Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 6: De leiders van God steunen


Hoofdstuk 6

De leiders van God steunen

Onze leiders zijn door de Heer gekozen en Hij verwacht van ons dat we hen in woord en daad steunen.

Uit het leven van George Albert Smith

George Albert Smith is in de algemene conferentie van oktober 1945 als president van de kerk gesteund. Aan het eind van de conferentie sprak president Smith zijn dank uit voor de steunverlening van de heiligen. ‘Ik dank u voor het vertrouwen dat u kenbaar hebt gemaakt, broeders en zusters, en waarmee u heeft aangegeven dat u hoopt dat ik zal slagen. Daarmee heeft u beloofd, zoals sommigen mij hebben laten weten, dat u mij zult helpen slagen, omdat ik slechts een mens ben, een van de geringsten onder u. Maar ik ben tot deze taak geroepen — en ik zou hier niet staan als ik niet wist dat ik geroepen was — door het gezag van onze hemelse Vader.’

Toen voegde hij er dit verzoek aan toe: ‘Ik zal de hulp van iedere man, iedere vrouw en ieder kind nodig hebben, niet tot zegen van mij, maar tot zegen van u, en tot zegen van de mensenkinderen, waar ze zich ook mogen bevinden. Het is niet mijn verantwoordelijkheid, het is onze verantwoordelijkheid.’1

Uit de leringen in dit hoofdstuk zal blijken dat George Albert Smith, zelfs voordat hij president van de kerk werd, heel goed begreep hoe zwaar de last is die het Eerste Presidium draagt. Hij leerde de heiligen dat zij deze last konden verlichten door loyaal en getrouw te zijn. En hij was een goed voorbeeld van dit beginsel toen hij in het Quorum der Twaalf Apostelen werkzaam was.

Toen hij in 1946 de leiding had in een bijeenkomst van de algemene conferentie legde hij voorafgaand aan de kerkelijke steunverlening uit dat steun verlenen veel meer is dan een passieve handeling. ‘We zijn nu toegekomen aan een kerkelijke handeling die we gewoon zijn te doen in onze conferenties, namelijk de steunverlening aan de autoriteiten van deze kerk door het opsteken van de rechterhand. Ik hoop dat u, niemand uitgezonderd, beseft dat dit een heilig voorrecht is. (…) Het is niet slechts symbolisch, maar het is ook een teken dat u, met de hulp van de Heer, uw deel van het werk zult uitvoeren.’2 [Zie suggestie 1 op p. 65.]

Leringen van George Albert Smith

Wie de kerk presideert is door de Heer voorbereid, gekozen en geïnspireerd.

Deze geweldige kerk wordt gepresideerd door mannen die terdege zijn voorbereid, terdege zijn onderricht en terdege zijn toegerust voor die hoge eer, die op ieder van hen werd bevestigd toen zij hun roeping aanvaardden. Onze hemelse Vader heeft deze leiders in Israël in zijn wijsheid omringd met anderen, die evenals zij geloof hebben, en die de president van de kerk geen bijzondere eer toedichten vanwege zijn persoonlijkheid of individualiteit, maar die hem zien als de woordvoerder van onze hemelse Vader en hem steunen en hooghouden, van hem houden en voor hem bidden, opdat ook zij de zegeningen van onze hemelse Vader zullen ontvangen.

Er is geen vergelijkbare organisatie in deze wereld. Er is geen volk [dat zo] wordt geleid als dit volk. Er wordt terecht gezegd dat wie de kerk presideren rechtvaardige mannen zijn. Het is door middel van hen dat onze hemelse Vader zijn werk zal verrichten. Het is door middel van hen dat het evangelie moet worden verkondigd. (…) De man die ons nu presideert, presideert niet vanwege zijn eigen aangeboren kwaliteiten. Hij presideert niet omdat hij de zoon is van een of andere machthebber, maar hij vervult de door hem beklede positie omdat onze Vader in de hemel op de hoogte is van zijn integriteit. Omdat Hij wist welke vastberadenheid hij zou moeten hebben om de boodschap naar alle naties van de aarde te brengen, bereidde Hij hem voor op de roeping die op hem is bevestigd. Hij presideert als afgezant van onze hemelse Vader.3

