Kerkgeschiedenis
Worden zoals God is


Worden zoals God is

Een van de meest gebruikte beelden in westerse én oosterse religies is het beeld van God als een ouder en de mens als zijn kind. Miljarden mensen bidden tot God als hun ouder, zetten zich in voor vrede door erop te wijzen dat alle mensen broer en zus van elkaar zijn, en steken anderen in nood de helpende hand toe vanuit de diepe overtuiging dat al Gods kinderen van waarde zijn.

Maar mensen van verschillende religies zien de ouder-kindrelatie tussen God en de mens ook wezenlijk verschillend. Sommigen zien de term ‘kind van God’ als een eretitel die voorbehouden is aan gelovigen die zijn leiding aanvaarden zoals die van een vader. Velen zien de ouder-kindrelatie tussen God en de mens als een metafoor om uitdrukking te geven aan zijn liefde voor zijn schepselen en hun afhankelijkheid van Hem voor hun levensonderhoud en bescherming.

Voor heiligen der laatste dagen zijn alle mensen kinderen van God, in de meest volledige betekenis van het woord. Zij beschouwen iedere persoon als goddelijk van oorsprong, aard en potentieel. Iedereen heeft een eeuwige kern en is ‘een geliefde geestzoon of -dochter van hemelse Ouders.’1 Iedereen draagt de goddelijke vonk in zich en moet ervoor kiezen om in harmonie of op gespannen voet met die goddelijkheid te leven. Door de verzoening van Jezus Christus kunnen alle mensen ‘naar een volmaakte staat toegroeien en uiteindelijk hun goddelijke bestemming bereiken.’2 Net zoals een kind na verloop van tijd de eigenschappen van zijn of haar ouders kan ontwikkelen, kan de goddelijke aard die mensen beërven, ontwikkeld worden zodat die wordt als die van hun hemelse Vader.

De wens om de goddelijkheid in zijn kinderen te laten groeien, is een van de eigenschappen van God die leden van de kerk het meest inspireert, motiveert en nederig maakt. God kan als liefdevolle ouder en begeleider elk gewillig, gehoorzaam kind van God helpen om van zijn volheid en zijn heerlijkheid te ontvangen. Deze kennis is in hoge mate bepalend voor de manier waarop heiligen der laatste dagen hun medemens zien. De leer dat mannen en vrouwen het potentieel hebben om verhoogd te worden tot een staat van goddelijkheid gaat duidelijk verder dan wat de meeste christelijke kerken geloven. Het geeft voor heiligen der laatste dagen uitdrukking aan het verlangen, geworteld in de Bijbel, om te leven zoals God leeft, om lief te hebben zoals Hij liefheeft, en om zich voor te bereiden op alles wat onze liefdevolle Vader in de hemel zijn kinderen toewenst.

Wat staat er in de Bijbel over het goddelijke potentieel van de mens?

Verschillende teksten in de Bijbel laten doorschemeren dat de mens kan worden zoals God is. Het eerste hoofdstuk van Genesis onderstreept de gelijkenis tusen de mens en God: ‘Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis […]. En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.’3 Toen Adam en Eva van de vrucht van de ‘boom van de kennis van goed en kwaad’ hadden genomen, zei God dat ze ‘als één van Ons’4 waren geworden, wat erop duidt dat het toenaderingsproces naar het goddelijke al begonnen was. Later in het Oude Testament staat er in het boek Psalmen: ‘Ík heb wel gezegd: U bent goden, u bent allen zonen van de Allerhoogste.’5

Ook passages in het Nieuwe Testament wijzen in de richting van deze leerstelling. Toen Jezus beschuldigd werd van godslastering ‘omdat U, Die een Mens bent, Uzelf God maakt’, antwoordde Hij hun: ‘Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd: U bent goden?’6 In de Bergrede gebood Jezus zijn discipelen: ‘Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.’7 Ook de apostel Petrus sprak van de ‘grootste en kostbare beloften’ van de Heiland opdat we daardoor ‘deel zouden krijgen aan de Goddelijke natuur’.8 De apostel Paulus leerde dat we ‘van Gods geslacht zijn’ en onderstreepte dat wij als zodanig ‘kinderen van God zijn. En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus’.9 Het boek Openbaring bevat deze belofte van Jezus Christus: ‘Wie overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen heb, en Mij met Mijn Vader op Zijn troon gezet heb.’10

Deze passages kunnen op verschillende manieren uitgelegd worden. Maar heiligen der laatste dagen bezien deze teksten in het verhelderende licht van de openbaringen die Joseph Smith heeft ontvangen, en vatten ze op als onverbloemde beschrijvingen van de goddelijke natuur en het eeuwige potentieel van de mensheid. Veel andere christenen beschouwen deze passages veel meer als een metafoor omdat zij de Bijbel zien vanuit het perspectief van leerstellige interpretaties die in de eeuwen na de tijd van het Nieuwe Testament zijn ontwikkeld.

