Kerkgeschiedenis
Ras en het priesterschap


Ras en het priesterschap

De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen omarmt de hele mensheid, zowel volgens haar theologie als in de praktijk. Volgens de Schriftuur en de leringen van de kerk heeft God al zijn kinderen lief en is eeuwig heil voor iedereen mogelijk. God heeft alle rassen en etnische groepen geschapen en beschouwt ze als gelijkwaardig. In het Boek van Mormon wordt het zo verwoord: ‘Allen zijn voor God gelijk.’1

De structuur en de organisatie van de kerk bevorderen rassenintegratie. Heiligen der laatste dagen wonen de kerkdiensten bij in de plaatselijke wijk of gemeente van hun woonplaats. Daardoor is de etnische, economische en demografische opmaak van mormoonse kerkgemeenten een weerspiegeling van de gemeenschap waarin ze leven.2 De bediening door leken werkt eveneens integratie in de hand. Zo kan een zwarte bisschop een gemeente met voornamelijk blanken presideren, en een Latijns-Amerikaanse vrouw kan samen met een Aziatische vrouw bij leden van verschillende rassen op bezoek gaan. Kerkleden van verschillende rassen en etnische afkomst gaan geregeld bij elkaar op bezoek en dienen naast elkaar als leraars, jeugdleiders en in talloze andere roepingen in hun plaatselijke unit. Daardoor is De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen een goed geïntegreerd geloof.

Dat is echter niet altijd het geval geweest. Vanaf het midden van de negentiende eeuw tot 1978 werden zwarte mannen van Afrikaanse afkomst niet tot het priesterschap geordend en mochten zwarte mannen en vrouwen niet deelnemen aan de tempelbegiftiging of aan verzegelverordeningen.

De kerk werd opgericht in de Verenigde Staten in 1830, toen rassenscheiding hoogtij vierde. Veel mensen van Afrikaanse afkomst leefden in slavernij, en rassenscheiding en vooroordelen waren de norm bij blanke Amerikanen. Deze denkwijze lijkt nu vreemd en verontrustend, maar toen werden alle aspecten van het leven, met inbegrip van religie, hierdoor beïnvloed. Zo was rassensegregatie in veel christelijke kerken de norm. Vanaf het begin hebben mensen uit alle rassen en etnische groepen zich laten dopen en zijn ze als lid in de kerk opgenomen. Tegen het einde van zijn leven verzette de stichter van de kerk, Joseph Smith, zich openlijk tegen slavernij. De kerk heeft nooit een beleid van gescheiden kerkgemeenten gevoerd.3

In de eerste twee decennia na de oprichting van de kerk werden enkele zwarte mannen tot het priesterschap geordend. Eén van deze mannen, Elijah Abel, nam ook deel aan tempeldiensten in Kirtland (Ohio) en liet zich later plaatsvervangend dopen voor zijn overleden verwanten in Nauvoo (Illinois). Er is geen betrouwbaar bewijs dat het priesterschap aan zwarte mannen werd onthouden zolang Joseph Smith leefde. Drie jaar na de dood van Joseph Smith prees Brigham Young in een besloten kerkelijke raadsvergadering Q. Walker Lewis, een zwarte man die tot priester was geordend, met de woorden: ‘We hebben hier een uitstekende ouderling, een Afrikaan.’4

In 1852 verklaarde president Brigham Young officieel dat zwarte mannen van Afrikaanse afkomst niet langer tot priester geordend konden worden. Zwarte mannen en vrouwen bleven echter nog steeds tot de kerk toetreden door de doop en bleven de gave van de Heilige Geest ontvangen. Na de dood van Brigham Young lieten opeenvolgende presidenten van de kerk de tempelbegiftiging en het tempelhuwelijk voor zwarten niet toe. In de loop der jaren hebben kerkleiders en -leden gespeculeerd over de reden voor deze beperking op het priesterschap en de tempel. Geen enkele van deze theorieën is echter officiële leer van de kerk.

