Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 15: Het werk van de Heer vooruitbrengen


Hoofdstuk 15

Het werk van de Heer vooruitbrengen

God geeft leiding aan zijn werk en Hij doet een beroep op ieder lid van de kerk om dit werk vooruit te brengen.

Uit het leven van George Albert Smith

Toen George Albert Smith in 1903 in het Quorum der Twaalf Apostelen werd geroepen, waren er iets meer dan driehonderdduizend kerkleden. Aan het eind van zijn bewind als president van de kerk waren er ruim een miljoen leden. President Smith verheugde zich in die groei omdat het betekende dat de heilsboodschap steeds meer mensen bereikte. ‘Hoe blij moeten we zijn,’ zei hij in 1950 in de algemene conferentie, ‘niet omdat we in de kerk in aantal zijn toegenomen, maar omdat meer kinderen van onze Vader, meer van zijn zoons en dochters, tot kennis van de waarheid zijn gekomen en lid zijn geworden van deze organisatie, die Hij heeft gesticht om ons de weg des levens te wijzen en ons op het pad van eeuwig geluk te leiden.’1

Tussen 1903 en 1951, het jaar waarin president Smith stierf, kreeg de kerk met veel problemen te maken die haar groei wereldwijd in de weg stonden. Gebeurtenissen zoals de Eerste Wereldoorlog, de Tweede Wereldoorlog, en de crisisjaren (een wijdverspreide economische crisis in de jaren dertig) waren er de oorzaak van dat maar een beperkt aantal zendelingen naar het buitenland kon worden gestuurd. Ondanks deze problemen vertrouwde George Albert Smith erop dat de kerk zou blijven groeien en ‘de gehele aarde’ zou vullen, zoals was voorzegd (zie Daniel 2:35). In 1917, toen de Eerste Wereldoorlog in volle gang was, vertelde hij de heiligen: ‘Ik raak niet ontmoedigd omdat deze waarheid niet sneller wordt verbreid. Integendeel, ik zie in de huidige gebeurtenissen de hand van een alwetende Vader die de weg bereidt voor de verbreiding van het evangelie dat Hij in onze tijd heeft hersteld.’2

Hoewel de eerste helft van de twintigste eeuw zich door grote problemen liet kenmerken, bracht zij ook nieuwe technologieën die, zo was de stellige mening van president Smith, het werk van de Heer ten goede zouden komen. Hij was een groot voorstander van de luchtvaartindustrie en beschouwde die als een zegen om als algemeen autoriteit sneller en verder te kunnen reizen. Ook steunde hij het gebruik van radio en televisie door de kerk om het woord van de Heer onder een groter publiek te brengen. ‘We dienen deze [uitvindingen] als een zegen van de Heer te zien’, zei hij. ‘We kunnen er meer mee bereiken. Ze kunnen ons tot zegen zijn als we ze in rechtschapenheid gebruiken om de waarheid te verbreiden en het werk van de Heer onder de mensen vooruit te brengen. De grote uitdaging waar de wereld voor staat, ligt in het gebruik van veel van deze uitvindingen. We kunnen ze gebruiken om te vernietigen, zoals al eerder gedaan is, of we kunnen ze aanwenden om het mensdom te verlichten en te zegenen, zoals onze hemelse Vader dat van ons verwacht.’3

In een algemene conferentie in 1946 profeteerde president Smith over het gebruik van dergelijke technologieën: ‘Het zal niet lang meer duren voordat vanaf dit en andere spreekgestoelten de dienstknechten van de Heer hun boodschappen kunnen verkondigen aan geïsoleerde groepen die zo ver weg wonen dat ze moeilijk bereikbaar zijn. Op deze en andere manieren zal het evangelie van onze Heer Jezus Christus, dat de enige kracht Gods is die voorbereidt op behoud in het celestiale koninkrijk, in alle delen van de wereld gehoord worden; en velen van u zullen die dag meemaken.’4 [Zie suggesties 1 en 4 op p. 166.]