Welke verschuivingen hebben er in de loop der tijd in het christelijke denken over goddelijkheid plaatsgevonden?

De overtuigingen van de heiligen der laatste dagen zouden de eerste generaties christenen bekender in de oren hebben geklonken dan veel hedendaagse christenen. Veel kerkvaders (invloedrijke theologen en leermeesters in het vroege christendom) spraken met goedkeuring over de gedachte dat mensen goddelijk kunnen worden. Een hedendaagse wetenschapper verwijst naar de ‘algemeen aanvaarde leer van de deïficatie [vergoddelijking]’ — het uitgangspunt dat de mens als God kan worden — in de eerste eeuwen na de dood van Christus.11 Kerkvader Ireneüs, die rond het jaar 202 stierf, stelde dat Jezus Christus ‘door zijn allesoverstijgende liefde werd wat wij zijn, opdat Hij ons mocht brengen tot wat Hij Zelf is.’12 Clemens van Alexandrië (ca. 150–215) schreef dat ‘het Woord Gods mens werd, opdat gij van een mens moogt leren hoe de mens God kan worden.’13 Ook Basilius de Grote (330–379) bejubelde dit vooruitzicht — dat niet alleen ‘het schepsel in de gelijkenis van God gemaakt is’ maar dat ‘het hoogste doel is dat het schepsel tot God gemaakt wordt.’14

Wat de vroege kerkvaders precies bedoelden toen ze zeiden dat de mens als God kon worden, staat nog te bezien,15 maar duidelijk is wel dat er aan het einde van het Romeinse tijdperk steeds meer weerstand kwam tegen deze vergoddelijking en dat er in de middeleeuwen nog maar weinig over werd gesproken. Het eerste bekende bezwaar van een kerkvader tegen de leer van de vergoddelijking kwam in de vijfde eeuw.16 In de zesde eeuw lijkt de leer over het ‘God worden’ ingeperkt te worden, zoals in de definitie van Pseudo-Dionysius de Areopagiet (ca. 500): Vergoddelijking ... is gelijk aan en één met God worden voor zover dat mogelijk is.’17

Waarom verdwenen deze opvattingen naar de achtergrond? Veranderende denkbeelden over de schepping van de wereld kunnen tot de geleidelijke verschuiving naar een beperkter beeld van het menselijke potentieel hebben geleid. De vroegste joodse en christelijke commentaren over de schepping gingen ervan uit dat God de wereld uit al bestaande materialen had geformeerd, met de nadruk op Gods goedheid voor het scheppen van een dergelijke levenondersteunende orde.18 Maar nieuwe denkbeelden die in de tweede eeuw hun intrede deden, leidden tot de leer dat God het universum ex nihilo — ‘uit het niets’ had geschapen. Dat werd binnen de christelijke wereld uiteindelijk de overheersende leer over de schepping.19 Om Gods macht te onderstrepen, dachten veel theologen dat niets zo lang bestaan kon hebben als Hij. Het werd in christelijke kringen belangrijk om te stellen dat God aanvankelijk helemaal alleen was geweest.

Een schepping uit het niets vergrootte de waarneembare kloof die er tussen God en de mens zou bestaan. Het werd minder gangbaar om te stellen dat de menselijke ziel vóór deze wereld had bestaan of dat deze eens alle eigenschappen van God kon beërven en ontwikkelen.20 Geleidelijk kwam er meer nadruk te liggen op de verdorvenheid van de mens en de gigantische afstand tussen de Schepper en het schepsel. Het beeld van de vergoddelijking verdween uit het westerse christendom,21hoewel het in de oosters-orthodoxe kerk, een van de drie hoofdtakken van het christendom, nog altijd een vooraanstaand beginsel is.22

Hoe is het denkbeeld vergoddelijking bij heiligen der laatste dagen geïntroduceerd?

De eerste heiligen der laatste dagen kwamen uit een gemeenschap die hoofdzakelijk uit Engelstalige protestanten bestond, van wie de meesten de schepping uit het niets aanvaardden en de definitie uit de Westminster Geloofsbelijdenis dat God een wezen ‘zonder lichaam, lichaamsdelen of gemoedsaandoeningen’ is.23 Ze wisten kennelijk weinig of niets over de diversiteit in christelijke overtuigingen in de eerste eeuwen na de bediening van Jezus Christus of over de vroegchristelijke geschriften over vergoddelijking. Maar de openbaringen die Joseph Smith ontving, weken af van de gangbare denkbeelden van die tijd en bevatten een leer die, voor sommigen, de discussie over de aard van God, de schepping en de mensheid heropende.

