Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 14


‘Hoofdstuk 14: Wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt’, Leringen van kerkpresidenten: Thomas S. Monson (2020)

‘Hoofdstuk 14’, Leringen: Thomas S. Monson

Hoofdstuk 14

Wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt

‘Als wij in dienst van de Heer zijn, hebben wij recht op zijn hulp.’

Uit het leven van Thomas S. Monson

President Thomas S. Monson heeft vaak gesproken over dit beginsel: ‘Wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt.’ Hij beklemtoonde dat als we geroepen worden om het werk van de Heer te doen en als we ons uiterste best doen, de Heer onze capaciteiten zal grootmaken zodat we het werk kunnen volbrengen. President Monson legde een van de manieren uit waarop hij de Heer om hulp had gevraagd om zijn eigen capaciteiten groot te maken:

‘Door de jaren heen hebben er in de werkkamers die ik heb gebruikt, prachtige schilderijen gehangen van vredige, landelijke taferelen. Er is echter één schilderij dat altijd aan de muur tegenover mijn bureau hangt. Het is een voortdurende herinnering aan Hem die ik dien, want het is een afbeelding van onze Heer en Heiland, Jezus Christus. Wanneer ik te maken krijg met een moeilijk probleem of een ingewikkeld besluit, kijk ik er altijd naar en stel mezelf de vraag: “Wat zou Hij willen dat ik deed?” En dan verdwijnen twijfel en besluiteloosheid als sneeuw voor de zon. De te volgen koers is duidelijk, en het pad wenkt.’1

President Monson was zijn hele leven een toonbeeld van de gewillige dienstknecht die de hulp van de Heer zoekt om geschikt te zijn om het werk van de Heer te doen.

Afbeelding
Jezus Christus

‘Wanneer ik te maken krijg met een moeilijk probleem of een ingewikkeld besluit, kijk ik er altijd naar en stel mezelf de vraag: “Wat zou Hij willen dat ik deed?”’

Leringen van Thomas S. Monson

1

Met de hulp van de Heer kunnen we wonderen in zijn dienst verrichten.

Wij leven in een gecompliceerde wereld, waarin overal conflicten zijn. Politieke intriges vernietigen de stabiliteit van landen, potentaten grijpen naar de macht, en delen van onze samenleving lijken voor altijd vertrapt, ontdaan van mogelijkheden en achtergelaten met een gevoel van mislukking.

Wij […] kunnen iets goeds tot stand brengen. Als we in aanmerking komen voor de hulp van de Heer, kunnen we jongens [en meisjes] opbouwen. We kunnen mannen [en vrouwen] verbeteren. We kunnen wonderen tot stand brengen in zijn heilige dienst. Onze mogelijkheden zijn onbeperkt.

Hoewel de opdracht enorm lijkt, worden wij gesterkt door deze waarheid: ‘De grootste kracht in deze wereld, is de macht van God die door de mens zijn uitwerking heeft.’ Als wij in dienst van de Heer zijn, hebben wij recht op zijn hulp. Die goddelijke hulp krijgen we echter uitsluitend als we die waardig zijn. Om de zeeën van het sterfelijk leven veilig te bevaren, om een reddingsoperatie onder de mensheid uit te voeren, hebben we de leiding van die eeuwige zeevaarder, de grote Jehova, nodig. Wij strekken onze hand uit, en omhoog, om hemelse hulp te ontvangen.2

Bid niet om taken die u aankunt, maar om de capaciteiten waarmee u uw taken aankunt. Dan is de uitvoering van uw taken geen wonder, maar bent ú het wonder.3

Overal waar mensen hun […] roeping grootmaken, doen zich wonderen voor. Als geloof twijfel vervangt, als onzelfzuchtige dienstbaarheid zelfzuchtig streven vervangt, worden Gods doeleinden door zijn macht tot stand gebracht.4

Wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt. […] Als we ernaar streven om zonder twijfel in geloof de ons opgedragen plichten te vervullen, als we de inspiratie van de Almachtige zoeken bij de uitvoering van onze taken, kunnen we wonderen verrichten.5

2

Menslievendheid maakt ons geschikt om het werk van de Heer te doen.

