Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 8


‘Hoofdstuk 8: Het vergt moed’, Leringen van kerkpresidenten: Thomas S. Monson (2020)

‘Hoofdstuk 8’, Leringen: Thomas S. Monson

Hoofdstuk 8

Het vergt moed

‘Mogen wij altijd moedig zijn en bereid om pal te staan voor wat wij geloven.’

Uit het leven van Thomas S. Monson

Als jongvolwassene deed Thomas S. Monson dienst als reservist in de Amerikaanse marine. In die tijd hadden hij en anderen vaak moed nodig om pal te staan voor hun geloof. Hij zei over een van die momenten:

‘De eerste keer dat ik moed nodig had om op te komen voor mijn overtuiging, vond volgens mij plaats toen ik kort na het eind van de Tweede Wereldoorlog bij de marine zat.

‘De marineopleiding was niet makkelijk voor me, noch voor de anderen die opgingen. De eerste drie weken was ik ervan overtuigd dat mijn leven gevaar liep. De marine probeerde me niet te drillen, maar te doden.

‘Ik zal me altijd de zondag aan het eind van de eerste week herinneren. We kregen een bericht van de bevelvoerend onderofficier dat zeer welkom was. We stonden in de houding op het exercitieterrein in een stevige Californische wind, toen we dit bevel hoorden: “Vandaag gaat iedereen naar de kerk – iedereen, behalve ik. Ik ga me ontspannen!” Toen schreeuwde hij: “Alle katholieken komen bijeen in Camp Decatur. En je komt pas terug na drie uur vanmiddag. Voorwaarts, mars!” Een aanzienlijk aantal marcheerde af. Toen schreeuwde hij zijn volgende bevel: “Alle joden komen bijeen in Camp Henry. En je komt pas terug na drie uur vanmiddag. Voorwaarts, mars!” Een enigszins kleiner aantal marcheerde af. Toen zei hij: “Alle protestanten vergaderen in de theaters van Camp Farragut. En je komt pas terug na drie uur vanmiddag. Voorwaarts, mars!”

‘Ineens schoot de gedachte door me heen: Monson, je bent niet katholiek. Je bent niet joods. Je bent niet protestant. Je bent mormoon, dus je blijft gewoon staan! Ik kan u verzekeren dat ik me erg eenzaam voelde. Moedig en vastbesloten, ja – maar alleen.

‘En toen hoorde ik de fijnste woorden die ik ooit uit de mond van die onderofficier heb gehoord. Hij keek in mijn richting en vroeg: “En hoe noemen jullie jezelf?” Tot op dat moment had ik niet beseft dat er nog mensen naast of achter me stonden op het exercitieterrein. Vrijwel als één man antwoordden we: “Mormonen!” Het is moeilijk te beschrijven met welke vreugde mijn hart zich vulde toen ik me omkeerde en een handvol andere mariniers zag.

‘De onderofficier krabde zich op zijn hoofd, keek alsof hij perplex stond, en zei uiteindelijk: “Zoek maar een plek om te vergaderen. En kom niet terug vóór drie uur! Voorwaarts, mars!”

‘Toen we afmarcheerden, dacht ik aan de tekst van een rijmpje dat ik jaren eerder in het jeugdwerk had geleerd:

Durf mormoon te zijn;

Durf alleen te staan;

Durf een vast doel te hebben;

Durf ervoor uit te komen.

‘Hoewel de ervaring een beetje anders verliep dan ik had verwacht, was ik bereid om alleen te staan wanneer dat nodig was.

‘Sinds die dag zijn er momenten geweest waarop er niemand achter me stond en ik dus echt alleen stond. Ik ben zo dankbaar dat ik lang geleden de beslissing heb genomen om sterk en trouw te blijven, altijd bereid om mijn godsdienst te verdedigen als dat nodig mocht zijn.’1

President Monson beklemtoonde zijn hele leven de beginselen die deze ervaring illustreert. ‘Mogen wij altijd moedig zijn en bereid om pal te staan voor wat wij geloven, en als we daarin alleen moeten staan, mogen wij dat dan moedig doen, gesterkt door de kennis dat we in werkelijkheid nooit alleen staan met onze Vader in de hemel aan onze zij.’2

Afbeelding
President Monson op spreekgestoelte

President Thomas S. Monson tijdens de algemene oktoberconferentie in 2008

Leringen van Thomas S. Monson

1

In de Schriften zijn voorbeelden van moed te vinden.