De vroegste openbaringen aan Joseph Smith bevatten de leer dat de mens naar het beeld van God is geschapen en dat Hij zielsveel van zijn kinderen houdt. In het Boek van Mormon zag een profeet ‘de vinger van de Heer’ en het verbijsterde hem dat het menselijk lichaam werkelijk naar het evenbeeld van God gemaakt is.24 In een andere openbaring uit de begintijd van de kerk ziet Henoch (die volgens de Bijbel ‘wandelde met God’25) dat God om zijn scheppingen weent. Toen Henoch vroeg: ‘Hoe komt het dat U kunt wenen?’ ontdekte hij dat Gods mededogen voor het menselijk lijden een onlosmakelijk deel van zijn liefde is.26 De profeet Joseph Smith heeft ook onderwezen dat God wil dat zijn kinderen dezelfde eeuwige verhoging ontvangen die Hij heeft. Zoals de Heer heeft gezegd: ‘Dit is mijn werk en mijn heerlijkheid: de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen.’27

In 1832 kregen Joseph Smith en Sidney Rigdon een visioen van het hiernamaals. Uit dat visioen leerden zij dat zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen door een universele opstanding onsterfelijk zouden worden, maar dat alleen zij ‘die overwinnen door geloof, en worden verzegeld door de Heilige Geest van de belofte’ de volheid van Gods heerlijkheid zouden ontvangen en ‘goden [zouden zijn], ja, de zonen van God’.28 Kort daarop werd in een andere openbaring bevestigd dat ‘de heiligen […] met zijn heerlijkheid [zullen] worden vervuld en hun erfdeel ontvangen en met Hem gelijk worden gemaakt.’29 Heiligen der laatste dagen gebruiken de term verhoging om te beschrijven hoe de mens als kind van een hemelse Vader de glorieuze beloning van zijn of haar volledige erfdeel ontvangt, dat aangeboden wordt dankzij de verzoening van Christus, door gehoorzaamheid aan de wetten en verordeningen van het evangelie.30

Dit opmerkelijke toekomstbeeld dat voor ieder mens is weggelegd, ging gepaard met geopenbaarde leerstellingen over het verleden van de mensheid. Uit de openbaringen die Joseph Smith bleef ontvangen, werd het duidelijk dat het licht of de intelligentie welke de essentie vormt van iedere menselijke ziel ‘niet [is] geschapen of gemaakt, en dat kan ook niet’. God is de Vader van elke menselijke geest, en omdat alleen ‘geest en element, onscheidbaar verbonden, […] een volheid van vreugde’ ontvangen, legde Hij een plan voor waarin mensen een stoffelijk lichaam konden krijgen en in een sterfelijke periode ervaring konden opdoen en vooruitgang maken op weg naar een volheid van vreugde. Iemands leven begint dus niet met zijn of haar geboorte op deze wereld: ‘De mens was eveneens in het begin bij God.’31 Zo ook leert Joseph Smith ons dat de stoffelijke wereld een eeuwige herkomst heeft, waarmee de gedachte van schepping uit het niets volledig wordt verworpen. ‘Aarde, water enzovoort bestaan in hun elementaire vorm al de hele eeuwigheid’, zei hij in een toespraak in 1839.32 God heeft het universum uit bestaande elementen georganiseerd.

Joseph Smith bleef in de laatste twee jaar van zijn leven openbaringen ontvangen over de goddelijke aard en de verhoging van de mens. In een openbaring die in juli 1843 is opgeschreven waarin de verhoging aan het eeuwig huwelijk wordt gekoppeld, stelde de Heer dat zij die hun verbonden nakomen, waaronder het eeuwig huwelijksverbond, ‘alle hoogten en diepten’ zullen beërven. ‘Dan’, zo staat er in de openbaring, ‘zullen zij goden zijn, want zij hebben geen eind’. Zij ontvangen ‘een voortzetting van nakomelingschap tot in alle eeuwigheid.’33

In de daaropvolgende maand april, toen hij het gevoel had dat hij ‘nooit dichter bij God had gestaan dan op dit moment,’34 sprak Joseph Smith de heiligen, die voor een algemene conferentie van de kerk bij elkaar waren gekomen, toe over de aard van God en de toekomst van de mensheid. Bij die gelegenheid stond hij ook stil bij de dood van het kerklid King Follett, die een maand eerder onverwachts was overleden. Het waaide toen hij opstond om te spreken, dus Joseph vroeg zijn gehoor om hem hun ‘onverdeelde aandacht’ te geven en te ‘bidden dat de Heer mijn longen mag sterken’ en de wind stillen tot zijn boodschap was gegeven.35