De kerk in de Amerikaanse rassencultuur

De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is hersteld in een cultuur van rassenconflicten waarbij blanken enorm werden bevoorrecht. In 1790 verklaarde het Congres van de Verenigde Staten dat alleen ‘vrije blanke[n]’ burgerrechten genoten.5 In de daaropvolgende vijftig jaar verdeelde de rassenkwestie het land in twee: in het landelijke zuiden was slavernij wettelijk toegestaan, terwijl het in het verstedelijkte noorden uiteindelijk werd afgeschaft. Desondanks was rassendiscriminatie in het noorden even erg als in het zuiden, en veel staten vaardigden wetten uit om gemengde huwelijken te verbieden.6 In 1857 verklaarde het Amerikaanse hooggerechtshof dat zwarten ‘geen rechten [bezaten] die de blanke diende te respecteren’.7 Zo’n dertig jaar nadat de burgeroorlog (1861–1865) een einde maakte aan slavernij, besliste het hooggerechtshof van de Verenigde Staten dat ‘gescheiden maar gelijkwaardige’ faciliteiten voor zwarten en blanken grondwettelijk waren. Deze beslissing leidde tot heel wat rassenscheiding tot het hof ze in 1954 herriep.8 Pas in 1967 werden wetten tegen gemengde huwelijken door het hooggerechtshof herroepen.

In 1850 creëerde het Congres van de Verenigde Staten het Territorium Utah, en de president van de Verenigde Staten benoemde Brigham Young tot gouverneur. Zuiderlingen die zich bij de kerk hadden aangesloten en met hun slaven naar Utah waren verhuisd, vroegen zich af wat de wettelijke status van slavernij in het Territorium was. In januari en februari 1852 gaf Brigham Young twee toespraken in het orgaan van de wetgevende macht in Utah. Hij kondigde aan dat zwarte mannen van Afrikaanse afkomst van het priesterschap werden uitgesloten. Tegelijkertijd voorzegde president Young dat zwarte leden van de kerk in de toekomst ‘dezelfde en zelfs meer voorrechten’ zouden genieten als andere leden.9

Deze beperking werd gerechtvaardigd door de gangbare ideeën over de minderwaardigheid van sommige rassen. Die ideeën waren eerder gebruikt om de legalisatie van zwarte ‘herendienst’ in het Territorium Utah te propageren.10 Eén denkbeeld bestond in de Verenigde Staten al in de jaren dertig van de achttiende eeuw, namelijk dat zwarten afstamden van de Bijbelse figuur Kaïn, die zijn broer, Abel, vermoordde.11 Aanhangers van deze overtuiging geloofden dat God Kaïn had ‘vervloekt’ met een donkere huid. Dienstbaarheid van zwarten werd soms beschouwd als een tweede vloek op Kanaän, de kleinzoon van Noach, wegens Chams gebrek aan respect voor zijn vader.12 Slavernij speelde geen belangrijke rol in de economie in Utah en werd al gauw afgeschaft. Desondanks bleef de beperking op priesterschapsordeningen in voege.

Opheffing van de beperking

Na 1852 waren er nog minstens twee zwarte mormoonse priesterschapsdragers. Eén van deze mannen, Elijah Abel, diende in 1879 een verzoek in om zijn tempelbegiftiging te ontvangen, maar dat verzoek werd geweigerd. Jane Manning James was een getrouwe, zwarte heilige der laatste dagen, die over de vlakten naar Salt Lake City was getrokken en daar tot aan haar dood in 1908 woonde. Ook zij verlangde naar de tempel te gaan. Ze kreeg toestemming om zich plaatsvervangend te laten dopen voor haar voorouders, maar ze mocht niet aan andere verordeningen deelnemen.13 De vloek van Kaïn werd vaak gebruikt als argument voor de beperking op het priesterschap en de tempel. Rond de eeuwwisseling vond een andere verklaring ingang: er werd gezegd dat zwarten in de voorsterfelijke strijd tegen Lucifer niet geheel kloekmoedig waren geweest en dat ze daarom werden uitgesloten van de zegeningen van het priesterschap en de tempel.14

In de jaren veertig en vijftig groeide de rassenintegratie in de Verenigde Staten. Kerkpresident David O. McKay heeft beklemtoond dat de beperking alleen gold voor zwarte mannen van Afrikaanse afkomst. De kerk heeft altijd toegestaan dat inwoners van eilanden in de Grote Oceaan het priesterschap droegen, en president McKay heeft verduidelijkt dat zwarte inwoners van Fiji en Australische aboriginals tot het priesterschap konden worden geordend zodat het zendingswerk een aanvang kon nemen. President McKay herriep een Zuid-Afrikaans beleid waarbij potentiële priesterschapsdragers moesten bewijzen dat ze afstamden van voorouders buiten Afrika.15