Toen ik diaken was, hield ik veel van honkbal. Daar houd ik trouwens nog steeds van. […] Mijn vrienden en ik honkbalden altijd in een steeg achter de huizen. Ons speelveld was klein, maar goed genoeg, als je de bal tenminste rechtuit sloeg. Als je de bal echter naar rechts sloeg, dan was er onheil op komst. Daar woonde mevrouw Shinas, die vanuit haar keukenraam naar ons keek; en zodra de bal op haar veranda kwam, pakte haar grote hond de bal en gaf die aan haar zodra ze de deur opendeed. Dan liep ze weer naar binnen en legde de bal bij de vele andere die ze in beslag had genomen. Zij was onze vijand, de bederver van ons plezier – zelfs de last van ons leven. Niemand van ons had een goed woord voor mevrouw Shinas, maar we hadden wel veel slechte woorden voor haar. Niemand van ons sprak tegen haar, en zij zei nooit iets tegen ons. Ze had een stijf been waardoor ze slecht kon lopen en waardoor ze waarschijnlijk veel pijn had. Zij en haar man hadden geen kinderen, leefden afgezonderd en kwamen bijna nooit het huis uit.

Deze privéoorlog ging geruime tijd door – ongeveer twee jaar – en toen smolt een geïnspireerde dooi het winterijs en bracht een voorjaar vol goede gevoelens voort.

Toen ik op een avond het gras stond te sproeien, wat mijn taak was, en met de tuinslang in mijn handen stond, zag ik dat het gras van mevrouw Shinas droog was en bruin begon te worden. Ik weet echt niet wat me overkwam, maar ik nam wat extra tijd en sproeide met onze slang haar gras. Dat deed ik de hele zomer door, en toen het herfst werd, harkte ik alle bladeren uit haar voortuin, en uit de onze, en legde ze in grote hopen op de stoep zodat ze verbrand of verzameld konden worden. Die hele zomer heb ik mevrouw Shinas niet meer gezien. Wij hadden al lang niet meer in de steeg gehonkbald. We hadden geen ballen meer en geen geld om nieuwe te kopen.

Op een avond ging de voordeur van mevrouw Shinas open, en ze vroeg me over het hek te springen en naar haar veranda te komen. Dat deed ik. Toen ik naar haar toeliep, nodigde ze me in de huiskamer uit. Ze liet me in een lekkere stoel zitten. Ze gaf me koekjes en melk. Toen ging ze naar de keuken en kwam terug met een grote doos vol honkballen en softballen, die ze verscheidene seizoenen lang in beslag had genomen. Ze gaf de doos aan mij. De schat was echter niet in de doos, maar in haar woorden te vinden. Ik zag voor het eerst een glimlach op het gezicht van mevrouw Shinas, en ze zei: ‘Tommy, ik wil je deze ballen geven en ik wil je bedanken dat je zo aardig voor me bent.’ Ik bedankte haar en liep naar huis; ik was een betere jongen dan daarvoor. We waren geen vijanden meer. We hadden vriendschap gesloten.6

3

Hoewel we ons misschien niet goed genoeg voelen, zal de Heer ons geschikt maken voor het werk dat Hij van ons verlangt.

Ik werd als jonge man bisschop van een grote wijk in Salt Lake City. De omvang van de roeping was om stil van te worden en de verantwoordelijkheid beangstigend. Mijn onbekwaamheid verootmoedigde me. Maar mijn hemelse Vader liet me niet ongeïnstrueerd en ongeïnspireerd in duisternis en stilte ronddolen. Op zijn eigen manier openbaarde Hij de lessen die Hij me wilde leren.