President Smith begreep dat het werk van de kerk succesvol is omdat het het werk van de Heer is, en hij leerde de heiligen dat deelname aan dat werk een zegen is die de Heer aan ieder lid van zijn kerk biedt. In de eerste algemene conferentie na zijn aanstelling als president van de kerk zei hij: ‘Ik besef welke grote verantwoordelijkheid er op mijn schouders ligt. Ik weet dat de organisatie waartoe wij behoren zonder de hulp van onze hemelse Vader geen succes zal hebben. Geen mens of groep mensen kan haar succes brengen, maar als de leden van deze kerk de geboden van God blijven onderhouden, hun godsdienst naleven, een voorbeeld voor de wereld zijn, [en] hun naaste als zichzelf liefhebben, zullen we vooruitgang boeken en zal ons groter geluk toevloeien.’5

Leringen van George Albert Smith

Er is voor ieder lid voldoende gelegenheid om aan het werk van de Heer deel te nemen.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit werk rust niet alleen op [de president van de kerk], op zijn raadgevers of op het Quorum der Twaalf Apostelen; zij rust ook op iedere man en vrouw die zich door een dienstknecht Gods heeft laten dopen en lid is geworden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. (…) We kunnen die verantwoordelijkheid niet van ons afschuiven; onze Vader heeft haar aan ons gegeven, en wij moeten onze schouders eronder zetten en het werk voltooien.6

Ik geloof in u, broeders en zusters. Ik vertrouw op uw geloof en uw onkreukbaarheid. (…) Ieder van u [is] ook verantwoording [aan de Heer] verschuldigd over de bevordering van dit werk, alsook degenen die u presideren. Ik kan niet zeggen: ‘Ben ik mijns broeders hoeder?’ Ik kan de verantwoordelijkheid niet van mij afschuiven (…) , ik heb als een van Gods kinderen mijn deel te doen, ik moet dat deel van de last dragen dat de Heer op mij legt. En als ik mij daaraan onttrek, verspeel ik de zegen die ik had gekregen als ik gehoorzaam was geweest aan de geboden van onze Vader.7

We behoren ijverig rond te gaan en goed te doen. Het is een trage dienstknecht die wacht tot hij in alles wordt geboden. [Zie LV 58:26–27.] Onze hemelse Vader verwacht van ons dat we onze roeping grootmaken, wat die ook moge zijn en hoe onze situatie ook is.8

Het is niet noodzakelijk om lid van het Quorum der Twaalf Apostelen te zijn of tot het Eerste Presidium van de kerk te behoren om de grootste zegeningen in het koninkrijk van onze hemelse Vader te krijgen. Dat zijn slechts ambten in de kerk, en er zijn vele getrouwe en toegewijde mannen die deze ambten zouden kunnen bekleden, maar wier tijd en talenten ergens anders in de kerk nodig zijn. (…) Denk eraan dat er overal in de kerk voor iedere man en voor iedere vrouw genoeg gelegenheid is om iets te doen tot zegen van zijn of haar medemens en voor de vooruitgang van het werk van de Heer.9

Er bestaat de neiging onder sommige priesterschapsdragers en anderen die een positie bekleden in de kerk om de avondmaalsdienst en andere belangrijke plichten te veronachtzamen, en hun werkzaamheden te beperken tot die ene roeping. Het kan gaan om functionarissen en leerkrachten in de zondagsschool die hun werkzaamheden voor de zondagsschool doen en dat voldoende achten; of het kan gaan om functionarissen in de [jongemannen, jongevrouwen] of het jeugdwerk, of om functionarissen betrokken bij genealogie, welzijnswerk of een andere taak, en als zij in dat verband aan hun verplichtingen hebben voldaan, hebben zij wat hen betreft hun hele plicht vervuld.

Hoezeer we hen ook liefhebben en prijzen voor het belangrijke werk dat ze doen, wij zijn verplicht hen eraan te herinneren dat van iedereen wordt verwacht dat hij of zij naar elk woord leeft dat de mond van onze hemelse Vader uitgaat [zie LV 84:44]. Doorgaans ontheft de roeping die we hebben ons niet van onze andere verplichtingen; en een bijzondere bijeenkomst vervangt in de regel niet de algemene vergaderingen van de kerk. En los van onze kerkelijke verplichtingen en roepingen wordt er van ons verwacht dat we ons elke dag in de ruimste zin des woords als het heiligen der laatste dagen gedragen, zodat we, als we mensen in nood zien, of mensen die zorg, raad of advies nodig hebben, onmiddellijk als dienstknechten van de Heer in actie komen.

En dan zijn er mensen die wel in naam lid van de kerk zijn, maar die naar het lijkt van mening zijn dat ze vrijgesteld zijn van elke vorm van hulpbetoon. Vroeg of laat beginnen zij zich echter ongemakkelijk te voelen en worden zij overvallen door twijfel, zoals wij allemaal als we onze volle plicht verzuimen. Iemand die overeenkomstig het evangelie van Jezus Christus leeft, twijfelt er niet aan dat de kerk zal slagen; maar de man die zijn plicht verzaakt, die zijn verbonden niet nakomt, raakt de Geest des Heren kwijt, waarna hij zich begint af te vragen wat er van Zion terecht zal komen. (…)

Wanneer u uw volle plicht doet, zult u weten, zo zeker als u weet dat u leeft, dat het het werk van onze Vader is, en dat Hij ervoor zal zorgen dat het slaagt.10

Ziet u niet welk een wonderbaar werk en een wonder zich ontwikkelt? Ziet u niet hoe wij, individueel, slechts een enkele munt bijdragen, maar dat de kerk als geheel verenigd is, en dat het woord van de Heer onder de mensenkinderen wordt verspreid; niet op een militante manier, maar in liefde en genegenheid, met het verlangen om alle mensen tot zegen te zijn?11 [Zie suggestie 2 op p. 166.]