Ik denk aan de nederige maar grote mannen die deze kerk vanaf haar begin hebben geleid. (…) Ik heb [veel] presidenten [van de kerk] gekend en geloof dat ze allemaal mannen Gods waren. Het is ondenkbaar dat onze hemelse Vader een ander soort man zou kiezen om zijn kerk te presideren.4

Wat is er gebeurd na de dood van [Joseph Smith]? [De heiligen] gingen niet in conclaaf om onder leiding van een voorzitter een nieuwe leider te kiezen. Die leider was al gekozen door de Heer, namelijk Brigham Young, het senior lid van het Quorum der Twaalf Apostelen. (…) De kerk als lichaam steunde hem in alle bijeenkomsten als president. Toen hij stierf, zeiden zijn raadgevers niet dat zij de president waren, maar het Quorum der Twaalf presideerde een lange tijd, waarna het senior lid als president van de kerk werd gesteund. Er heerste volmaakte orde. (…)

Ik heb het een en ander uitgezocht, opdat er geen misvattingen zouden ontstaan. Joseph Smith heeft zichzelf niet tot president van de kerk verkozen. En de mannen die hem zijn opgevolgd evenmin. (…) De benoeming kwam middels inspiratie van onze hemelse Vader, en men krijgt dan alle macht die met die benoeming gepaard gaat.5

Hoe dankbaar behoren we te zijn dat dit geen werk van mensen is, maar het werk van de Heer; dat deze kerk, die de naam van Jezus Christus draagt, door Hem wordt geleid. En Hij zal niemand toestaan haar te vernietigen. Hij zal niet toestaan dat de mannen die deze kerk presideren de mensen op een dwaalspoor brengen, maar Hij zal ze met zijn almacht steunen. Hij zal ze grootmaken in de ogen van goede en grote mannen en vrouwen. Hij zal hun bediening zegenen en ze overladen met succes. Wie zich verzetten en fouten zoeken, zullen daar geen vreugde in vinden. Wie kritiseren en de invloed van de leiders van de kerk ondermijnen, zullen lijden onder de gevolgen van hun wandaden.6

Het past ons om dank in ons hart te voelen dat we worden geleid door heilige mannen, die door onze Vader in de hemel worden geïnspireerd om ons dagelijks te onderwijzen.7 [Zie suggestie 2 op p. 65.]

Door zijn dienstknechten wijst de Heer ons het pad naar geluk en veiligheid.

Vanaf de tijd van vader Adam tot deze tijd heeft God de mensen door zijn dienstknechten aangespoord. En wanneer zij luisterden heeft Hij hen aangespoord tot een beter leven, en van tijd tot tijd heeft Hij, als zijn kinderen dat nodig hadden, heilige mannen de wereld in gestuurd om onderricht te geven dat tot geluk zou leiden. Hij heeft ze geïnspireerd om in glorierijke waarheden te onderwijzen die het mensdom verheffen en verrijken.8

Ik kan niets belangrijks bedenken dat zich in de wereld heeft afgespeeld, wat de Heer zijn volk niet van te voren bij monde van zijn dienstknechten heeft bekendgemaakt, zodat het niet onwetend was over wat er te gebeuren stond. Daarmee konden zij hun voordeel doen en zich, zo zij wilden, dienaangaande voorbereiden. (…)

Noach kan hier tot voorbeeld dienen. De Heer had Hem geboden een ark te bouwen, waarin de rechtschapenen van de komende watervloed konden worden gered. Noach bouwde de ark en predikte honderdtwintig jaar lang bekering aan zijn tijdgenoten om hen te waarschuwen. Het volk was echter zo slecht dat het niet naar zijn waarschuwingen luisterde. Zij volgden hun eigen wil en verkozen het kwaad boven rechtschapenheid. Het begon te regenen en het land overstroomde, en alleen Noach en zijn familie, acht mensen, werden gered. Ze waren terdege gewaarschuwd, maar omdat ze halsstarrig waren en weigerden zich te bekeren, verdronken ze. [Zie Mozes 8:13–30.]9

De Heer wil dat wij gelukkig zijn. Daarom heeft Hij ons het evangelie van Jezus Christus gegeven. Daarom heeft Hij ons het priesterschap verleend. Hij wil dat wij vreugde hebben. Daarom heeft Hij deze kerk gesticht en de verschillende ambten ingesteld. Al deze zaken verschaffen orde. (…) Als u het leiderschap van de Heer navolgt, en de mannen die de Heer heeft gekozen, zult u niet in het duister ronddolen, niet het licht verliezen, niet de wetten van God overtreden, en niet de privileges verspelen waarvan Hij zo graag wil dat u ze geniet.10