‘Wat voor soort wezen is God?’ vroeg hij. De mens moet dat weten, stelde hij, want ‘als mensen de aard van God niet begrijpen, begrijpen zij zichzelf niet.’36 In die ene zin dichtte de profeet de kloof die door eeuwen van verwarring tussen God en de mensheid was ontstaan. De mens was van oorsprong goddelijk. God ‘was eenmaal als een van ons’ en ‘alle geesten die God ooit de wereld in heeft gestuurd’ konden evenzo ‘een hogere staat bereiken’. Joseph Smith predikte dat God lang voordat de wereld gevormd was, zag dat Hij ‘zich te midden bevond’ van deze wezens en ‘het passend achtte om wetten in te stellen waardoor alle anderen de kans kregen om tot zijn staat op te klimmen’37 en met Hem de ‘verhoging’ te ontvangen.38

Joseph zei de heiligen daar: ‘Jullie moeten leren hoe je zelf een god wordt.’39 Daartoe moesten de heiligen godsvrucht betrachten, ofwel meer zoals God worden. Dat zou een gestaag proces zijn en geduld, geloof, voortdurende bekering, gehoorzaamheid aan de geboden van het evangelie, en afhankelijkheid van Christus vereisen. Net zoals je een trap beklimt, moesten mensen de ‘eerste beginselen van het evangelie’ leren en de grenzen van de aardse kennis overstijgen totdat ze de ‘laatste beginselen van het evangelie’ konden leren als de tijd daarvoor rijp was.40 ‘In deze wereld gaan we dat niet allemaal bevatten’, zei Joseph.41 ‘Het zal ook na het graf nog lang duren voor we het allemaal begrijpen.’42

Dat was de laatste keer dat de profeet in een algemene conferentie zou spreken. Drie maanden later bestormde een bende de gevangenis in Carthage en schoten ze hem en zijn broer Hyrum dood.

Wat is er in de kerk na Joseph Smith over de goddelijke natuur van de mens gezegd?

Sinds die toespraak, de King Folletttoespraak genoemd, wordt in de kerk de leer onderwezen dat mensen naar eeuwige verhoging en goddelijkheid kunnen toegroeien. Lorenzo Snow, de vijfde profeet van de kerk, vatte het in twee bekende regels samen: ‘God was eens zoals de mens nu is; de mens kan worden zoals God nu is.’43 Er is weinig over de eerste van die twee regels geopenbaard. Daarom wordt er zelden aandacht aan besteed. Toen een verslaggever er in 1997 een vraag over stelde aan Gordon B. Hinckley, de toenmalige president van de kerk, zei deze: ‘Dat is een nogal diepgaand theologisch vraagstuk waar we niet veel over weten.’ Op een vraag over het geloof in het goddelijke potentieel van de mens antwoordde president Hinckley: ‘De mens kan worden zoals God is. Wij geloven in eeuwige vooruitgang. Zeer zeker.’44

Eliza R. Snow, 19de-eeuws dichteres en kerkleidster, vond diepe blijdschap in de leer dat wij, in volledige en absolute zin, kinderen van God zijn. ‘’k Had geleerd te zeggen “Vader” door uw Geest, die werkt alom, maar voordat der kennis sleutel werd hersteld, wist ’k niet waarom.’ Heiligen der laatste dagen vinden de gedachte dat ze naast een hemelse Vader ook een hemelse Moeder hebben, boeiend en ontroerend. In het licht van die waarheid vroeg Eliza R. Snow: ‘Zijn daarboven enkel vaders?’ met als klinkend antwoord nee: ‘De rede en d’eeuwige waarheid zeggen: ’k heb een Moeder daar.’45 Die kennis speelt een grote rol in het geloof van de heiligen der laatste dagen. Zoals ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft geschreven: ‘Onze theologie begint met hemelse ouders. Het is onze hoogste ambitie om als Zij te worden.’46

De goddelijke aard van de mens en zijn of haar vermogen om naar de verhoging toe te groeien, worden herhaaldelijk onderwezen in toespraken in de algemene conferentie en in tijdschriften en andere publicaties van de kerk. ‘Goddelijke aard’ is een van de acht kernwaarden in het programma Persoonlijke vooruitgang van de kerk voor jongevrouwen. De goddelijkheid van de afkomst, de aard en het potentieel van de mens komt nadrukkelijk naar voren in ‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld’. De goddelijke aard en verhoging zijn essentiële en gekoesterde leerstellingen in de kerk.

