Moroni 1–6

• Als uw klasleden (of hun naasten) zich op het ontvangen van priesterschapsverordeningen voorbereiden, kan het zinvol zijn om te herhalen wat Moroni in Moroni 2–6 over verordeningen onderwees. Uw klasleden kunnen in koppels samenwerken om in een rollenspel een scenario als het volgende uit te beelden: (1) Uw broer staat op het punt om tot het priesterschap geordend te worden. Welke raad uit Moroni 3 zou u hem geven? (2) Een andersgelovige vriend vraagt zich af waarom het nodig is om elke week aan het avondmaal deel te nemen. Wat zou u hem vertellen (zie Moroni 4–5)? (3) De doop van uw dochter komt eraan, maar ze is niet zeker of ze er klaar voor is. Hoe zou u haar helpen (zie Moroni 6:1–3)? Uw klas kan na de rollenspellen bespreken wat ze van elkaar geleerd hebben. Ze kunnen er ook van getuigen hoe verordeningen als deze ze dichter tot hun hemelse Vader en Jezus Christus hebben gebracht.

• Begin een bespreking over voorbereiding op de doop door iemand in de les te laten beschrijven hoe hij of zij zich op belangrijke verplichtingen, zoals een zending, huwelijk of nieuwe baan, heeft voorbereid. Waarin leek die voorbereiding op de voorbereiding om waardig te worden voor de doop zoals dat in Moroni 6:1–3 wordt beschreven? (Zie ook Mosiah 18:8–10; LV 20:37.) Waarom zijn de hier genoemde eigenschappen noodzakelijk voor de doop? Hoe weten we of we klaar zijn voor deze verordening? Spoor uw klasleden aan om te bedenken hoe goed zij zich aan die normen hebben gehouden sinds hun doop, en hoe zij dit zouden kunnen verbeteren. U kunt ze ook vragen om de indrukken die ze krijgen op te schrijven en ze vaak te lezen.

  Afbeelding

  jongevrouw krijgt een zegen

• In Het lesschema van deze week van Kom dan en volg Mij – voor personen en gezinnen staan verschillende leeractiviteiten inzake het avondmaal. U kunt enkele klasleden vragen deze activiteiten thuis te doen en dan hun bevindingen in de les te bespreken. U kunt uw klasleden aansporen om elkaar te vertellen wat ze ter voorbereiding doen zodat zij en hun gezin een heilige ervaring met het avondmaal hebben.

• De meesten onder ons hebben het avondmaalsgebed al vaak gehoord, maar staan we er bij stil wat de woorden betekenen? Om uw klasleden bij deze gebeden te laten stilstaan, kunt u ze enkele minuten gunnen om de twee avondmaalsgebeden uit hun hoofd op te schrijven. Laat ze dan wat ze hebben opgeschreven met Moroni 4:3 en 5:2 vergelijken. Wat konden ze zich zonder problemen herinneren? Wat waren ze vergeten? Viel iets aan deze gebeden ze op dat ze nog niet eerder was opgevallen? Laat uw klasleden vertellen welke woorden en zinsneden uit de avondmaalsgebeden ze opvallen of waardoor ze zich de heiligheid van deze verordening bewust worden. Om uw klas het avondmaal inniger te laten appreciëren, kunt u een aanwezige vragen om een avondmaalslofzang te zingen of te spelen. U kunt ook de video ‘Always Remember Him’ (ChurchofJesusChrist.org) tonen.

  

• U kunt een analogie gebruiken om uw klas duidelijk te maken hoe belangrijk het is ‘door het goede woord van God’ gevoed te worden (Moroni 6:4). Welke voeding heeft een plantje of baby bijvoorbeeld nodig? Wat gebeurt er als u iets negeert dat voeding nodig heeft? Waarin lijken nieuwe en terugkerende leden van de kerk op een plantje of kindje dat voeding nodig heeft? Uw klasleden kunnen in Moroni 6:4–9 ideeën opdoen hoe zij elkaar geestelijk kunnen ‘voeden’. Ze kunnen ook ideeën in de ‘Bijkomende leermiddelen’ vinden. U kunt vertellen wanneer u door een medevolgeling bediend bent. Vraag of er nog andere personen over zulke ervaringen willen vertellen.

• Uw klasleden kunnen door Moroni 6:4–9 begrijpen hoe het een zegen is ‘onder het volk van de kerk van Christus gerekend’ te worden en naar kerkbijeenkomsten te gaan. Hoe kunt u deze zegeningen uitleggen aan iemand die geen behoefte aan een georganiseerde kerk ziet? Uw klasleden kunnen in deze verzen naar iets zoeken dat ze willen bespreken. Of ze kunnen een lijst maken van de zegeningen die ze als lid van de kerk hebben ontvangen. (Zie D. Todd Christofferson, ‘Waarom de kerk er is’, Liahona, november 2015, 108–111.) Hoe kunnen we ervoor zorgen dat onze medevolgelingen ‘bekend […] blijven en gevoed worden door het goede woord van God’ wanneer we ‘dikwijls tezamen’ komen (Moroni 6:4–5)?

Ouderling Jeffrey R. Holland heeft gezegd: ‘De meeste mensen komen niet alleen maar naar de kerk om een paar nieuwe evangeliefeiten te leren of om oude vrienden te ontmoeten, hoewel dat allemaal belangrijk is. Ze komen voor een geestelijke ervaring. Ze willen gemoedsrust. Ze hebben behoefte aan een versterkt geloof en hernieuwde hoop. Kortom, ze willen door het goede woord Gods worden gevoed, en door de machten des hemels gesterkt worden.’ (‘A Teacher Come from God’, Ensign, mei 1998, 26.)

President Gordon B. Hinckley heeft uitgelegd dat bekeerlingen met het woord van God voeden ‘een taak voor iedereen is. Voor huisonderwijzers en huisbezoeksters [nu dienende broeders en zusters]. Voor de bisschap, de priesterschapsquorums, de zustershulpvereniging, de jongemannen en jongevrouwen en zelfs voor het jeugdwerk.

‘Afgelopen zondag was ik in een vasten-en-getuigenisdienst. Een jongen van een jaar of vijftien stond voor de gemeente en zei dat hij besloten had zich te laten dopen.

‘Toen liepen de jongens van het lerarenquorum één voor één naar de microfoon om te zeggen dat ze van hem hielden, dat hij juist handelde en dat ze hem terzijde zouden staan. Het was geweldig om te horen hoe die jongemannen hun waardering voor hun vriend uitten en hem aanmoedigden. Ik ben ervan overtuigd dat al deze jongens, ook degene die zich de week daarvoor had laten dopen, op zending zullen gaan.

In een recent interview werd mij gevraagd: “Wat geeft u de grootste voldoening als u het werk van de kerk beschouwt?”

‘Ik antwoordde: “Ik ervaar de grootste voldoening als ik zie wat het evangelie voor mensen doet. Het geeft hun een nieuwe kijk op het leven. Het geeft hun een perspectief als nooit tevoren. Het richt hun blik op edele en goddelijke zaken. Er gebeurt iets wonderlijks met ze. Ze vertrouwen op Christus en komen tot leven.”

‘[…] Ik vraag dat ieder van u alstublieft bij dit werk helpt.’ (‘Converts and Young Men’, Ensign, mei 1997, 48.)