Als ik nadenk over alles wat u in deze tijd onder ogen moet zien, moet ik aan een enkel woord denken. Het beschrijft een eigenschap die we allemaal nodig hebben. […] Die eigenschap is moed.3

Het vergt altijd moed. De heilige Schriften schilderen het bewijs van deze waarheid. Jozef, de zoon van Jakob, degene die naar Egypte verkocht werd, demonstreerde vastberaden moed toen hij de vrouw van Potifar, die hem probeerde te verleiden, afwees met de woorden: ‘Hoe zou ik […] dit grote kwaad kunnen doen en zondigen tegen God? En hij [luisterde] niet naar haar’ (Genesis 39:9–10).

In onze tijd hield een vader dit toonbeeld van moed voor aan zijn kinderen en stelde: ‘Mocht je ooit ergens verzeild raken waar je geacht wordt niet te komen, ga er dan weg.’

De profeet Daniël gaf blijk van een superieur staaltje van moed door pal te staan voor wat hij wist dat juist was en door de moed aan de dag te leggen om te bidden, ofschoon hij hiervoor de doodstraf kon krijgen (zie Daniël 6).

Moed karakteriseerde het leven van Abinadi, zoals dat geïllustreerd wordt in het Boek van Mormon, op het moment dat hij liever zijn leven offert dan de waarheid te verloochenen (zie Mosiah 11:20; 17:20).

Wie wordt er niet geïnspireerd door de tweeduizend jonge zonen van Helaman, die blijk van moed gaven door de leringen van hun ouders te volgen? (Zie Alma 56.)

Afbeelding
jeugdige krijgers

‘De tweeduizend jonge zonen van Helaman [gaven] blijk van moed door de leringen van hun ouders te volgen.’

Mogelijk worden al deze staaltjes van moed wel bekroond met het voorbeeld van Moroni, die de moed had tot het einde toe in gerechtigheid te volharden (zie Moroni 1–10).4

De lijst van voorbeelden om na te volgen zou niet compleet zijn zonder Joseph Smith, de eerste profeet van deze bedeling. Toen hij nog maar 14 was, betrad deze moedige jongeman een bos dat later heilig genoemd zou worden, en kreeg antwoord op zijn oprechte gebed.

Joseph werd meedogenloos vervolgd toen hij anderen vertelde over het heerlijke visioen dat hij in dat bos had ontvangen. Maar hoewel hij werd bespot en beschimpt, bleef hij standvastig. Hij zei: ‘Ik had een visioen gezien; ik wist het, en ik wist dat God het wist, en ik kon het niet loochenen, noch durfde ik dat’ [Geschiedenis van Joseph Smith 1:25].

Stap voor stap, tegengewerkt bij bijna elke wending en toch altijd door de Heer geleid, richtte Joseph De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen op. Hij bewees zijn moed in alles wat hij deed.

Tegen het einde van zijn leven, toen hij met zijn broer Hyrum naar de gevangenis in Carthage werd gebracht, trad hij moedig de toekomst tegemoet die hij ongetwijfeld verwachtte en bezegelde zijn getuigenis met zijn bloed.

Mogen wij in onze beproevingen altijd die onversaagde moed van de profeet Joseph Smith nastreven.5

We moeten dagelijks moedig zijn – niet alleen in uiterst belangrijke situaties, maar vooral als we beslissingen nemen of reageren op de gebeurtenissen om ons heen. De Schotse dichter en romanschrijver Robert Louis Stevenson heeft gezegd: ‘Alledaagse moed heeft weinig getuigen. Maar omdat u geen tromgeroffel of gejuich hoort, is uw moed niet minder bewonderenswaardig.’ [In Hal Urban, Choices That Change Lives (2006), 122.]6

2

Er is vaak moed nodig om het goede te doen en te verdedigen.