Zijn heiligen der laatste dagen door hun geloof in verhoging dus polytheïsten?

Voor sommigen kan de leer dat mensen naar goddelijkheid moeten streven beelden oproepen van oude pantheons met rivaliserende goden. Dergelijke beelden zijn onverenigbaar met de leer van de heiligen der laatste dagen. Heiligen der laatste dagen geloven dat Gods kinderen Hem altijd zullen aanbidden. Onze vooruitgang zal zijn identiteit als onze Vader en God nooit veranderen. Het is zelfs zo dat onze verheerlijkte, eeuwige band met Hem deel zal uitmaken van de ‘volheid van vreugde’ die Hij ons toewenst.

Heiligen der laatste dagen geloven ook sterk in de fundamentele eenheid van de Godheid. Zij geloven dat God de Vader, Jezus Christus, de Zoon, en de Heilige Geest, hoewel Zij afzonderlijke personen zijn, één zijn in doel en leer.47 Het is in dit licht dat heiligen der laatste dagen het gebed van Jezus voor zijn discipelen door de eeuwen heen zien: ‘Opdat zij allen één zullen zijn, zoals U, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zullen zijn.’48

Als mensen niet in harmonie met Gods goedheid leven, kunnen ze niet naar Gods heerlijkheid toegroeien. Joseph Smith leerde dat ‘de machten van de hemel niet beheerst noch aangewend kunnen worden, dan alleen volgens de beginselen van de gerechtigheid.’ Als mensen afstand nemen van Gods onzelfzuchtige doeleinden en standaarden, ‘dan trekken de hemelen zich terug [en] de Geest van de Heer is gegriefd.’49 Hoogmoed is onverenigbaar met vooruitgang; onenigheid tussen verheerlijkte wezens is onmogelijk.

Hoe zien heiligen der laatste dagen de verhoging?

Omdat de eindige mens van nature beperkt is in zijn beeld van het oneindige, valt het religies zwaar om hun visie op de eeuwige heerlijkheid passend onder woorden te brengen. Zoals de apostel Paulus heeft geschreven: ‘Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben.’50 Door deze beperkingen kunnen voorstellingen van het heil in de populaire cultuur al gauw een karikatuur worden. Zo leiden Schriftuurlijke uitdrukkingen over de diepe vrede en intense vreugde met betrekking tot het heil vaak tot het bekende beeld van mensen die na hun dood op hun eigen wolk zitten en daar harp spelen. Op soortgelijke wijze wordt de leer van de heiligen der laatste dagen over de verhoging vaak in de media gereduceerd tot een karikatuurachtig beeld van mensen die hun eigen planeet krijgen.

Een wolk en een harp zijn nauwelijks passende beelden voor eeuwige vreugde te noemen, hoewel de meeste christenen zullen beamen dat geïnspireerde muziek een uiterst klein voorproefje van de vreugde van eeuwige verlossing kan zijn. En hoewel maar weinig heiligen der laatste dagen zich herkennen in de karikatuur van hun eigen planeet bezitten, zullen de meesten beamen dat in het ontzag dat de schepping inboezemt iets doorschemert van ons creatieve potentieel in de eeuwigheid.

Heiligen der laatste dagen stellen zich de verhoging over het algemeen voor vanuit wat zij in dit aardse leven als heilig ervaren. Zij zien de zaadjes van goddelijkheid in de vreugde van kinderen krijgen en opvoeden, in de intense liefde die zij voor deze kinderen voelen, in het meevoelen met anderen en de drang om hun de helpende hand toe te steken, in de momenten waarin ze plotseling getroffen worden door de schoonheid en orde van het universum, en in het verankerende gevoel van goddelijke verbonden sluiten en onderhouden. De kerkleden denken bij de verhoging niet zozeer aan iets wat ze zullen krijgen, maar meer aan de relaties die ze nu hebben en die naar een verfijnder en hoger niveau getild kunnen worden. Zoals we in de Schriften lezen: ‘Dezelfde betrekkingen die hier onder ons bestaan, zullen ook daar onder ons bestaan, maar zullen dan gepaard gaan met eeuwige heerlijkheid, een heerlijkheid die wij nu niet genieten.’51

Hoe belangrijk zijn de leerstellingen over de verhoging voor het geloof van de heiligen der laatste dagen in het algemeen?

