Kerkgeschiedenis
Vrede en geweld onder de heiligen der laatste dagen in de negentiende eeuw


Vrede en geweld onder de heiligen der laatste dagen in de negentiende eeuw

De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is op de leringen van Jezus Christus gestoeld. Deugden als vrede, liefde en vergevensgezindheid staan centraal in de leer en de cultuur van de kerk. Heiligen der laatste dagen geloven wat de Heiland in het Nieuwe Testament en in het Boek van Mormon heeft gezegd: ‘Zalig zijn de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.’1 In een standaardwerk van de kerk heeft de Heer zijn volgelingen geboden ‘oorlogen af te wijzen en vrede te verkondigen’.2 Heiligen der laatste dagen streven ernaar de raad van koning Benjamin uit het Boek van Mormon op te volgen. Hij zei dat degenen die tot het evangelie van Jezus Christus zijn bekeerd ‘geen lust [zullen] hebben om elkaar kwaad te doen, maar om vredig te leven’.3

Ondanks deze idealen was vrede voor de heiligen der laatste dagen in de begintijd van de kerk soms ver te zoeken. Ze werden omwille van hun geloof vaak op gewelddadige wijze vervolgd. Jammer genoeg hebben sommige leden van de kerk zich in de negentiende eeuw ook schuldig gemaakt aan geweld tegen mensen die zij als vijanden beschouwden. Dat gebeurde met name tijdens het bloedbad bij Mountain Meadows. Dit artikel beschrijft zowel het geweld waarmee de heiligen der laatste dagen te maken kregen, als het geweld dat zij zelf pleegden. Enige geschiedkundige achtergrond kan deze gewelddaden wellicht verklaren, maar zeker niet rechtvaardigen.

Godsdienstvervolging in de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw

In de eerste twee decennia na de oprichting van de kerk werden heiligen der laatste dagen vaak het slachtoffer van geweld. Joseph Smith stichtte de kerk in 1830 in New York. Niet lang daarna begonnen hijzelf en andere kerkleden naar het westen te trekken en zich in de staten Ohio, Missouri en Illinois te vestigen. Keer op keer probeerden de heiligen Zion te vestigen in hun gemeenschap, zodat ze God konden aanbidden en in vrede leven. Maar telkens weer ging hun hoop in rook op en werden ze op gewelddadige wijze gedwongen om te vertrekken. Bendes verdreven hen in 1833 uit Jackson County (Missouri). In 1839 werden ze uit de staat Missouri verdreven, nadat de gouverneur eind oktober 1838 het bevel had uitgevaardigd dat de mormonen verdreven of ‘uitgeroeid’ dienden te worden.4 Hetzelfde gebeurde in 1846 in Nauvoo (Illinois). Nadat ze uit Nauvoo waren verbannen, ondernamen de heiligen der laatste dagen de lange tocht naar Utah, over de Great Plains.5

In deze moeilijke tijden trachtten de heiligen der laatste dagen naar de openbaringen van Joseph Smith te leven, waarin hen werd gezegd hun religie in vrede met hun naasten na te leven. Hun tegenstanders in Ohio, Missouri en Illinois stoorden zich echter aan de geloofsopvattingen en het sociaal-economisch leven van de heiligen. Zij beschouwden het groeiend aantal heiligen ook als een bedreiging, omdat de mormonen daardoor de plaatselijke verkiezingen konden beheersen. Deze tegenstanders gingen de strijd aan met de heiligen, eerst verbaal en nadien lijfelijk. Kerkleiders, zoals Joseph Smith, werden met pek en veren bedekt, geslagen en ten onrechte in de gevangenis geworpen. Andere leden van de kerk bleven evenmin gespaard van geweldsmisdrijven. In het meest beruchte incident, het bloedbad bij Haun’s Mill, werden ten minste zeventien mannen en jongens, in leeftijd variërend van 9 tot 78 jaar, afgeslacht.6 Ten tijde van de vervolging in Missouri werden sommige vrouwen van de kerk verkracht of aangerand.7 Burgerwachten en bendes verwoestten en plunderden huizen.8 Veel tegenstanders van de heiligen eigenden zich grond en eigendom toe die hen niet wettelijk toebehoorde.9