Tegenwerking zal de kerk niet tegenhouden, want zij is Gods werk, niet van mensen.

De kerk is met slechts zes leden begonnen. Zij is dag na dag gegroeid, ondanks de tegenwerking van de duivel. Ware het niet voor de machtige arm der gerechtigheid, ware het niet voor de waakzaamheid van onze hemelse Vader, dan zou deze kerk al lang geleden zijn verpletterd. De Heer heeft echter gezegd dat Hij over ons zal waken en Hij heeft ons bescherming beloofd als we Hem eren en zijn geboden onderhouden.12

Deze kerk heeft haar groei niet te danken aan haar populariteit. Zij is gegroeid ondanks de tegenwerking van de wijzen der wereld, ondanks de tegenwerking van de geestelijken; en zij is her en der uitverkoren geesten blijven vergaderen, die zo leefden dat zij de waarheid konden begrijpen.13

Ik heb mij verdiept in een dagboek van mijn grootvader, George A. Smith. (…) En ik las daarin over zijn ervaringen, sommige uiterst pijnlijk, andere wonderbaarlijk. In zijn jeugd werd hij erop uitgestuurd om het evangelie van onze Heer te verkondigen. Hij had dezelfde ervaringen als andere mannen die tot de bediening zijn geroepen. Mensen die slecht van zin waren beschuldigden hem en zijn collega’s ten onrechte, maar hij bleef getrouw en de Heer steunde hen en maakte hen groot in de ogen van het volk, en schonk hun een getuigenis van dit goddelijke werk dat zo positief was dat er geen taak te moeilijk voor hen was om de waarheid te verspreiden.

Mijn grootvader maakte deel uit van de groep die in 1839 naar Engeland werd gestuurd om het evangelie te verkondigen. Daar probeerde de duivel hen op alle mogelijke manieren te ontmoedigen. Hun dagboeken uit die tijd onthullen dat zij in een kwaad daglicht werden gesteld door slechte mannen en werden aangevallen door boze geesten, maar de Heer beschermde hen en zij verrichtten geweldig werk. Acht leden van het Quorum der Twaalf waren daar in die tijd. Onder hen die geroepen waren om naar Engeland te gaan, waren mannen die geen geld bij zich hadden om de reis te betalen, maar zij vertrokken te voet. Een van die mannen was door langdurige ziekte niet in staat om op eigen kracht de drie kilometer naar het vertrekpunt van de postkoets te lopen, maar hij kreeg daarbij hulp van een vriend. Zij hadden geloof in God, zij wisten dat dit zijn kerk was en daarom gingen zij op weg. Vrienden die niet tot deze kerk behoorden, kwamen door goddelijke hand op hun pad en betaalden hun reis overzee, alwaar zij hun boodschap brachten. Vele mensen omarmden de waarheid dankzij hun bediening.14

Dit is Gods werk. Het is niet het werk van een mens. In het licht van de geboden weerstand had geen mens of groep mensen het kunnen verbreiden en succesvol kunnen maken. Vaak dachten zij [wie het werk dwarsboomden] dat het laatste uur van de kerk geslagen had, en elke keer heeft de Heer haar door zijn machtige hand opgericht, en zij is voortgegaan, van stad tot stad, van dorp tot dorp, van natie tot natie.15

Ik weet dat er veel problemen zijn en dat de problemen groter zullen worden naarmate de tijd verstrijkt. Maar dezelfde Vader in de hemel die de kinderen Israëls leidde, die Daniël en de drie Hebreeuwse jongens voor vernietiging behoedde, dezelfde hemelse Vader die onze voorouders bewaarde toen zij de [Salt Lake Valley] betraden en zich hier vestigden, en ze zegende en het voor hen mogelijk maakte om deze grote [Salt Lake]tempel en andere tempels te bouwen, (…) diezelfde Vader, uw en mijn Vader, is gereed om zijn zegeningen ook op ons uit te storten.16