Het gegeven dat de mens een goddelijke aard en toekomst heeft, is in hoge mate bepalend voor de manier waarop heiligen der laatste dagen fundamentele leerstellingen beschouwen. Vooral helpt het geloof in een goddelijke aard ons om tot een dieper besef van de verzoening van Jezus Christus te komen. Hoewel veel christelijke theologen de grootsheid van de verzoening van de Heiland beschrijven door de verdorvenheid van de mens te benadrukken, zien ‘heiligen der laatste dagen […] de grootsheid van de verzoening van Christus in het licht van het enorme menselijke potentieel dat zij mogelijk maakt. De verzoening van Christus brengt niet alleen vergeving van zonde en de overwinning op de dood, ze redt ook onvolmaakte relaties, heelt geestelijke wonden die de groei belemmeren, en sterkt mensen in hun streven om de eigenschappen van Christus te ontwikkelen.52. Heiligen der laatste dagen geloven dat we alleen door de verzoening van Jezus Christus een zekere hoop op eeuwige heerlijkheid kunnen hebben, en dat we alleen volledige toegang tot de macht van zijn verzoening krijgen door geloof in Jezus Christus, bekering, de doop, de gave van de Heilige Geest te ontvangen, en tot het einde te volharden in het volgen van de aanwijzingen en het voorbeeld van Christus.53 Wie als God worden en de volheid van zijn heerlijkheid betreden, worden beschreven als mensen die ‘tot volmaking [zijn] gekomen door Jezus, de Middelaar van het nieuwe verbond, die deze volmaakte verzoening tot stand heeft gebracht door het vergieten van zijn eigen bloed.’54

Het besef dat mensen goddelijk potentieel hebben, beïnvloedt ook het beeld dat heiligen der laatste dagen hebben van evangeliebeginselen zoals het belang van de geboden die God geeft, de rol van tempels, en de heiligheid van ieders individuele morele keuzevrijheid. De overtuiging dat mensen werkelijk Gods kinderen zijn, is bepalend voor het gedrag en de houding van heiligen der laatste dagen. Zo hebben heiligen der laatste dagen zelfs in samenlevingen waar vrije en buitenechtelijke seks aanvaardbaar worden gevonden, een diepe eerbied voor het door God gegeven vermogen om zich voort te planten en seksueel intiem te zijn en houden zij vast aan een hogere norm voor het gebruik van die heilige vermogens. Uit onderzoek blijkt dat heiligen der laatste dagen een uitzonderlijk hoge prioriteit geven aan het huwelijk en het ouderschap,55 wat deels voortkomt uit hun sterke geloof in hemelse ouders en een vastbeslotenheid om naar die goddelijkheid te streven.

Tot besluit

Alle mensen zijn kinderen van liefdevolle hemelse ouders en dragen de kiem van goddelijkheid in zich. In zijn oneindige liefde nodigt God zijn kinderen uit om hun eeuwig potentieel stapje voor stapje te ontwikkelen door de genade van God, door de verzoening van de Heer Jezus Christus.56 De leer dat mensen het eeuwige potentieel hebben om als hun hemelse Vader te worden, staat centraal in het evangelie van Jezus Christus en inspireert getrouwe heiligen der laatste dagen tot liefde, hoop en dankbaarheid.

  1. Het gezin: een proclamatie aan de wereld’, Liahona, november 2010, 129

  2. ‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld’, 129.

  3. Genesis 1:26–27.

  4. Genesis 2:17; 3:22.

  5. Psalmen 82:6.

  6. Johannes 10:33–34.

  7. Mattheüs 5:48. Het woord volmaakt in Mattheüs 5:48 kan ook worden vertaald met volledig of compleet, en duidt op een ver afgelegen doel en een gestage, gerichte inspanning (zie Russell M. Nelson, ‘Perfection Pending’, Ensign, november 1995, 86).

  8. 2 Petrus 1:4.

  9. Handelingen 17:29; Romeinen 8:16–17.

  10. Openbaring 3:21.

  11. Norman Russell, The Doctrine of Deification in the Greek Patristic Tradition (2004), 6.

  12. Irenaeus, ‘Against Heresies,’ in Alexander Roberts en James Donaldson, red., The Ante-Nicene Fathers: Translations of the Writings of the Fathers Down to A.D. 325 (1977), deel 1, 526.

  13. Clemens, ‘Exhortation to the Heathen,’ in Roberts en Donaldson, Ante-Nicene Fathers, deel 2, 174.

  14. Sint Basilius de Grote, ‘On the Spirit’, in Philip Schaff en Henry Wace, red., A Select Library of Nicene and Post-Nicene Fathers of the Christian Church, 2e serie (1994), deel 8, 16.