Minstens achtduizend heiligen der laatste dagen werden in de wintertijd uit Missouri verdreven.10 Daardoor hadden duizenden vluchtelingen te kampen met voedselgebrek, waren ze aan de elementen overgeleverd en braken er soms epidemieën uit.11 Toen Joseph Smith in maart 1839 in de gevangenis van Liberty (Missouri) zat en hoorde hoezeer de verbannen heiligen der laatste dagen te lijden hadden, riep hij uit: ‘O God, waar bent u?’ en bad hij: ‘Denk aan uw lijdende heiligen, o onze God’.12

Nadat ze uit Missouri waren verdreven, vonden de heiligen aanvankelijk gastvrijheid en vrede in Nauvoo, in de naburige staat Illinois. Na enige tijd kwam het echter weer tot conflicten omdat niet-mormonen en andersdenkenden de kerk opnieuw begonnen aan te vallen. Joseph Smith en zijn broer Hyrum stierven een wrede martelaarsdood in een gevangenis in Illinois, ondanks de belofte van de gouverneur dat ze in hechtenis veilig zouden zijn voor bendes.13 Anderhalf jaar later, begin februari 1846, vertrok de hoofdgroep van de heiligen uit Nauvoo. Het was een koude winter en de heiligen stonden onder enorme druk. Ze vestigden zich in tijdelijke kampen — wat we nu vluchtelingenkampen zouden noemen — op de vlakten van Iowa en Nebraska. Naar schatting één op de twaalf heiligen stierf gedurende het eerste jaar in deze kampen.14 Sommige oudere en zwakkere mensen bleven in Nauvoo achter en hoopten zich later bij de hoofdgroep heiligen te voegen. Maar zij werden in september 1846 met geweld uit Nauvoo verdreven. Daarbij werd ook de tempel ontheiligd.15 Een niet-lid bezocht de kampen van de heiligen en schreef kort nadien: ‘Verstijfd van angst en kou en verbrand door de zon, sleepten ze zich dag en nacht verder, te midden van verlammende ziekten. […] Er was geen soelaas voor de zieken; er was geen brood om de honger van hun huilende kinderen te stillen.’16 Nog nooit was er in de Verenigde Staten geweld van een dergelijke omvang tegen een religieuze groepering gepleegd.

Kerkleiders en -leden deden herhaaldelijk beroep op plaatselijke ambtenaren en op de overheidsfunctionarissen van de staat om genoegdoening te vragen voor het onrecht dat hen was aangedaan. Toen deze verzoekschriften niets uithaalden, deden ze tevergeefs beroep op de federale overheid om genoegdoening en bescherming voor de toekomst.17 De heiligen der laatste dagen herinnerden zich nog lang hoe ze werden vervolgd en hoe de overheid weigerde hen te beschermen en hun aanvallers te berechten. Het feit dat ze godsdienstige vervolging te verduren kregen in een land dat prat gaat op godsdienstvrijheid, was een vaak gehoorde klacht.18 Als reactie op deze voortdurende vervolging begonnen sommige heiligen zich in 1838 te verdedigen en soms zelfs terug te slaan.