We leven in een wereld waarin de zedelijke normen grotendeels aan de kant zijn gezet, waarin zonden openlijk tentoon worden gespreid, en waarin veel verleidingen zijn die ons van het nauwe en smalle pad afleiden. We hebben te maken met aanhoudende pressie en bedrieglijke invloeden die het fatsoen neerhalen en het door de oppervlakkige filosofieën en gebruiken van een geseculariseerde maatschappij willen vervangen. […]

Er [zal] bijna zeker van ons verwacht worden dat we ons geloof verdedigen. Zijn we moedig genoeg om dat te doen? […]

Moed kent vele vormen. De christelijke schrijver Charles Swindoll heeft gezegd: ‘Moed is niet alleen op het slagveld te vinden […] of bij het vangen van een dief in uw huis. De echte test van uw moed vindt veel heimelijker plaats. Het is een innerlijke test, zoals getrouw blijven als niemand u ziet […] of standhouden als u verkeerd wordt begrepen.’ [Growing Strong in the Seasons of Life (1983), 398.] Ik wil daaraan toevoegen dat die innerlijke moed ook inhoudt dat we het goede ook doen als we bang zijn, dat we ons geloof ook verdedigen als de kans bestaat dat we bespot worden, en dat we ook standvastig blijven in ons geloof als we daar vrienden of aanzien door verliezen. Als u onwrikbaar bent en voor het goede opkomt, moet u het risico nemen dat u wordt afgewezen of impopulair bent.

Toen ik in de Tweede Wereldoorlog bij de Amerikaanse marine was, hoorde ik van heldendaden en voorbeelden van moed. Een van de gedenkwaardigste was de stille moed van een 18-jarige matroos – van een ander geloof – die niet te trots was om te bidden. Van de 250-koppige bemanning was hij de enige die elke avond neerknielde bij zijn bed, vaak onder beschimping van pestkoppen en spottende opmerkingen van ongelovigen. Met gebogen hoofd bad hij tot God. Hij wankelde nooit. Hij aarzelde nooit. Hij had moed. […]

We moeten allen vrees het hoofd bieden, spot doorstaan en tegenstand verduren. Laten we allemaal de moed hebben om heersende opvattingen te trotseren en pal te staan voor principes. Moed, en niet de gulden middenweg, verdient de goedkeurende glimlach van God. Moed wordt een levende en waardevolle deugd, niet alleen als we die zien als de bereidheid om dapper te sterven, maar ook als het voornemen om eerzaam te leven. Als we volharden en het goede nastreven, zullen we ongetwijfeld hulp van de Heer ontvangen en vertroosting in zijn woorden vinden.7

[Heb] de moed om voor waarheid en deugd te staan. Omdat de trends in de huidige samenleving afwijken van de waarden en beginselen die de Heer ons heeft gegeven, zal er bijna zeker van u verwacht worden dat u uw geloof verdedigt. Tenzij de wortels van uw getuigenis sterk genoeg zijn, zal het moeilijk voor u zijn om de spot te weerstaan van hen die uw geloof op de proef stellen. Als het diep geworteld is, zal uw getuigenis van het evangelie, de Heiland en onze hemelse Vader alles beïnvloeden wat u tijdens uw leven doet. De boze wil maar al te graag dat u door de spottende kritiek op de kerk vraagtekens gaat plaatsen en gaat twijfelen. Als uw getuigenis voortdurend wordt gevoed, zult u beschermd worden.

Laten we samen even naar Lehi’s visioen van de boom des levens kijken. Hij zag dat veel mensen die de roede van ijzer hadden vastgehouden en door de mist van duisternis hun weg hadden gebaand, uiteindelijk bij de boom des levens waren aangekomen en van de vrucht van de boom hadden gegeten, maar vervolgens ‘om zich heen [keken] alsof zij zich schaamden’ [1 Nephi 8:25]. Lehi vroeg zich af wat de oorzaak van hun onbehagen was. Toen hij om zich heen keek, zag hij ‘aan de overkant van de rivier met water een groot en ruim gebouw. […]

‘En het was vol mensen, zowel oude als jonge, zowel mannen als vrouwen; en hun wijze van kleden was buitengewoon fraai; en zij maakten spottende gebaren en wezen met hun vinger naar hen die de vrucht […] namen’ [1 Nephi 8:26–27].