Op een keer ging laat in de avond mijn telefoon. Een stem zei: ‘Bisschop Monson, u spreekt met het ziekenhuis. Kathleen McKee, een lid van uw wijk, is zojuist overleden. Uit onze gegevens blijkt dat ze geen naaste verwanten had, maar uw naam staat vermeld als degene die in het geval van haar dood op de hoogte gesteld moet worden. Kunt u meteen naar het ziekenhuis komen?’

Toen ik daar arriveerde, kreeg ik een envelop met de sleutel van de bescheiden flat waar Kathleen McKee had gewoond. Ze was een kinderloze weduwe van 73 jaar geweest, die weinig luxe had gekend en nauwelijks genoeg had gehad om in haar levensbehoeften te voorzien. In de herfst van haar leven was ze lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen geworden. Omdat ze rustig en gereserveerd was, vertelde ze weinig over haar leven.

Ik ging diezelfde avond naar haar nette souterrainwoning, deed het licht aan, en zag meteen een brief op tafel liggen in Kathleen McKees handschrift. In de brief stond:

‘Bisschop Monson,

‘Ik denk dat ik niet meer uit het ziekenhuis terugkom. In de lade van het dressoir ligt een verzekeringspolis waarmee de uitvaartkosten kunnen worden betaald. De meubels kunnen aan mijn buren gegeven worden.

In de keuken vindt u mijn drie dierbare kanaries. Twee zijn prachtig goudgeel en mooi getekend. Op de kooien heb ik aangegeven naar welke vriend of vriendin ze moeten. In de derde kooi zit Billie. Dat is mijn lievelingetje. Billie ziet er een beetje sjofel uit, en zijn gele vleugels hebben grijze vlekken. Wilt u hem in huis nemen? Hij is niet moeders mooiste, maar hij zingt het beste.’

In de daaropvolgende dagen kwam ik veel meer over Kathleen McKee te weten. Kathleen McKee had vriendschap gesloten met veel behoeftige omwonenden. Bijna dagelijks had ze een kreupele in haar straat opgebeurd en getroost. Ze was een lichtpuntje geworden in elk leven waar ze mee in aanraking kwam. Kathleen McKee leek veel op Billie, haar geliefde gele kanarie met grijze vlekken op de vleugels. Ze was niet met schoonheid gezegend, begiftigd met gratie of geëerd met een nageslacht. Maar door haar gezang konden anderen hun lasten beter dragen en hun taken beter uitvoeren. […]

Afbeelding
gele kanarie met grijze vlekken

‘De Verlosser koos onvolmaakte mannen om de weg tot volmaking te verkondigen. Dat deed Hij [toen Hij op aarde was]. Dat doet Hij nu – zelfs de gele kanaries met grijs op hun vleugels.’

De wereld is vol gele kanaries met grijs op hun vleugels. Maar het is jammer dat slechts weinigen van hen geleerd hebben om te zingen. Misschien hebben de duidelijke noten van het juiste voorbeeld niet in hun oren geklonken of zijn die niet in hun hart doorgedrongen.

Sommige zijn jonge mensen die niet weten wie zij zijn, wat ze kunnen worden, of zelfs wat ze willen worden. Ze zijn bang, maar weten niet waarvoor. Ze zijn boos, maar ze weten niet op wie. Ze worden afgewezen en weten niet waarom. Ze willen alleen maar iemand zijn.

Anderen zijn krom door een hoge leeftijd, belast met zorg, of vervuld met twijfel – en leiden een leven dat ver onder hun kunnen ligt. […]

Om een geweldig leven te leiden, moeten we het vermogen ontwikkelen om moeilijkheden moedig tegemoet te treden, teleurstellingen blijmoedig te ondergaan en beproevingen ootmoedig te overwinnen. U kunt u afvragen: ‘Hoe bereiken we die doelen?’ En dan antwoord ik: ‘Door een goede visie te krijgen op wie wij werkelijk zijn!’ Wij zijn zoons en dochters van een levende God, naar wiens beeld wij zijn geschapen. Denk eens aan die waarheid: ‘Naar het beeld van God geschapen.’ Wij kunnen die overtuiging niet echt hebben zonder een diep gevoel van hernieuwde kracht te krijgen, de kracht om Gods geboden na te leven, de kracht om de verleidingen van Satan te weerstaan. […]

De Verlosser koos onvolmaakte mannen om de weg tot volmaking te verkondigen. Dat deed Hij [toen Hij op aarde was]. Dat doet hij nu – zelfs de gele kanaries met grijs op hun vleugels.