Geweld en burgerwachten in de Verenigde Staten in de negentiende eeuw

In de negentiende eeuw waren gewelddadige conflicten tussen bevolkingsgroepen in de Verenigde Staten gebruikelijk en werden ze vaak door de vingers gezien. Veel gewelddadige aanvallen tegen de heiligen der laatste dagen gebeurden door illegale burgerwachten, die bestonden uit burgers die het recht in eigen handen namen omdat ze geloofden dat de overheid te streng of juist te laks was. Vooral minderheidsgroepen of mensen die als crimineel of marginaal werden beschouwd, vormden het doelwit van deze burgerwachten. Daarbij werd religieuze retoriek niet geschuwd.19

Plaatselijke milities werkten deze cultuur van burgerwachten in de hand. Volgens een wet die in 1792 door het Congres was goedgekeurd, diende elke gezonde man tussen de 18 en 45 jaar deel uit te maken van een plaatselijke militie.20 De National Guard [onderdeel van de reservestrijdkrachten] is uit deze milities voortgekomen, maar in de beginjaren van de Verenigde Staten maakten ze zich vaak schuldig aan ongebreideld geweld tegen personen of groepen die zij als vijanden van de gemeenschap beschouwden.

In de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw bevonden de heiligen der laatste dagen in Ohio, Missouri, Illinois en Utah zich aan de westelijke beschavingsgrens van de Verenigde Staten, waar plaatselijk geweld algemeen werd gedoogd.

De mormoonse oorlog in Missouri en de Danieten

Het geweld tegen de heiligen der laatste dagen maakte deel uit van een breder fenomeen, het geweld aan de beschavingsgrens van de Verenigde Staten in de negentiende eeuw.21 In 1838 vluchtten Joseph Smith en andere kerkleden weg van de bendes in Ohio en verhuisden ze naar nederzettingen van heiligen der laatste dagen in Missouri. Joseph Smith geloofde dat hun gemeenschap in Kirtland (Ohio) was verzwakt en uiteindelijk vernietigd door afvalligen en andere tegenstanders, terwijl de leden twee jaar voordien nog grote offers hadden gebracht om een tempel af te bouwen. In de zomer van 1838 merkten de kerkleiders dat een vergelijkbare dreiging hun harmonieuze bestaan in Missouri in gevaar bracht.

Enkele leiders en leden creëerden in Far West een groep paramilitairen met de naam Danieten, die tot doel had de gemeenschap te beschermen tegen andersdenkenden, geëxcommuniceerde heiligen der laatste dagen en andere inwoners van de staat Missouri. Historici zijn het er in het algemeen over eens dat Joseph Smith met de oprichting van de Danieten akkoord ging, maar dat hij waarschijnlijk niet op de hoogte was van al hun plannen en dat hij niet al hun activiteiten goedkeurde. De Danieten bedreigden andersdenkenden en andere inwoners van de staat Missouri. Zo verjoegen ze enkele andersdenkenden uit Caldwell County. In de herfst van 1838 mondden deze spanningen uit in de mormoonse oorlog in Missouri, waarbij de Danieten blijkbaar werden opgenomen in milities die grotendeels uit heiligen der laatste dagen bestonden. Deze milities gingen de strijd aan met hun tegenstanders in Missouri, waarbij aan beide zijden enkele doden vielen. Bovendien werden twee steden waarvan men aannam dat ze centra waren van anti-mormoonse activiteiten, geplunderd door mormoonse burgerwachten en Danieten. Ze staken huizen in brand en namen goederen mee.22 Hoewel de Danieten slechts kort hebben bestaan, werd de mythe van een geheime vereniging van mormoonse burgerwachten nog lange tijd erg aangedikt.

Als gevolg van hun wedervaren in Missouri brachten de heiligen der laatste dagen een groot door de staat goedgekeurd leger op de been, het Nauvoo Legion, om zichzelf na hun verhuis naar Illinois te beschermen. Dit leger werd gevreesd door velen die de heiligen der laatste dagen als vijanden beschouwden. Maar het legioen onthield zich van elke aanvallende of wraakactie. Het reageerde zelfs niet toen spanningen ertoe leidden dat Joseph Smith en zijn broer Hyrum in juni 1844 door een bende werden vermoord, en bleef afzijdig in de nasleep van deze moorden. Toen de gouverneur van Illinois beval dat het legioen ontbonden diende te worden, gaven de heiligen daar gehoor aan.23