Er is voor mij in deze tijd slechts één veilig pad en dat is de mannen te volgen die de Heer tot leider heeft benoemd. Ik kan mijn eigen ideeën en meningen hebben, ik kan mijn eigen oordeel hebben over bepaalde zaken, maar als mijn oordeel indruist tegen de leringen van de leiders die de Heer heeft aangesteld om ons de weg te wijzen, behoor ik mijn koers te wijzigen. Als ik eeuwig heil verlang, volg ik de leiders die onze hemelse Vader ons heeft gegeven, zo lang Hij ze steunt.11 [Zie suggestie 3 op p. 66.]

Wie nederig en getrouw zijn, steunen en verdedigen de dienstknechten van de Heer.

Ik ken duizenden leden van deze geweldige kerk persoonlijk, mannen en vrouwen uit vele landen die het evangelie ootmoedig en getrouw hebben aanvaard en lid zijn geworden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. [Zij] bidden voor hun leiders en ze steunen die (…) , en onder de leden die de geboden van God onderhouden, ben ik in al mijn jaren in deze kerk nog nooit iemand tegengekomen die zijn of haar stem verhief tegen de mannen die waren geroepen om deze kerk te presideren. Dat vind ik heel opmerkelijk. (…)

Een van de grootste getuigenissen voor mij van de goddelijkheid van dit werk is dat een groep mensen (…) in een ringconferentie de gelegenheid krijgt (…) om te kennen te geven of zij de mannen die hen presideren wel of niet steunen (die keuze staat ieder vrij). De Geest van de Heer zal de getrouwen en nederigen voorzeker inspireren om de door Hem gekozen leiders hun steun te geven.12

Toen Mozes Israël uit Egypte door de woestijn naar het beloofde land leidde, viel Amalek Israël bij Refidim aan. Mozes gaf Jozua de opdracht om uit de mannen krijgers te kiezen om Israël te verdedigen. Mozes, Aäron en Chur bestegen een heuveltop vanwaar zij het slagveld overzagen. Als Mozes de staf van God omhoog hield, was Israël aan de winnende hand, maar als hij zijn handen uit vermoeidheid liet zakken, had Amalek de overhand. Er werd voor een steen gezorgd en Aäron en Chur hielden zijn handen omhoog, zodat de zegen Gods aan Israël toevloeide en zijn krijgers de veldslag wonnen. De macht Gods rustte op Mozes en bleef op hem rusten totdat hij zijn werk had voltooid. [Zie Exodus 17:8–13.] Als het volk hem steunde, werd het ook gezegend; en zo is het geweest bij iedere dienstknecht van de Heer die Israël heeft gepresideerd. (…)

(…) Zo lang [de president] de kerk presideert, ongeacht hoeveel jaar dat is, zal de Heer hem kracht, macht, wijsheid, inzicht en inspiratie geven om Israël toe te spreken zoals Israël toegesproken dient te worden. Wij moeten zoals Aäron en Chur vanouds zijn en zijn leiderschap volgen; we moeten zijn handen omhooghouden, dat de Heer via hem hemelse zegeningen op ons en dit volk zal laten neerdalen.13

Ik weet dat deze mannen [de algemene autoriteiten] dienstknechten van de Heer zijn en dat ze ernaar streven het mensdom tot zegen te zijn. Ik hoop dat niemand van u (…) hun uw steun zal onthouden, niet alleen door uw geloof en gebeden, maar ook dat u, als zij in een verkeerd daglicht worden gesteld, meer dan bereid zult zijn om hen, zo nodig, te verdedigen, omdat er een tijd zal komen dat zij uw verdediging nodig hebben. De duivel zal ze niet ongemoeid laten, en een van de bewijzen van de goddelijke roeping van deze mannen is dat slechte mensen slecht over hen spreken, en dat goede mensen goed over hen spreken.14 [Zie suggestie 4 op p. 66.]

Als we onze leiders bekritiseren en hun raad naast ons neerleggen, staan we de duivel toe om ons op een dwaalspoor te brengen.