Het grote en ruime gebouw in het visioen van Lehi staat voor de mensen in de wereld die Gods woord bespotten en de spot drijven met de gelovigen die de Heiland liefhebben en zijn geboden onderhouden. Wat gebeurt er met hen die zich schamen als zij bespot worden? Lehi vertelt ons: ‘En toen zij van de vrucht hadden geproefd, schaamden zij zich wegens hen die de spot met hen dreven; en zij geraakten op verboden paden en gingen verloren’ [1 Nephi 8:28].

Afbeelding
Lehi’s visioen van de boom des levens

Een voorstelling van Lehi’s visioen van de boom des levens (zie 1 Nephi 811). President Monson moedigde de kerkleden aan om moedig pal te staan voor hun overtuiging en standvastig te zijn als mensen spotten.

Met de moed van uw innerlijke overtuiging kunt u met de apostel Paulus zeggen: ‘Ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus, want het is een kracht van God tot zaligheid’ [Romeinen 1:16].

Als u vindt dat u niet geschikt bent voor uw toekomstige taken, herinner ik u aan een stimulerende uitspraak van de apostel Paulus waar we moed uit kunnen putten: ‘Want God heeft ons niet gegeven een geest van vreesachtigheid, maar van kracht en liefde en bezonnenheid’ [2 Timotheüs 1:7]. Met zijn hulp zult u de moed hebben om alles wat op u afkomt onder ogen te zien.8

3

We kunnen de morele moed hebben om een licht voor anderen te zijn.

De filosofieën van de mens zijn overal om ons heen. Tegenwoordig draagt de zonde vaak het masker van tolerantie. Laat u niet misleiden; achter die façade schuilt hartzeer, verdriet en pijn. U weet wat goed en wat verkeerd is, en geen enkele vermomming, hoe aantrekkelijk ook, kan dat veranderen. De aard van de overtreding verandert niet. Als zogenaamde vrienden u aansporen om iets te doen waarvan u weet dat het verkeerd is, weest u dan degene die pal staat voor het goede, ook al staat u dan alleen. Heb de moed om een licht te zijn dat anderen kunnen volgen. Er is geen betere vriend dan je eigen zuivere geweten, je eigen zedelijke reinheid. En wat is het een heerlijk gevoel als je weet dat je op de jou aangewezen plek staat, rein en met het vertrouwen dat je dat verdient.9

De boodschappen op televisie, in films en andere media zijn vaak tegengesteld aan wat wij onze kinderen willen laten aanvaarden en koesteren. Het is niet alleen onze taak om hen te leren de juiste geest te hebben en de ware leer aan te hangen, maar ook om hen te helpen dat te blijven doen, ongeacht de externe krachten waarmee ze ook te maken krijgen. Dat vraagt veel tijd en inzet van ons. Om anderen te helpen, moeten we zelf de geestelijke en morele moed hebben om het kwaad te weerstaan dat we overal zien.10

Jaren geleden was ik president van de Canadese Zending. In Ontario gingen twee van onze zendelingen op een koude, sneeuwrijke middag langs de deuren. Ze hadden totaal geen succes. De ene zendeling was ervaren; de ander was nieuw.

Ze belden aan bij ene meneer Elmer Pollard en hij had medelijden met de bijna bevroren zendelingen en liet ze binnen. Ze brachten hun boodschap en vroegen of hij met ze wilde bidden. Daar stemde hij mee in, op voorwaarde dat hij het gebed mocht uitspreken.

Het gebed dat hij uitsprak, verbaasde de zendelingen. Hij zei: ‘Hemelse Vader, zegen deze twee misleide zendelingen zodat zij terug naar huis mogen keren en geen tijd meer zullen verspillen aan de verkondiging van een boodschap die zo onwerkelijk is en waar zij zo weinig van afweten.’

Toen zij opstonden, verzocht meneer Pollard de zendelingen om niet meer terug te komen. Toen ze vertrokken, zei hij spottend tegen ze: ‘U kunt me toch niet zeggen dat u echt gelooft dat Joseph Smith een profeet van God was!’ En hij sloeg de deur dicht.

De zendelingen liepen een eindje weg, maar toen zei de junior collega bedeesd: ‘We hebben meneer Pollard geen antwoord gegeven.’