Geweld in het Territorium Utah

In Utah ondernamen de heiligen der laatste dagen de meeste daden van agressie en wraak tegen hun vermeende vijanden tijdens het eerste decennium van hun aanwezigheid aldaar (1847–1857). Voor velen lagen de vervolgingen en de tocht door de Rocky Mountains nog vers in het geheugen. De heiligen probeerden in de woestijn van Utah een bestaan op te bouwen, maar kregen voortdurend met moeilijkheden te maken. Verschillende factoren droegen daartoe bij: spanningen met de indianen, die door de groei van de mormoonse nederzettingen waren verdreven; druk van de Amerikaanse overheid na de openbare aankondiging van het meervoudig huwelijk in 1852; geschillen over landeigendom; en een snel groeiend bevolkingsaantal. De plaatselijke kerkleiders stonden voortdurend onder druk om te voorzien in het geestelijk welzijn van de kerk en de materiële noden van de leden. Veel van deze leiders waren zowel geestelijk leider als overheidsdienaar. Zo was Brigham Young tegelijkertijd president van de kerk en gouverneur van het gebied.

De heiligen der laatste dagen en de indianen

Net als andere kolonisten in grensgebieden van de beschaving bezetten de heiligen der laatste dagen streken die door indianen waren bewoond. Er bestaan talrijke goedgedocumenteerde historische verslagen over de tragische uitroeiing van veel indiaanse stammen en over de verwoesting van andere door Europese kolonisten en door Amerikaanse militaire en politieke onderdrukking. In de negentiende eeuw waren er talloze conflicten waarbij pioniers, onder wie ook heiligen der laatste dagen, indianen mishandelden en doodden, en hen naar reservaten verdreven om zo begeerde landerijen in bezit te kunnen nemen.

In tegenstelling tot andere Amerikanen beschouwden de heiligen der laatste dagen de indianen als een uitverkoren volk, Israëlieten zoals zij, nakomelingen van volken uit het Boek van Mormon en als zodanig erfgenamen van de beloften van God. In zijn hoedanigheid van president van de kerk, gouverneur van het gebied en inspecteur voor indiaanse aangelegenheden, ijverde Brigham Young voor een vreedzame samenwerking tussen de mormoonse kolonisten en de indianen. De heiligen der laatste dagen leerden indiaanse talen, knoopten handelsbetrekkingen aan, predikten het evangelie en streefden in het algemeen naar compromissen met de indianen.24 Helaas werd de politiek van Brigham Young niet overal even goed toegepast.25

Doorgaans leefden de heiligen der laatste dagen en de indianen vredig samen. Maar, af en toe waren er gewelddadige botsingen tussen kerkleden en indianen. De Europese en indiaanse cultuur verschilden wezenlijk in hun ideeën over het gebruik en bezit van grond, en dat leidde vaak tot misverstanden. De mormonen beschuldigden de indianen vaak van diefstal. De indianen vonden dan weer dat de mormonen de plicht hadden om hun goederen en vee met hen te delen, omdat die op indiaans grondgebied waren geteeld en gekweekt. Voordien hadden de indianen alleen te maken gehad met Europese pelsjagers en handelaars die op doortocht waren en met wie ze handel hadden gedreven. Nog nooit had iemand land opgeëist om zich er permanent te vestigen, zoals de mormonen. Deze misverstanden leidden tot ergernis en geweld tussen de twee bevolkingsgroepen.26