Hij roept u en mij om Hem hier te dienen en geeft ons een taak die Hij wil dat we volbrengen. Wij moeten ons volledig toewijden.7

4

Als we in dienst van de Heer zijn, zal Hij ons geschikt maken om zijn doeleinden te verwezenlijken.

Onze Heer en Heiland zegt: ‘Kom dan en volg Mij’ [Lukas 18:22]. Als wij zijn uitnodiging aanvaarden en zijn voetsporen volgen, zal Hij ons leiden.

In april 2000 voelde ik dat ik geleid werd. Ik had een telefoontje gekregen van Rosa Salas Gifford, die ik niet kende. Ze legde uit dat haar ouders uit Costa Rica een paar maanden bij haar op bezoek waren en dat bij haar vader, Bernardo Agusto Salas, een week eerder leverkanker was geconstateerd. Volgens de artsen had haar vader nog maar een paar dagen te leven. Ze legde uit dat het de grootste wens van haar vader was om mij te ontmoeten voordat hij overleed. Ze gaf me haar adres en vroeg of ik naar haar huis in Salt Lake City kon komen om haar vader te bezoeken.

Door allerlei vergaderingen en verplichtingen kon ik pas laat van kantoor weg. In plaats van meteen naar huis te gaan, voelde ik me geïnspireerd om verder naar het zuiden te rijden en broeder Salas die avond te bezoeken. Met het adres in de hand probeerde ik het huis te vinden. Het was druk op de weg en omdat het donker begon te worden reed ik voorbij de straat waar ik moest zijn. Ik kon niets zien. Ik geef het echter niet snel op. Ik reed een rondje en kwam terug. Nog steeds niet. Ik probeerde het nog één keer, maar ik kon de straat niet vinden. Ik kreeg het gevoel dat ik alle reden had om naar huis te gaan. Ik had gedaan wat ik kon, maar had het adres niet kunnen vinden. Toen sprak ik een stil gebed om hulp uit. Ik kreeg de inspiratie dat ik het gebied van de andere kant moest benaderen. Ik reed iets verder en keerde, zodat ik nu aan de andere kant van de weg reed. Die kant op was er veel minder verkeer. Toen ik weer in de buurt van de straat kwam, zag ik in het schemerlicht aan de kant van de weg een straatbord liggen dat omver gereden was. Toen zag ik een bijna onzichtbaar weggetje dat naar een klein appartementencomplex en een kleine woning leidde. Toen ik naar de gebouwen reed, zwaaide er een meisje in een wit jurkje naar me en wist ik dat ik het gezin had gevonden.

Ik ging naar binnen en werd naar de kamer geleid waar broeder Salas lag. Rond het bed zaten drie dochters, een schoonzoon en zuster Salas. […]

Na enig aandringen deed broeder Salas zijn ogen open en er verscheen een flauwe glimlach op zijn gezicht toen ik zijn hand beetpakte. Ik zei: ‘Ik ben gekomen om u te ontmoeten.’ We hadden allebei tranen in onze ogen.