Aangezien het priesterschap lange tijd aan zwarte mannen van Afrikaanse afkomst was onthouden, meenden de kerkleiders dat er behoefte was aan een openbaring van God om het beleid te wijzigen. Daarom deden ze veel moeite om te weten te komen wat ze moesten doen. President McKay bad om leiding, maar hij kreeg niet het gevoel dat hij de beperking moest opheffen.16

Naarmate de kerk wereldwijd groeide, werd het steeds moeilijker om de beperkingen op het priesterschap en de tempel te verenigen met de zending van de kerk, die luidt: ‘Ga dan heen, onderwijs al de volken’.17 In het Boek van Mormon staat dat de heilsboodschap van het evangelie aan ‘alle natiën, geslachten, talen en volken’ dient te worden verkondigd.18 Hoewel de Heer nooit iemand heeft verboden ‘deel te hebben aan zijn goedheid’ door de doop19, vormden de priesterschaps- en tempelrestrictie een belemmering. Dat werd steeds duidelijker toen de kerk zich wereldwijd uitbreidde onder mensen van verschillende en gemengde afkomst.

Vooral in Brazilië deden zich problemen voor. In tegenstelling tot de Verenigde Staten en Zuid-Afrika, waar racisme gewettigd was en tot verregaande segregatie leidde, ging men in Brazilië prat op een open, geïntegreerde en gemengde cultuur. In 1975 werd de bouw van een tempel in São Paulo (Brazilië) aangekondigd. Naarmate de constructie van de tempel vorderde, werden de kerkelijke autoriteiten geconfronteerd met getrouwe zwarte en halfbloed mormonen die financieel of anderzijds hadden bijgedragen tot de bouw van de tempel, een heiligdom dat ze na de voltooiing niet mochten betreden. Naast deze offers werden de leiders van de kerk geraakt door de bekering van duizenden Nigerianen en Ghanezen in de jaren zestig en zeventig.20

Kerkleiders dachten terug aan de beloften van profeten als Brigham Young, dat zwarte leden ooit de zegeningen van het priesterschap en de tempel zouden genieten. In juni 1978 hadden de president van de kerk, Spencer W. Kimball, zijn raadgevers in het Eerste Presidium en de leden van het Quorum der Twaalf Apostelen ‘vele uren in de bovenzaal van de [Salt Lake]tempel doorgebracht om de Heer om goddelijke leiding te smeken’ waarna ze een openbaring ontvingen. Op 8 juni verklaarde het Eerste Presidium: ‘Hij heeft onze gebeden verhoord en door openbaring bevestigd dat de lang beloofde dag is aangebroken.’ Het Eerste Presidium was zich verder ‘bewust van de beloften gedaan door de profeten en presidenten van de kerk die ons zijn voorgegaan, dat […] al onze broeders die het waardig zijn, het priesterschap zullen ontvangen.’21 Deze openbaring herriep de restrictie op de ordening tot het priesterschap, en de zegeningen van de tempel werden beschikbaar voor alle waardige heiligen der laatste dagen, zowel mannen als vrouwen. De verklaring van het Eerste Presidium met betrekking tot deze openbaring is in de Leer en Verbonden opgenomen als Officiële verklaring 2.

Deze afdeling staat in de kerk bekend als de ‘openbaring over het priesterschap’ en is een historisch keerpunt. Allen die toen aanwezig waren, denken er met eerbied aan terug. Gordon B. Hinckley, die toen lid van het Quorum der Twaalf Apostelen was, heeft erover gezegd: ‘Er was een heilige en gewijde sfeer in de kamer. Het leek alsof er een kanaal openging tussen de hemelse troon en de knielende, smekende profeet van God, omringd door de andere apostelen. […] Iedereen in die kring wist, door de macht van de Heilige Geest, hetzelfde. […] Niemand die daar toen bij was, is daarna dezelfde gebleven. En de kerk ook niet.’22