Eind 1849 bereikten de spanningen tussen de indianen van de Ute-stam en de mormonen in Utah Valley een dieptepunt, toen een indiaan met de naam Old Bishop werd gedood door een mormoon omdat hij een hemd gestolen zou hebben. De mormoon en twee handlangers ontdeden zich van het lichaam door het in de Provo River te gooien. De precieze toedracht van de moord werd eerst verborgen gehouden voor Brigham Young en andere kerkleiders. Pioniers in Fort Utah maakten echter gewag van andere incidenten met indianen, die wapens afvuurden op de kolonisten en vee en gewassen stalen. Brigham Young riep op tot geduld en zei: ‘Bouw een omheining rond uw fort, beperk u tot uw eigen bezigheden en laat de indianen hetzelfde doen’.27 Desondanks bleven de spanningen in Fort Utah oplopen, mede doordat de mormonen weigerden de moordenaars van Old Bishop uit te leveren of een schadevergoeding voor zijn dood te betalen. In de winter van 1849–1850 brak er onder de kolonisten een epidemie van mazelen uit. De ziekte verspreidde zich naar de kampen van de Ute-indianen, waardoor velen stierven en de spanningen hoog opliepen. In een raadsvergadering van kerkleiders in Salt Lake City (Utah) op 31 januari 1850 verklaarde de leider van Fort Utah dat de daden en bedoelingen van de Ute-indianen steeds agressiever werden: ‘Ze zeggen dat ze van plan zijn ons vee op te jagen en de andere indianen op te roepen om ons te doden.’28 Daarop gaf gouverneur Young toestemming om tegen de Ute-stam ten strijde te trekken. In de loop van februari 1850 volgde een reeks veldslagen waarbij tientallen indianen en één mormoon werden gedood.29 Dit was één van de gevallen waarbij sommige heiligen der laatste dagen extreem geweld tegen de autochtone bevolking gebruikten.30

Desondanks verliepen de meeste contacten tussen de indianen en de heiligen op een meer vriendschappelijke manier dan die met andere kolonisten in het westen van de Verenigde Staten. Brigham Young was bevriend met diverse indiaanse leiders en leerde zijn volk om zo vreedzaam mogelijk met hun indiaanse buren samen te leven.31 Sommige indianen maakten zelfs een onderscheid tussen ‘Mormonezen’ die ze als vrienden beschouwden, en de andere Amerikaanse kolonisten, die ‘Meerkatten’ werden genoemd.32

De ‘reformatie’ en de Utah-oorlog

Halverwege de jaren vijftig van de negentiende eeuw leidden een ‘reformatie’ binnen de kerk en spanningen tussen de heiligen in Utah en de federale overheid ertoe dat kerkleden zich belegerd en opnieuw vervolgd voelden, waarop ze hun toevlucht namen tot geweld. Brigham Young en andere kerkleiders maakten zich zorgen over deze geestelijke zelfgenoegzaamheid en riepen de heiligen in enkele toespraken op om zich te bekeren en hun geestelijke beloften te hernieuwen.33 Velen hebben getuigd dat ze dankzij deze reformatie betere mensen zijn geworden.34

In de negentiende eeuw waren Amerikanen gewend aan dreigende taal, zowel op religieus als op ander gebied. Opwekkingspredikers gebruikten afschrikwekkende beelden om ongelovigen te bekeren en afgedwaalden weer op het goede pad te brengen.35 Tijdens deze reformatie predikten president Young, zijn raadgever Jedediah M. Grant en andere leiders met vurige bewoordingen en waarschuwden ze voor de kwade bedoelingen van afvalligen en tegenstanders van de kerk. Deze leiders baseerden zich op passages uit de Bijbel, met name uit het Oude Testament, en leerden dat sommige ernstige zonden alleen vergeven konden worden als het bloed van de zondaar werd vergoten.36 Dergelijke toespraken leidden tot spanningen tussen de heiligen der laatste dagen en de relatief weinige niet-mormonen in Utah, onder wie regeringsfunctionarissen.