Ik vroeg of hij een zegen wilde hebben. Alle familieleden reageerden daar positief op. Aangezien de schoonzoon geen priesterschapsdrager was, gaf ik hem zelf een zegen. Onder leiding van de Geest van de Heer vloeiden de woorden vrijelijk. Ik citeerde de woorden van de Heiland in Leer en Verbonden, afdeling 84, vers 88: ‘Ik zal voor uw aangezicht uit gaan. Ik zal aan uw rechter- en aan uw linkerhand zijn, en mijn Geest zal in uw hart zijn, en mijn engelen zullen rondom u zijn om u te schragen.’ Na de zegen sprak ik enkele vertroostende woorden tot de treurende familieleden. Ik sprak zorgvuldig zodat ze mijn Engels konden begrijpen. En toen zei ik in gebroken Spaans dat ik hen liefhad en dat onze hemelse Vader hen zou zegenen. […]

Na een warm afscheid liepen ze mee naar mijn auto. Toen ik naar huis reed, dacht ik na over de bijzondere geest die we hadden gevoeld. Zoals zo vaak voelde ik me ook dankbaar omdat mijn hemelse Vader het gebed van een ander bij monde van mijzelf had laten beantwoorden. […] Mogen wij altijd in dienst van de Heer zijn, zodat we altijd recht op de hulp van de Heer hebben.8

Er is geen beter gevoel dan het gevoel dat over ons komt als we inzien dat we wat we gedaan hebben, in naam van de Heer gedaan hebben.9

5

Als we bidden, ons voorbereiden en dienen, zal de Heer ons onze roeping helpen grootmaken.

De wereld heeft onze hulp nodig. Doen we alles wat we zouden moeten doen? Herinnert u zich de woorden van president John Taylor: ‘Als u uw roeping niet grootmaakt, zal God u verantwoordelijk houden voor diegenen die u had kunnen redden als u uw plicht had gedaan.’ Er zijn knieën te schragen, handen vast te pakken, geesten te bemoedigen, harten te inspireren en zielen te redden. Er wachten u eeuwige zegeningen. U hebt het voorrecht geen toeschouwer maar speler […] te zijn. Laten we acht slaan op de stimulerende raad in de brief van Jakobus: ‘Wees daders van het Woord en niet alleen hoorders. Anders bedriegt u uzelf’ [Jakobus 1:22].10

Afbeelding
jeugdwerkklas

‘Er zijn knieën te schragen, handen vast te pakken, geesten te bemoedigen, harten te inspireren en zielen te redden.’

Wat houdt het in om een roeping groot te maken? Het betekent dat onze roeping ons heilig is en van grote waarde, achtenswaardig en prijzenswaardig […] dat zij wordt vergroot en aanzienlijk wordt, zodat het hemelse licht er […] in wordt weerspiegeld. En hoe maken we onze roeping groot? Gewoon, door het werk te doen dat van ons wordt verlangd.11

[Onze Vader] heeft u niet […] geroepen om alles alleen, zonder leiding, op goed geluk te doen. Integendeel, Hij kent uw vaardigheden, Hij ziet uw toewijding en zal uw veronderstelde onbekwaamheden veranderen in krachtige eigenschappen. […] Val niet voor de verleiding waar Laman en Lemuel voor vielen. Toen zij de belangrijke opdracht kregen om de platen van Laban te halen, morden zij volgens de kroniek. Ze zeiden dat wat hun geboden was, moeilijk was. En ze misten hun kans op een beloning. Laat in plaats daarvan uw houding hetzelfde zijn als die van hun broer, Nephi: ‘Ik zal heengaan en de dingen doen die de Heer heeft geboden’ (1 Nephi 3:5–7).12

Als er iemand is die zich te zwak voelt om de koers van zijn leven te veranderen, of niet in staat is om het beter te doen, door de grootste van alle angsten, de angst om tekort te schieten, dan zijn er geen woorden die meer troost verlenen dan de woorden van de Heer: ‘Mijn genade’, zei Hij, ‘is genoeg voor alle mensen die zich voor mijn aangezicht verootmoedigen; want indien zij zich voor mijn aangezicht verootmoedigen en geloof hebben in Mij, zal Ik maken dat zwakke dingen sterk voor hen worden’ [Ether 12:27].