  15. Waarschijnlijk zijn er zowel grote verschillen als overeenkomsten tussen het denken van de kerkvaders en de leringen van de heiligen der laatste dagen. Zie voor een bespreking van de overeenkomsten en verschillen tussen de verhoging zoals de heiligen der laatste dagen die zien en de hedendaagse oosters-orthodoxe interpretatie van uitspraken van kerkvaders over vergoddelijking: Jordan Vajda, ‘Partakers of the Divine Nature: A Comparative Analysis of Patristic and Mormon Doctrines of Divinization,’ Occasional Papers Series, nr. 3 (2002), beschikbaar op maxwellinstitute.byu.edu.

  16. Zie Vladimir Kharlamov, ‘Rhetorical Application of Theosis in Greek Patristic Theology’, in Michael J. Christensen en Jeffery A. Wittung, red., Partakers of the Divine Nature: The History and Development of Deification in the Christian Traditions (2008), 115.

  17. Aangehaald in Russell, Doctrine of Deification, 1; cursivering toegevoegd.

  18. Zoals de 2de-eeuwse kerkvader Justinus de Martelaar heeft gezegd: ‘Ons is geleerd dat Hij in het begin uit zijn goedheid, omwille van de mens, alle dingen uit ongeformeerde materie heeft geschapen’ (The First Apology of Justin, in Roberts and Donaldson, Ante-Nicene Fathers, deel 1, 165; zie ook Frances Young, ‘“Creatio Ex Nihilo”: A Context for the Emergence of the Christian Doctrine of Creation’, Scottish Journal of Theology 44, nr. 1 [1991]: 139–151; Markus Bockmuehl, ‘Creation Ex Nihilo in Palestinian Judaism and Early Christianity’, Scottish Journal of Theology 66, nr. 3 [2012]: 253–270).

  19. Zie voor informatie over de 2de-eeuwse context waaruit schepping ex nihilo is voortgekomen: Gerhard May, Creatio Ex Nihilo: The Doctrine of ‘Creation out of Nothing’ in Early Christian Thought (2004).

  20. Zie Terryl L. Givens, When Souls Had Wings: Pre-Mortal Existence in Western Thought (2010).

  21. Onder invloed van een groep 17de-eeuwse Engelse wijsgerig gevormde theologen, de Platonisten van Cambridge, leefde de leer van de vergoddelijking binnen de westerse christenheid kortstondig op. (Zie Benjamin Whichcote, ‘The Manifestation of Christ and the Deification of Man’, in C. A. Patrides, red., The Cambridge Platonists [1980], 70.)

  22. In ‘The Place of Theosis in Orthodox Theology’ beschrijft Andrew Louth hoe het oosters-orthodoxe denken uitgaat van een ‘grotere boog die van schepping naar vergoddelijking leidt’. Hij stelt dat de katholieke en protestante theologieën zich richten op een partiële en ‘kleinere boog van de val naar de verlossing’ waarbij het grote geheel uit het oog wordt verloren (in Christensen and Wittung, Partakers of the Divine Nature, 35).

  23. Westminster Confession of Faith, hoofdst. 2 (1646). De Westminster Geloofsbelijdenis werd opgesteld door de vergadering van Westminster van 1646 als standaard voor de leer, aanbidding en het bestuur van de Kerk van Engeland. Sinds de publicatie ervan vormt het de basis van de diensten van verschillende protestantse kerken.

  24. Ether 3:6; zie ook Leer en Verbonden 130:22; Mozes 6:8–9. Zie voor de leringen van Joseph Smith over de belichaming van God: David L. Paulsen, ‘The Doctrine of Divine Embodiment: Restoration, Judeo-Christian, and Philosophical Perspectives’, BYU Studies 35, nr. 4 (1995–1996): 13–39, beschikbaar op byustudies.byu.edu.

  25. Genesis 5:22.

  26. Zie Mozes 7:31–37. Zie voor de diepzinnigheid van dit beeld: Terryl Givens en Fiona Givens, The God Who Weeps: How Mormonism Makes Sense of Life (2012).

  27. Mozes 1:39.

  28. Leer en Verbonden 76:53, 58.

  29. Leer en Verbonden 88:107.

  30. Zie Dallin H. Oaks, ‘Geen andere goden’, Liahona, november 2013; Russell M. Nelson, ‘Heil en verhoging’, Liahona, mei 2008; zie ook Geloofsartikelen 1:3.

  31. Leer en Verbonden 93:29, 33.

  32. Joseph Smith, toespraken, gegeven voor 8 augustus 1839, in Andrew F. Ehat en Lyndon W. Cook, red., The Words of Joseph Smith: The Contemporary Accounts of the Nauvoo Discourses of the Prophet Joseph (1980), 9; ook beschikbaar op josephsmithpapers.org.