Er zijn mensen onder ons (…) die zich hebben laten verblinden door de filosofieën en dwaasheden van mensen. Er zijn mensen die de raad en het advies verwerpen van de man die God aan het hoofd van deze kerk heeft geplaatst. (…)

Mensen die niet veel informatie hebben, komen plotseling aanzetten met een slim idee en opperen dat ‘dit de weg is’ of ‘dat de weg is’, en hoewel het in strijd is met het advies van de Heer worden sommigen overgehaald om het te proberen. De Heer heeft veilig advies gegeven en de president van de kerk aangesteld om dat advies te interpretreren. Als we negeren wat hij als president van de kerk adviseert, zullen we erachter komen dat we een ernstige fout hebben gemaakt.15

Het presidium van de kerk (…) vertegenwoordigt onze hemelse Vader, niet alleen bij dit volk, maar bij alle mensen op aarde. We doen er goed aan om de mannen die Hij boven ons heeft geplaatst groot te maken en te eren. Deze mannen hebben hun zwakheden, ze begaan vergissingen, maar als we zo vergevensgezind zijn over de vergissingen die zij begaan als wij over onze eigen mislukkingen en vergissingen zijn, zullen we hun deugden zien, zoals we onze eigen deugden zien.

Ik sta hier om er bij u op aan te dringen, broeders en zusters, geen woorden van kritiek of onvriendelijkheid van uw lippen te laten rollen over de mannen die de Heer als onze leiders heeft geroepen. Zoek niet het gezelschap van mensen die hen kleineren of hun invloed onder de mensenkinderen afzwakken. Als u dat doet, kan ik u zeggen dat u zich in de macht van de duivel bevindt. U zult door hem beïnvloed worden om zo ver mogelijk van het pad der waarheid af te dwalen en als u zich niet bekeert, zult u zien dat u er te laat achter komt dat u de ‘parel van grote waarde’ verloren hebt. Door uw zelfzucht en uw blindheid zult u worden weggeleid, en uw dierbaren (…) zullen aan de andere zijde van de sluier verdriet hebben over uw zwakheid en uw dwaasheid.16 [Zie suggestie 5 op p. 66.]

De duivel slaapt niet. Hij misleidt velen en leidt ze tot zonde. (…) Er zijn mensen die valse leer verkondigen; en anderen proberen mannen en vrouwen over te halen om de geboden van onze hemelse Vader te overtreden. (…) Als de leden van deze kerk die fouten bij de kerkleiders zoeken en kritiek hebben op de mannen die al het mogelijke doen om ons tot zegen en voordeel te zijn, zichzelf met een gebed in hun hart de vraag stelden: ‘Wie van deze leiders kan ik veilig volgen?’, zouden zij geen moeite hebben om de juiste koers te kiezen en hun steun te geven aan de mannen die de Heer heeft gekozen.17

Als we onze leiders steunen, verbinden we ons ertoe om hun raad op te volgen en onze eigen roeping groot te maken.

Het moet een bron van kracht voor de president van deze kerk zijn om in het gezicht van duizenden eerlijke mannen en vrouwen te kijken en te zien dat zij hun rechterhand opsteken als verbond met onze Vader in de hemel om hem in zijn ambt te steunen, waartoe hij is geroepen als president van deze grote kerk. Het is een zeer heilige verplichting die we aangaan als we onze hand onder die omstandigheiden opsteken. Het betekent niet dat we rustig onze weg gaan en de profeet van de Heer zijn werk laten doen, maar het betekent — als ik de verplichting begrijp die ik op mij neem als ik mijn hand opsteek — dat we hem steunen, voor hem bidden, zijn goede naam verdedigen en ernaar streven zijn aanwijzingen uit te voeren die de Heer ons via hem geeft zo lang hij in zijn ambt werkzaam is.18

Als ik denk aan de last die de president van deze kerk en zijn raadgevers dragen en aan de verantwoordelijkheid die op hun schouders rust, verlang ik hen met heel mijn hart te helpen, zodat ik geen belemmering zal zijn. Dan hoop ik dat ik in de functie waartoe ik ben geroepen, en u in de uwe, broeders en zusters, we ieder onze plaats zullen innemen om ons deel van de last te dragen en onze roeping groot te maken tot eer en glorie van God.19 [Zie suggestie 4 op p. 66.]