Over de hele wereld werd uitermate positief gereageerd door kerkleden van verschillende rassen. Veel heiligen der laatste dagen huilden tranen van vreugde toen ze het nieuws hoorden. Sommigen zeiden dat er een gezamenlijke last van hun schouders was gevallen. De kerk begon meteen priesterschapsordeningen aan mannen van Afrikaanse afkomst te verlenen, en over de hele wereld gingen zwarte mannen en vrouwen naar de tempel. Kort na de openbaring sprak ouderling Bruce R. McConkie, een apostel, van nieuw ‘licht en kennis’ waardoor ‘beperkt begrip’ werd uitgewist.23

De kerk nu

Vandaag verwerpt de kerk de theorieën die men in het verleden aanhaalde: een zwarte huid is een teken van goddelijke ongunst of vervloeking; een zwarte huid wijst op onrechtschapen handelingen in het voorsterfelijk leven; huwelijken tussen verschillende rassen zijn zondig; zwarten of mensen van andere rassen of volkeren zijn ondergeschikt. De kerkleiders in deze tijd veroordelen elke vorm van racisme in het heden of verleden.24

Sinds die dag in 1978 richt de kerk zich op de toekomst en groeit het ledental onder Afrikanen, Afro-Amerikanen en leden van Afrikaanse afkomst gestaag. Hoewel de kerkelijke verslagen niet vermelden wat het ras of de etnische afkomst van elk lid is, is het duidelijk dat de kerk nu honderdduizenden leden van Afrikaanse afkomst telt.

De kerk verklaart dat verlossing door Jezus Christus voor de hele mensheid beschikbaar is volgens de voorwaarden die God eraan heeft verbonden. Ze bevestigt dat God ‘niet iemand om de persoon aanneemt’ 25 en verklaart uitdrukkelijk dat elke rechtschapen mens, ongeacht zijn of haar ras, genade vindt bij Hem. De leringen van de kerk met betrekking tot de kinderen van God worden samengevat in een vers uit het tweede boek van Nephi: ‘[De Heer] verwerpt niemand die tot Hem komt, zwarte en blanke, geknechte en vrije, man en vrouw, […] allen zijn voor God gelijk’.26

  1. 2 Nephi 26:33. Zie ook Handelingen 10:34-35; 17:26; Romeinen 2:11; 10:12; Galaten 3:28.

  2. Om deelname aan de bijeenkomsten makkelijker te maken voor kerkleden die de voertaal van hun woonplaats niet machtig zijn, worden sommige kerkgemeenten rond een bepaalde taal georganiseerd, zoals Spaans, Mandarijn (Chinees) en Tongaans. In dergelijke gevallen kunnen de leden kiezen bij welke gemeente ze zich willen aansluiten.

  3. In sommige perioden hebben plaatselijke gebruiken en wetten geresulteerd in gescheiden kerkgemeenten in gebieden zoals Zuid-Afrika en het zuiden van de Verenigde Staten.

  4. Notulen van de algemene kerkhistoricus, 26 maart 1847, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  5. ‘An Act to Establish an Uniform Rule of Naturalization’, 1st Congress, 2nd Sess., Chap. 3 (1790).

  6. Elise Lemire, ‘Miscegenation’: Making Race in America (Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2002); Peggy Pascoe, What Comes Naturally: Miscegenation Law and the Making of Race in America (New York: Oxford University Press, 2009). In Utah was rassenvermenging verboden van 1888 tot 1963. Zie Patrick Mason, ‘The Prohibition of Interracial Marriage in Utah, 1888–1963’, Utah Historical Quarterly 76, nr. 2 (lente 2008), 108–131.

  7. Don E. Fehrenbacher, The Dred Scott Case: Its Significance in American Law and Politics (New York: Oxford University Press, 1978), 347.

  8. Plessy vs. Ferguson, 163 U.S. 537 (1896); Brown vs. Board of Education, 347 U.S. 483 (1954); Loving vs. Virginia, 388 U.S. 1 (1967).

  9. Brigham Young, Speeches Before the Utah Territorial Legislature, 23 januari en 5 februari 1852, George D. Watt Papers, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City, gebaseerd op notities in steno van Pitman, uitgewerkt door LaJean Purcell Carruth; ‘To the Saints’, Deseret News, 3 april 1852, 42.