  33. Leer en Verbonden 132:19–20.

  34. Wilford Woodruff journal, 6 april 1844, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  35. Toespraak, 7 april 1844, zoals weergegeven door William Clayton, beschikbaar op josephsmithpapers.org. Hoewel de King Folletttoespraak de meest gedetailleerde bekende bespreking van Joseph Smith is over de goddelijke aard en de verhoging, moet worden opgemerkt dat vanwege de wind op de dag dat die toespraak werd gehouden en de beperkingen van transcriptietechnieken we niet zeker weten of Joseph Smiths toespraak exact of volledig is weergegeven. De gedeeltelijke weergaven van vier aanwezigen en een vroege publicatie geven ons een beeld, zij het onvolledig, van wat Joseph Smith toen heeft onderwezen. Wat hij toen heeft onderwezen werpt licht op de betekenis van talloze Schriftteksten. Maar de tekst van die toespraak die wij nu tot onze beschikking hebben, maakt geen deel uit van de canon van de kerk en moet daarom niet als een op zich staande leerstellige standaard worden beschouwd. Zie voor de beschrijvingen van Willard Richards, William Clayton, Thomas Bullock, Wilford Woodruff en de Times and Seasons van 15 augustus 1844: ‘Accounts of the “King Follett Sermon”’ op de Joseph Smith Papers-website.

  36. Toespraak 7 april 1844, zoals weergegeven door Willard Richards, beschikbaar op josephsmithpapers.org, spelling gemoderniseerd.

  37. Toespraak 7 april 1844, zoals weergegeven door William Clayton, beschikbaar op josephsmithpapers.org.

  38. Toespraak 7 april 1844, zoals weergegeven door Wilford Woodruff, beschikbaar op josephsmithpapers.org, spelling gemoderniseerd.

  39. Toespraak 7 april 1844, zoals weergegeven door William Clayton, beschikbaar op josephsmithpapers.org.

  40. Toespraak 7 april 1844, zoals weergegeven door Thomas Bullock, beschikbaar op josephsmithpapers.org.

  41. Toespraak 7 april 1844, zoals weergegeven door William Clayton, beschikbaar op josephsmithpapers.org.

  42. Toespraak 7 april 1844, zoals weergegeven door Wilford Woodruff, beschikbaar op josephsmithpapers.org.

  43. Eliza R. Snow Smith, Biography and Family Record of Lorenzo Snow (1884), 46. Van het couplet, dat nooit in de canon van de kerk is opgenomen, bestaan meerdere versies die onderling iets verschillen. Voor andere, zie The Teachings of Lorenzo Snow, red. Clyde J. Williams (1996), 1–9.

  44. Don Lattin, ‘Musings of the Main Mormon’, San Francisco Chronicle, 13 april 1997; zie ook David Van Biema, ‘Kingdom Come’, Time, 4 augustus 1997, 56.

  45. De tekst werd oorspronkelijk als gedicht gepubliceerd. Later werd het een geliefde lofzang. (Eliza R. Snow, ‘My Father in Heaven’, Times and Seasons, 15 november 1845, 1039; ‘O mijn Vader’, Lofzangen, nr. 190; zie ook Jill Mulvay Derr, ‘The Significance of “O My Father” in the Personal Journey of Eliza R. Snow’, BYU Studies 36, nr. 1 [1996–1997]: 84–126, beschikbaar op byustudies.byu.edu.) Zie voor het denken van de heiligen der laatste dagen over onze Moeder in de hemel: David L. Paulsen en Martin Pulido, ‘“A Mother There”: A Survey of Historical Teachings about Mother in Heaven’, BYU Studies 50, nr. 1 (2011): 70–97, beschikbaar op byustudies.byu.edu.

  46. Dallin H. Oaks, ‘Apostasy and Restoration,’ Ensign, mei 1995, 84.

  47. Zie Leer en Verbonden 130:22.

  48. Johannes 17:21.

  49. Leer en Verbonden 121:36–37.

  50. 1 Korinthe 2:9.

  51. Leer en Verbonden 130:2.

  52. Zie Alma 7:11–12.

  53. Zie 2 Nephi 31:20; Geloofsartikelen 1:4.

  54. Leer en Verbonden 76:69.

  55. Zie ‘Mormons in America—Certain in Their Beliefs, Uncertain of Their Place in Society’, Pew Research, Religion and Public Life Project, 12 januari 2012, beschikbaar op pewforum.org.

  56. Moroni 10:32–33; Bible Dictionary, ‘Grace’.