Er is geen reden tot ontmoediging. Het evangelie van Jezus Christus blijft voortrollen. We hebben de belofte van onze hemelse Vader dat het zal blijven voortrollen. Geen enkele andere bedeling had de zekerheid die wij hebben. In eerdere bedelingen is het evangelie van Jezus Christus van de aarde weggenomen. Toen het in onze tijd werd hersteld, was dat met de belofte dat het nooit meer van de aarde zou verdwijnen of aan een ander volk zou worden gegeven. Daarom smeek ik u die de hand aan de ploeg hebt geslagen om niet terug te deinzen. Dien God en onderhoud zijn geboden.17

We hoeven niet ongerust te zijn over de vooruitgang van Zion, want het goede, oude schip zal fier doorvaren, en wie gelovig en getrouw zijn, zullen veilig de haven Gods bereiken, bekroond met heerlijkheid, onsterfelijkheid en eeuwig leven. Ik maak mij geen zorgen over deze bejaarde mannen en vrouwen die het geloof hebben behouden. Ik maak mij geen zorgen over de jongens en meisjes die gehoorzaam zijn aan de geboden van de Heer. (…) Maar wat de heiligen der laatste dagen betreft die de wil van de Vader kennen maar niet doen, die de leringen van de Heer zo nu en dan horen en zich er dan van afkeren, ben ik bang dat zij het niet zullen halen, tenzij zij tot inkeer komen en zich met hun gehele hart bekeren.18

Zijn werk schrijdt voort, we moeten actief zijn als we het bij willen houden. Sinds de oprichting van de kerk is zij elk jaar sterker geworden dan het jaar daarvoor. De vooruitzichten op blijvend succes zijn nu beter dan ooit. Meer mensen dan ooit te voren leren de waarheid omtrent ons en onze houding jegens hen kennen. Naarmate het licht onder de mensen wordt verspreid, verdwijnen de vooroordelen die uit onwetendheid voortkomen. (…)

Het zou iedereen duidelijk moeten zijn of worden, dat dit werk lang geleden al aan alle tegenwerking ten onder zou zijn gegaan als het niet van goddelijke oorsprong was. Laat het aan de hele wereld bekend zijn dat het niet omver kan worden geworpen, want het is de ‘kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft.’ [Zie Romeinen 1:16.]19 [Zie suggestie 3 op p. 166.]

God past de omstandigheden in de wereld aan, zodat zijn werk zich over de aarde kan verspreiden.

[God] heeft bepaald dat de boodschap die in voorbije eeuwen door zijn dienstknechten was verkondigd en die in de laatste dagen door zijn dienstknechten is vernieuwd en wordt gepredikt, gehoord zal worden. En door zijn almacht zal Hij de omstandigheden in deze wereld aanpassen en de mensenkinderen nederig stemmen, totdat zij berouwvol zijn en willen luisteren. De waarheden die wij verkondigen, dat wil zeggen, de waarheden die God wil dat wij aan de wereld verkondigen, vinden hun weg.20

De Heer heeft aan een van zijn dienstknechten geopenbaard dat Hij zijn werk onder de naties tot herstelling van zijn volk zou beginnen als het Boek van Mormon het daglicht zag. [Zie 2 Nephi 30:3–8; 3 Nephi 21:1–14; 29:1–2.] Als we ons realiseren hoe snel het evangelie van Jezus Christus nu kan worden verspreid in vergelijking met het jaar 1830, wordt ons duidelijk dat de Heer zijn hand heeft opgeheven en de mens in de gelegenheid stelt om kennis te verwerven. Het zal niet lang meer duren voordat het evangelie in elk deel van deze wereld zal worden gehoord uit de mond van de dienstknechten, die het met kracht verkondigen. Onze hemelse Vader zal de omstandigheden in de wereld aanpassen, zodat het evangelie gepredikt kan worden.21

De Heiland heeft gezegd dat dit evangelie van het koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde komen! [Zie Matteüs naar Joseph Smith 1:31.] De Heer zal niet het onmogelijke eisen. Hij verwijdert de obstakels, zodat het evangelie ‘zal worden gepredikt’.22

Zion zal worden verlost en de wereld, die het ‘mormonisme’ nu nog verkeerd begrijpt, zal te weten komen dat het de kracht Gods tot behoud is voor wie de geboden van onze Vader onderhouden. Mijn getuigenis is dat het werk snel groeit en dat de mensenkinderen hun hart openstellen voor het ‘mormonisme’; dat het het werk van onze Vader is. We kunnen van onszelf nietig en zwak zijn, maar als we deugdzaam en rein leven, als we doen wat goed is, zullen er mannen en vrouwen opstaan om het werk van de Heer voort te zetten, totdat het werk van onze Vader gedaan is zoals Hij het verlangt. Wie ons nu nog verkeerd begrijpen, zullen ons beter gaan leren kennen. Wie ons zelfzuchtige motieven toeschrijven, zullen hun fout inzien, en onze broeders en zusters van de wereld, die de waarheid verlangen en willen weten wat de Heer van hen verlangt, zullen in hun hart worden geraakt en het evangelie accepteren. Zion zal opstaan en schijnen, en de heerlijkheid van de hele aarde worden, want dat heeft de Here God van Israël zo bepaald.23 [Zie suggestie 4 hieronder.]