Door middel van nederig gebed, ijverige voorbereiding en getrouw liefdewerk, kunnen we succesvol in onze heilige roeping zijn.13

President Harold B. Lee sprak me op een dag over hen die zich ongeschikt voelen en zich zorgen maken als ze een roeping in de kerk krijgen. Hij gaf de raad: ‘Denk eraan, wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt.’ […]

Wij [kunnen] in aanmerking komen voor de leidinggevende invloed van onze hemelse Vader, wanneer wij elk onze eigen roeping vervullen. We zijn bezig met het werk van de Heer Jezus Christus. Wij hebben, zoals zij die in vroegere tijden leefden, gehoor gegeven aan zijn oproep. We werken in zijn opdracht. […] Laten we altijd deze waarheid in gedachten houden: ‘Wie God eert, eert God ook’ [zie 1 Samuel 2:30].14

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • President Monson heeft benadrukt: ‘Wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt’ (sectie 1). Wat betekent dat voor u? Uit welke ervaringen blijkt dat de Heer u zal helpen als u dat in zijn dienst nodig hebt?

  • Neem het verhaal over mevrouw Shinas in sectie 2 door. Wanneer is een onverwachte kans voor liefdewerk u tot zegen geweest? Hoe heeft het dienen van anderen uw gevoelens jegens hen beïnvloed? Hoe hebt u iemands hart zien verzachten door liefdewerk?

  • Neem het verhaal over Kathleen McKee in sectie 3 door. Wat leren we uit dit verhaal over anderen dienen? Hoe bent u gezegend door anderen te dienen, zelfs toen uw eigen lasten zwaar waren?

  • President Monson was dankbaar dat onze hemelse Vader iemands gebed door hem beantwoordde (zie sectie 4). Hoe kunnen we ons voorbereiden zodat onze hemelse Vader iemands gebed door ons kan beantwoorden?

  • Wat houdt het in om een roeping groot te maken? (Zie sectie 5.) Hoe bent u gezegend door iemand die zijn of haar roeping grootmaakte? Wanneer hebt u gevoeld dat uw hemelse Vader uw inspanningen voor een roeping grootmaakte?

Relevante Schriftteksten

Johannes 5:30; Handelingen 10:19–35; Mosiah 2:17; Leer en Verbonden 4:2–7; 24:7–12; 64:29, 33–34; 88:78–80.

Studietip

‘Besteed in uw studie zorgvuldig aandacht aan ideeën en gevoelens die u krijgt.’ (Predik mijn evangelie [2004], 18.) Overweeg de indrukken die u krijgt op te schrijven, ook al lijkt het of ze niets met de woorden die u leest te maken hebben. Die dingen wil de Heer u wellicht juist leren.

Noten

  1. Vensters’, De Ster, januari 1990, 64.

  2. Uw eeuwige vaart’, Liahona, juli 2000, 56.

  3. Drie doelen tot leidraad’, Liahona, november 2007, 120.

  4. Onze heilige priesterschapsplicht’, Liahona, mei 2006, 57.

  5. U betekent iets’, De Ster, juli 1988, 43.

  6. Uw eeuwige vaart’, 57–58.

  7. Yellow Canaries with Gray on Their Wings’, Ensign, augustus 1987, 2–4, 5.

  8. Het priesterschap – een heilige gave’, Liahona, mei 2007, 58–60.

  9. Geroepen om te dienen’, De Ster, januari 1992, 43.

  10. Gewillig en waardig om te dienen’, Liahona, mei 2012, 69.

  11. Macht in het priesterschap’, Liahona, januari 2000, 60.

  12. Teachings of Thomas S. Monson, samengesteld door Lynne F. Cannegieter (2011), 54. Gebruikt met toestemming van Deseret Book Company.

  13. Uw eeuwige vaart’, 58–59.

  14. Wie God eert, eert God ook’, De Ster, januari 1996, 43–44.