God geve dat wij die zo overvloedig zijn gezegend de handen mogen ondersteunen van de dienstknecht van de Heer die ons presideert; dat we hem niet alleen door ons geloof en onze gebeden helpen, maar ook door onze liefdevolle genegenheid als we daartoe in de gelegenheid zijn; dat we onder het vaandel mogen marcheren dat hij, immer gesteund door God, omhoog zal houden als president van de kerk, als de profeet des Heren in deze laatste dagen.20

Laten we onze steun verlenen aan deze mannen, die God heeft voorbereid om ons te presideren. Laten we ze steunen, niet alleen in woord, maar ook door op alle mogelijke manieren de last te verlichten die zo zwaar op hun schouders rust. (…) Bid voor ze, steun ze en help ze.21

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over de onderstaande ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u voorbereidt op uw les. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. Lees de laatste alinea van ‘Uit het leven van George Albert Smith’ (pp. 57–58). Wat is ‘uw deel van het werk’? Overweeg terwijl u dit hoofdstuk bestudeert hoe u in woord en daad kunt laten zien dat u de leiders van de kerk steunt.

  2. Neem de eerste paragraaf van de leringen (pp. 58–59) door, in het bijzonder de tweede en vierde alinea. In welke opzichten is de wijze waarop de Heer leiders kiest anders dan die van de wereld? Wat voor ervaringen hebt u gehad die uw geloof hebben versterkt dat onze kerkleiders door de Heer gekozen zijn?

  3. Bestudeer de paragraaf die op p. 59 begint en lees Leer en Verbonden 21:4–7. Welke specifieke raad heeft de Heer door middel van de huidige president van de kerk gegeven? Door middel van uw ring- of districtspresident? Door uw bisschop of gemeentepresident? Welke zegeningen hebt u ontvangen doordat u die raad hebt opgevolgd?

  4. Neem de paragraaf door die op p. 61 begint en lees de eerste twee volledige alinea’s op p. 64. Wat houdt het voor u in om de kerleiders te steunen? Hoe wordt uw gezin gesterkt als u de kerkleiders steunt?

  5. Lees de laatste volledige alinea op pagina 63. Waarom is het gevaarlijk om kritiek te hebben op de leiders van de kerk? Hoe zou u het beste kunnen reageren als iemand u wijst op een tekortkoming in een van uw plaatselijke leiders?

Relevante teksten: Amos 3:7; Efeziërs 4:11–14; Hebreeën 5:4; Leer en Verbonden 84:109–10; 107:22; 112:20

Onderwijstip: Een manier om ijverig leren aan te moedigen is aandachtig te luisteren als iemand een vraag stelt of een opmerking maakt. ‘Luisteren is een uitdrukking van liefde. Er is vaak opoffering voor nodig. Als we oprecht naar anderen luisteren, houden wij onze mond, zodat zij zich kunnen uiten’ (zie Onderwijzen — geen grotere roeping, p. 66).

Noten

  1. Conference Report, oktober 1945, pp. 174–175.

  2. Conference Report, oktober 1946, pp. 153–154.

  3. Conference Report, april 1927, pp. 86–87.

  4. Conference Report, april 1931, p. 31.

  5. ‘The Church with Divine Authority’, Deseret News, 28 september 1946, kerkkatern, pp. 6, 9.

  6. Conference Report, april 1934, p. 29.

  7. Conference Report, oktober 1917, p. 45.

  8. Conference Report, oktober 1917, p. 40.

  9. Conference Report, april 1945, p. 136.

  10. Conference Report, april 1949, p. 192.

  11. Conference Report, april 1937, p. 33.

  12. Conference Report, april 1931, p. 32.

  13. Conference Report, april 1942, p. 14.

  14. Conference Report, oktober 1933, p. 29.

  15. Conference Report, oktober 1936, p. 75.

  16. Conference Report, april 1937, p. 34.

  17. Conference Report, april 1937, p. 33.

  18. Conference Report, juni 1919, p. 40.

  19. Conference Report, oktober 1929, p. 24.

  20. Conference Report, april 1930, pp. 68–69.

  21. Conference Report, oktober 1930, p. 69.

‘Ik [ben] slechts een mens, een van de geringsten onder u, maar ik ben tot deze taak geroepen (…) door het gezag van onze hemelse Vader.’

‘Wij moeten zoals Aäron en Chur vanouds zijn (…); we moeten [de handen van de profeet] omhooghouden.’

We steunen onze leiders als we ‘ons deel van de last dragen en onze roeping grootmaken tot eer en glorie van God.’