Begin 1857 ontving James Buchanan, president van de Verenigde Staten, berichten waarin deze regeringsfunctionarissen gouverneur Young en de heiligen der laatste dagen in Utah van opstand tegen het gezag van de federale overheid beschuldigden. Een niet mis te verstaan bericht van de rechterlijke macht in Utah bevestigde de rapporten van de regeringsfunctionarissen. President Buchanan besloot Brigham Young uit zijn ambt van gouverneur te zetten en stuurde een leger naar Utah om zijn opvolger te escorteren. Dit vormde het begin van wat de Utah-oorlog wordt genoemd. De heiligen der laatste dagen vreesden dat het naderende leger — ongeveer 1.500 soldaten, en er volgden er nog meer — de plunderingen van Missouri en Illinois zou evenaren en de heiligen uit hun huis zou verdrijven. Bovendien werd Parley P. Pratt, lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, in mei 1857 in de staat Arkansas vermoord. Het nieuws van deze moord — en krantenartikelen uit het oosten van de Verenigde Staten waarin deze moord werd toegejuicht — bereikte Utah eind juni 1857.37 Daarop kondigde Brigham Young de staat van beleg af. Hij riep zendelingen en kolonisten uit naburige gebieden op om naar Utah terug te keren en maakte voorbereidingen om het leger te weerstaan. De combinatie van provocerende toespraken van president Young en andere kerkleiders enerzijds en een oprukkend leger anderzijds, zorgde voor een gevoel van angst en wantrouwen in Utah.38

Het bloedbad bij Mountain Meadows

De spanningen bereikten een hoogtepunt in september 1857, toen een afdeling van de territoriale militie in het zuiden van Utah, die uitsluitend uit mormonen bestond, samen met een aantal door hen gerecruteerde indianen een huifkarrenkonvooi belegerde dat van Arkansas naar Californië onderweg was. Het konvooi reisde in zuidelijke richting vanuit Salt Lake City en onderweg ontstonden er verbale conflicten met plaatselijke mormonen over de plaats waar ze hun vee lieten grazen. Sommige lieden in het huifkarrenkonvooi raakten gefrustreerd omdat het maar niet lukte om het zo broodnodige graan en andere benodigdheden te kopen van de heiligen, die de opdracht hadden gekregen hun graan te bewaren voor tijden van oorlog. Daarom dreigden sommige boze emigranten dat ze zich bij de naderende overheidstroepen tegen de heiligen zouden aansluiten.39

Sommige heiligen negeerden deze bedreigingen, maar andere plaatselijke leiders en leden in Cedar City (Utah) riepen op tot geweld. Isaac C. Haight, ringpresident en militieleider, gaf John D. Lee, majoor in de militie, het bevel om de emigranten aan te vallen. Toen de ringpresident in zijn raadsvergadering over dit plan vertelde, protesteerden andere leiders. Ze eisten dat de aanval werd afgeblazen en dat een ijlbode naar Salt Lake City werd gestuurd om Brigham Young om raad te vragen. De mannen die Haight had gestuurd, voerden echter de aanval op de emigranten uit voordat het bevel om niet aan te vallen hen bereikte. De emigranten vochten terug en er volgde een belegering.

In de daaropvolgende dagen liepen de gebeurtenissen uit de hand. De mormoonse milities beraamden een waar bloedbad en voerden het uit. Ze omsingelden de emigranten, lokten ze uit hun huifkarren met een witte vlag alsof ze een wapenstilstand voorstelden en doodden ze met de hulp van ingehuurde Paiute-indianen. Dit bloedbad in een vallei die de naam Mountain Meadows droeg, kostte het leven aan honderdtwintig mannen, vrouwen en kinderen. Alleen kleine kinderen die te jong waren om te vertellen wat er was gebeurd, werden gespaard. De ijlbode kwam twee dagen na het bloedbad terug. Hij bracht een brief mee waarin Brigham Young de plaatselijke leiders opdroeg om ‘zich niet te bemoeien’ met de emigranten en hen door het zuiden van Utah te laten trekken.40 De soldaten probeerden de gebeurtenissen in de doofpot te stoppen door de plaatselijke Paiute-indianen ervan te beschuldigen, van wie sommigen eveneens lid van de kerk waren.