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over de onderstaande ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u voorbereidt op uw les. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. President Smith profeteerde dat ‘het evangelie van onze Heer, Jezus Christus, (…) in alle delen van de wereld gehoord [zal] worden’ (p. 159). Welke technologieën maken dit zoal mogelijk? Op wat voor andere manieren dragen nieuwe technologieën of wetenschappelijke ontdekkingen bij tot het werk van de Heer?

  2. Denk terwijl u de eerste paragraaf van leringen leest (pp. 160–162) aan uw huidige roeping of taak in de kerk. Hoe kunt u door uw roeping deelnemen aan ‘de vooruitgang van het werk van de Heer’? Hoe draagt uw huisonderwijs of huisbezoek bij tot dit werk? Op wat voor manieren kunnen we allemaal, naast onze formele roeping en taak, nog meer deelnemen?

  3. Op pp. 162–165, geeft president Smith zijn getuigenis dat de Heer leiding geeft aan het werk van zijn kerk. Wat voor ervaringen hebt u gehad waaruit blijkt dat dit waar is? Hoe tonen ons onderwijs in en onze naleving van het evangelie thuis aan dat we geloven in het werk van de Heer?

  4. Zoek op pp. 159 en 165–166 naar zaken die de Heer volgens president Smith zal doen om de weg vrij te maken zodat zijn evangelie kan worden gepredikt. Wat voor bewijzen ziet u dat dat ook gebeurd is of nu gebeurt?

Relevante teksten: Daniël 2:44–45; Joël 2:27–28; Mosiah 27:13; Leer en Verbonden 64:33–34; 65:1–6; 107:99–100; Mozes 1:39

Onderwijstip: ‘Het zal (…) wel eens voorkomen dat u een bepaalde vraag niet kunt beantwoorden. Als dat gebeurt, zeg dat dan gewoon. U kunt zeggen dat u het antwoord zult opzoeken. U kunt ook de leerlingen aanmoedigen om het antwoord op te zoeken en daar tijdens een andere les op terug te komen’ (Onderwijzen — geen grotere roeping, p. 64).

Noten

  1. Conference Report, april 1950, p. 6.

  2. Conference Report, april 1917, p. 37.

  3. Deseret News, 10 mei 1947, kerkkatern, p. 10.

  4. Conference Report, oktober 1946, p. 6.

  5. Conference Report, oktober 1945, p. 173.

  6. Conference Report, april 1904, p. 64.

  7. Conference Report, oktober 1911, p. 44.

  8. Conference Report, april 1934, p. 30.

  9. Conference Report, juni 1919, pp. 42–43.

  10. ‘Our Full Duty’, Improvement Era, maart 1946, p. 141.

  11. Conference Report, april 1930, p. 68.

  12. Conference Report, oktober 1945, pp. 170–171.

  13. Conference Report, oktober 1916, p. 47.

  14. Conference Report, april 1931, pp. 32–33.

  15. Conference Report, oktober 1931, pp. 122–123.

  16. Conference Report, oktober 1945, p. 174.

  17. Deseret News, 20 augustus 1921, kerkkatern, p. 7.

  18. Conference Report, oktober 1906, p. 49.

  19. ‘New Year’s Greeting’, Millennial Star, 1 januari 1920, p. 3.

  20. Conference Report, april 1917, p. 37.

  21. Conference Report, april 1927, pp. 82–83.

  22. ‘New Year’s Greeting’, p. 2.

  23. Conference Report, april 1906, p. 58.

President Smith geloofde dat technologische ontwikkelingen ‘ons tot zegen [kunnen] zijn als we ze in rechtschapenheid gebruiken om de waarheid te verbreiden en het werk van de Heer onder de mensen vooruit te brengen.’

‘Er [is] overal in de kerk voor iedere man en voor iedere vrouw genoeg gelegenheid […] om iets te doen tot zegen van zijn of haar medemens en voor de vooruitgang van het werk van de Heer.’