannen en vrouwen die bekwaam in het evangelie kunnen onderwijzen en daarin zelfs bekwamer kunnen worden door hun plicht in het zendingsveld te doen.’