De senior collega antwoordde: ‘We zijn weggestuurd. Laten we verder gaan.’

Maar de jonge zendeling hield vol en de twee gingen terug naar de deur van meneer Pollard. Hij kwam naar de deur en zei boos: ‘Ik dacht dat ik u, jonge mannen, had gezegd om niet meer terug te komen!’

Toen raapte de junior collega al zijn moed bij elkaar en zei: ‘Meneer Pollard, toen wij uw huis verlieten, zei u dat wij niet werkelijk geloofden dat Joseph Smith een profeet van God was. Ik wil echter tot u getuigen, meneer Pollard, dat ik weet dat Joseph Smith een profeet van God was, dat hij door inspiratie de heilige kroniek heeft vertaald die we het Boek van Mormon noemen, dat hij echt God de Vader en zijn Zoon Jezus heeft gezien.’ Toen liepen de zendelingen weg.

Ik hoorde diezelfde meneer Pollard in een getuigenisdienst over die gedenkwaardige dag vertellen. Hij zei: ‘Die avond kon ik maar niet in slaap komen. Ik bleef maar woelen. Ik hoorde telkens weer de woorden: “Joseph Smith was een profeet van God. Dat weet ik. […] Dat weet ik. […] Dat weet ik.” Ik kon nauwelijks wachten tot het ochtend was. Ik belde de zendelingen, want ik had hun telefoonnummer op een kaartje met de geloofsartikelen. Ze kwamen terug. En dit keer deden mijn vrouw, kinderen en ik als oprechte zoekers naar de waarheid mee aan de lessen. Als gevolg daarvan hebben we allemaal het evangelie van Jezus Christus aanvaard. Wij zullen altijd dankbaar zijn voor het getuigenis van de waarheid die deze twee moedige maar ootmoedige zendelingen ons gaven.’11

[Ik] wil spreken over de moed om anderen niet te oordelen. Je kunt je afvragen of je daar echt moed voor nodig hebt. Ik ben van mening dat er veel momenten zijn waarop niet oordelen – of roddelen of kritiek hebben, die zeker verwant zijn aan oordelen – veel moed vereist.

Helaas zijn er mensen die het nodig vinden om kritiek te uiten en anderen te kleineren. Je hebt ongetwijfeld met zulke mensen te maken gehad, en dat zal zo blijven. […] We hoeven ons niet af te vragen wat ons gedrag in dergelijke situaties moet zijn. […] De Heiland [heeft] gezegd: ‘Houd op fouten te zoeken bij elkaar’ [Leer en Verbonden 88:124]. Als je omgeven bent door leeftijdgenoten en de druk voelt om deel te nemen aan kritiek en oordelen, is er echt moed voor nodig om niet mee te doen. […]

Ik smeek jullie om de moed te hebben om anderen niet te oordelen en te kritiseren, en de moed te hebben om ervoor te zorgen dat iedereen erbij betrokken wordt en ze het gevoel te geven dat ze dierbaar en waardevol zijn.12

4

We hebben moed nodig om de moeilijkheden van het leven te doorstaan.

Wat betekent volharden? Ik houd van deze definitie: met moed weerstaan. U zult misschien moed nodig hebben om te geloven. Soms zult u moed nodig hebben om te gehoorzamen. Moed is beslist een vereiste van volharden tot de dag dat u dit sterfelijke bestaan verlaat.13

Ik vind deze woorden van de dichteres Ella Wheeler Wilcox mooi:

Het is makkelijk genoeg om aardig te blijven

Als het leven als een kalm beekje voorbijstroomt

Maar de mens die echt de moeite waard is, is degene die glimlacht

Als alles wat hij doet, wordt gedwarsboomd.

[‘Worth While’, in Ella Wheeler Wilcox, Poems of Sentiment (1906), 11.]

Paul Tingey was zo iemand. […] Paul was opgegroeid in een goed gezin van heiligen der laatste dagen en had voor de Heer eervol een zending in Duitsland vervuld. Ouderling Bruce D. Porter van het Eerste Quorum der Zeventig was een van zijn zendingscollega’s geweest. Ouderling Porter beschreef ouderling Tingey als een van de meest toegewijde en succesrijke zendelingen die hij ooit was tegengekomen.