  10. In de zitting van de wetgevende macht van het territorium waar Brigham Young zijn aankondiging deed over de beperking op de priesterschapsordening, werd eveneens zwarte ‘herendienst’ gelegaliseerd. Brigham Young en de andere wetgevers meenden dat ‘herendienst’ humaner was dan slavernij. Christopher B. Rich jr., ‘The True Policy for Utah: Servitude, Slavery, and “An Act in Relation to Service”’ Utah Historical Quarterly 80, nr. 1 (winter 2012): 54–74.

  11. David M. Goldenberg, The Curse of Ham: Race and Slavery in Early Judaism, Christianity, and Islam (Princeton: Princeton University Press, 2003), 178–182, 360n20; Colin Kidd, The Forging of Races: Race and Scripture in the Protestant Atlantic World, 1600–2000 (Cambridge: Cambridge University Press, 2006).

  12. Stephen R. Haynes, Noah’s Curse: The Biblical Justification of American Slavery (New York: Oxford University Press, 2002).

  13. Margaret Blair Young, ‘‘The Lord’s Blessing Was with Us”: Jane Elizabeth Manning James, 1822–1908’ in red. Richard E. Turley jr. en Brittany A. Chapman, Women of Faith in the Latter Days, deel 2, 1821–1845 (Salt Lake City: Deseret Book, 2012), 120–135.

  14. Zo schreef de apostel Joseph Fielding Smith in 1907 dat het idee dat ‘het negerras was vervloekt wegens hun neutrale positie in die grote strijd’ onder mormonen was ‘ingeburgerd’. Hij verklaarde echter dat dit idee ‘niet het officiële standpunt van de kerk is, maar de mening van het volk’. Joseph Fielding Smith aan Alfred M. Nelson, 31 januari 1907, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  15. Edward L. Kimball, ‘Spencer W. Kimball and the Revelation on Priesthood’, BYU Studies 47, nr. 2 (lente 2008), 18–20; Marjorie Newton, Southern Cross Saints: The Mormons in Australia (Laie: Hawaii: The Institute for Polynesian Studies, Brigham Young University-Hawaii, 1991), 209–210. President George Albert Smith had voordien al besloten dat de beperking op de ordening tot het priesterschap niet gold voor Filipijnen met een donkere huid. Kimball, ‘Spencer W. Kimball and the Revelation on the Priesthood’, 18–19.

  16. Kimball, ‘Spencer W. Kimball and the Revelation on Priesthood’, 21–22.

  17. Mattheüs 28:19.

  18. Mosiah 15:28; 1 Nephi 19:17.

  19. 2 Nephi 26:23, 28.

  20. Mark L. Grover, ‘Mormonism in Brazil: Religion and Dependency in Latin America’, (Doctoraatsthesis, Indiana University, 1985), 276–278. Voor een persoonlijk verslag van de gebeurtenissen in Brazilië, zie Helvecio Martins met Mark Grover, The Autobiography of Elder Helvecio Martins (Salt Lake City: Aspen Books, 1994), 64–68. Voor meer informatie over bekeringsverhalen van Afrikanen, zie red. E. Dale LeBaron, ‘All Are Alike unto God’: Fascinating Conversion Stories of African Saints (Salt Lake City: Bookcraft, 1990); Pioneers in Africa: An Inspiring Story of Those Who Paved the Way (Provo, Utah: Brigham Young University Broadcasting, 2003).

  21. Officiële verklaring 2.

  22. Gordon B. Hinckley, ‘Priesthood Restoration’, Ensign, oktober 1988, 70, beschikbaar op ensign.lds.org. In Kimball, ‘Spencer W. Kimball and the Revelation on the Priesthood’, 54–59, staat beschreven wat de andere aanwezigen in de bovenzaal ervoeren.

  23. Bruce R. McConkie, ‘All Are Alike unto God’ (CES-symposium voor godsdienstleerkrachten, 18 augustus 1978); beschikbaar op speeches.byu.edu.

  24. Gordon B. Hinckley, ‘De noodzaak van meer vriendelijkheid’, Liahona, mei 2006, 58–61.

  25. Handelingen 10:34.

  26. 2 Nephi 26:33.