Twee heiligen der laatste dagen werden uiteindelijk geëxcommuniceerd voor hun deelname aan het bloedbad en negen mannen werden door een ‘grand jury’ [kamer van inbeschuldigingstelling] aangeklaagd. John D. Lee was de enige die werd veroordeeld en terechtgesteld, wat leidde tot de onjuiste aantijging dat Brigham Young tot het bloedbad had bevolen.

De laatste jaren heeft de kerk enorme inspanningen geleverd om zo veel mogelijk over het bloedbad te weten te komen. In het begin van deze eeuw hebben geschiedkundigen van de afdeling kerkgeschiedenis van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in het hele land archieven doorzocht. Elk kerkelijk verslag over het bloedbad werd eveneens grondig onderzocht. In 2008 kwam hieruit een boek voort dat werd gepubliceerd door de Oxford University Press. De auteurs, Ronald W. Walker, Richard E. Turley jr. en Glen M. Leonard kwamen tot de conclusie dat de donderpreken van Brigham Young, George A. Smith en andere leiders wel hadden bijgedragen tot een vijandig klimaat, maar dat president Young het bloedbad niet had bevolen. Integendeel, de verbale confrontaties tussen het huifkarrenkonvooi en de kolonisten in het zuiden van Utah leidden tot een sfeer van paniek, vooral in het licht van de Utah-oorlog en andere vijandelijkheden. Een opeenvolging van betreurenswaardige beslissingen van plaatselijke kerkleiders — die eveneens burgerlijke en militiare machtsposities in het zuiden van Utah bekleedden — had tot het bloedbad geleid.41

Naast het bloedbad bij Mountain Meadows zijn er nog enkele gevallen gemeld waarbij heiligen der laatste dagen geweld gebruikten tegen kleine groepen andersdenkenden en buitenstaanders. Enkele heiligen der laatste dagen maakten zich schuldig aan ongeoorloofd geweld, voornamelijk in de jaren vijftig van de negentiende eeuw, toen angst en spanningen het Territorium Utah beheersten. Wellicht meenden deze mormonen dat hun daden werden gerechtvaardigd door de harde woorden van kerkleiders aan het adres van andersdenkenden.42 Deze misdrijven werden doorgaans niet bestraft. Desondanks zijn veel beschuldigingen van geweld ongegrond, en hebben anti-mormoonse auteurs talrijke onopgeloste misdaden en verdachte overlijdens in Utah toen in de schoenen van kerkleiders geschoven.43

Tot slot

In de negentiende eeuw waren er velen die de heiligen der laatste dagen ten onrechte als een gewelddadig volk typeerden. Net als nu leefde het merendeel van de heiligen der laatste dagen in vrede samen met hun buren en familieleden, en streefden ze naar vrede in hun gemeenschap. Negentiende-eeuwse reizigers merkten vaak op dat er vrede en orde heerste in de mormoonse gemeenschappen in Utah en elders.44 Desondanks leidden de daden van een klein aantal heiligen der laatste dagen tot dood en verwonding, verstoorde gemeenschapsbanden en een beschadiging van het imago van mormonen als een vreedzaam volk.45

De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen veroordeelt geweld in woord en daad, en bevestigt dat ze wil meewerken aan het bevorderen van de wereldvrede. Ouderling Henry B. Eyring, toenmalig lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft over het bloedbad bij Mountain Meadows gezegd: ‘Het evangelie van Jezus Christus dat wij aanhangen, verafschuwt het koelbloedig vermoorden van mannen, vrouwen en kinderen. Het bepleit vrede en vergeving. Wat lang geleden door leden van de kerk is gedaan, is een afschuwelijke en kwalijke afwijking van christelijke leer en gedrag.’46