Aan het eind van zijn zending keerde ouderling Tingey terug naar huis, maakte zijn universitaire studie af, trouwde met zijn geliefde, en bracht samen met haar kinderen groot. Hij was werkzaam als bisschop en had succes in zijn beroep.

En toen sloegen plotseling de symptomen van een gevreesde ziekte in zijn zenuwstelsel toe: multiple sclerose. Paul Tingey werd vervolgens de gevangene van zijn ziekte. Hij vocht er heldhaftig tegen, maar werd uiteindelijk voor de rest van zijn leven opgenomen in een verpleeghuis. Daar vrolijkte hij de bedroefden op en beurde iedereen op [zie ‘Have I Done Any Good?’, Hymns, nr. 223.] Elke keer als ik daar de kerkdienst bijwoonde, beurde Paul mij op, wat hij ook voor alle anderen deed.

Toen de Olympische Winterspelen in 2002 in Salt Lake City werden gehouden, werd Paul gevraagd om de Olympische fakkel een bepaalde afstand te dragen. Toen dat bekend werd gemaakt in het verpleeghuis, kwam er gejuich van de verzamelde patiënten en echode er een hartelijk applaus door de zalen. Toen ik Paul feliciteerde, zei hij met zijn beperkte spraakvermogen: ‘Ik hoop dat ik de fakkel niet laat vallen!’ […]

Paul Tingey liet de Olympische fakkel niet vallen. Bovendien droeg hij moedig de fakkel die hij in dit leven had gekregen, en dat deed hij tot de dag dat hij heenging.

Geestelijkheid, geloof, vastberadenheid, moed – Paul Tingey had het allemaal.14

Er is moed voor nodig om die eerste stap richting ons begeerde doel te zetten, maar er is nog meer moed nodig als we struikelen en een tweede poging moeten wagen.

Blijf vastberaden naar een eerbaar doel toewerken. Heb de moed om niet alleen de onvermijdelijke moeilijkheden op uw pad het hoofd te bieden, maar ook om zo nodig een tweede poging te wagen.15

Het leven gaat niet over een snelweg, vrij van obstakels, valkuilen en hinderlagen. Het is eerder een pad, gemarkeerd door splitsingen en afslagen. Constant moeten we beslissingen nemen. Om wijze beslissingen te kunnen nemen is er moed nodig: de moed om nee te zeggen, de moed om ja te zeggen. Beslissingen bepalen onze bestemming.16

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Neem de voorbeelden in sectie 1 door van mensen die veel moed toonden. Wat kunnen we uit deze voorbeelden leren?

  • Neem de voorbeelden van moed door die president Monson in sectie 2 aanhaalt. Voor welke situaties in uw leven had u moed nodig? Hoe kunnen we onze moed om het goede te doen versterken?

  • President Monson beklemtoonde de noodzaak van een voorbeeld van morele moed zijn. (Zie sectie 3.) Wat kunnen we leren van de zendeling die terugkeerde om tot Elmer Pollard te getuigen? Waarom vergt het moed om anderen niet te oordelen of te bekritiseren? Hoe kunnen wij de neiging om te oordelen of te bekritiseren overwinnen?

  • Wat leren we uit het verhaal van Paul Tingey over moed in tijden van beproeving? (Zie sectie 4.) Hoe hebben andere mensen u door hun moed in moeilijke tijden geïnspireerd?

Relevante Schriftteksten

Jozua 1:5–7; Psalmen 27:14; 31:23–24; Mattheüs 5:10–12; Johannes 14:27; Mosiah 17:8–10; Alma 53:18–21; Leer en Verbonden 3:6–8; 128:22.

Studietip

‘Velen vinden dat de beste tijd om te studeren ’s morgens is [na] de nachtrust. […] Anderen geven de voorkeur aan de rustige uren als het werk en de zorgen van de dag voorbij zijn. […] Belangrijker dan het uur van de dag is dat er een vaste tijd gereserveerd wordt voor die studie.’ (Howard W. Hunter, ‘Het lezen van de Schriften’, De Ster, mei 1980, 106.)