Door de geschiedenis van de kerk heen hebben haar leiders steeds gezegd dat de weg naar christelijk discipelschap een pad van vrede is. Ouderling Russell M. Nelson van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft het verband gelegd tussen het geloof van de heiligen der laatste dagen in Jezus Christus en hun streven naar naastenliefde en vrede voor alle mensen: ‘De hoop van de wereld is gericht op de Vredevorst. […] En wat verwacht de Heer van de leden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen? Als kerk moeten we oorlog verwerpen en vrede verkondigen. Zelf moeten wij dat “wat de vrede […] bevordert”, najagen. Wij zouden zelf vredestichters moeten zijn.’47

  1. Mattheüs 5:9; 3 Nephi 12:9.

  2. Leer en Verbonden 98:16.

  3. Mosiah 4:13.

  4. Brief van Lilburn W. Boggs aan John B. Clark, 27 oktober 1838, Mormon War Papers, Missouri State Archives. In het bevel werd het Engelse woord exterminate gebruikt, dat in die tijd ook ‘uitwijzen of verbannen’ betekende. (Noah Webster, An American Dictionary of the English Language [New York: S. Converse, 1828], zie onder ‘exterminate’.)

  5. Voor wetenschappelijke verhandelingen over deze verdrijvingen, zie Stephen C. LeSueur, The 1838 Mormon War in Missouri (Columbia, MO: University of Missouri Press, 1987); en Alexander L. Baugh, A Call to Arms: The 1838 Mormon Defense of Northern Missouri, Dissertations in Latter-day Saint History (Provo, UT: Joseph Fielding Smith Institute for Latter-day Saint History; BYU Studies, 2000). Voor ooggetuigenverslagen, zie John Whitmer, History, 39–67, en ‘A History, of the Persecution’, 1839–1840, in Karen Lynn Davidson, Richard L. Jensen, en David J. Whittaker, red., Histories, Volume 2: Assigned Historical Writings, 1831–1847, deel twee van de reeks Histories van The Joseph Smith Papers, verzameld door Dean C. Jessee, Ronald K. Esplin, en Richard Lyman Bushman (Salt Lake City: Church Historian’s Press, 2012), 52–76, 202–286.

  6. Joseph Young, Beëdigde verklaring, Adams Co., IL, 4 juni 1839, L. Tom Perry Special Collections, Harold B. Lee Library, Brigham Young University, Provo, Utah; Beth Shumway Moore, Bones in the Well: The Haun’s Mill Massacre, 1838, A Documentary History (Norman, OK: Arthur H. Clark Company, 2006).

  7. Parley P. Pratt, Getuigenis, 1 juli 1843, 4, Nauvoo, IL, Records, Church History Library, Salt Lake City; Hyrum Smith, Getuigenis, 1 juli 1843, p. 24, Nauvoo, IL, Records, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  8. De heiligen der laatste dagen schreven bijna duizend verzoekschriften en beëdigde verklaringen over hun lijden. Eén verzoekschrift aan de wetgevende instantie van Missouri, ondertekend door leiders en leden van de kerk, vermeldde meerdere gewelddadige incidenten, waaronder het bloedbad bij Haun’s Mill, en bevatte nauwkeurige beschrijvingen van vernielde eigendommen: ‘Veel eigendommen werden vernield door de soldaten tijdens hun verblijf in de stad: zo werden steunbalken, balustrades, graanschuren en planken in brand gestoken, werd graan en hooi vernield, werden huizen geplunderd, werden koeien, schapen en zwijnen gedood, en werden paarden gestolen, allemaal zonder rekening te houden met de eigenaars en zonder toestemming. Intussen werden mannen mishandeld en werden vrouwen beledigd en misbruikt door de soldaten.’ (Edward Partridge en anderen, 10 december 1838, verzoekschrift gericht tot de Missouri State Legislature, in Clark V. Johnson, red., Mormon Redress Petitions: Documents of the 1833–1838 Missouri Conflict [Provo, UT: Brigham Young University Religious Studies Center, 1992], 18.)

  9. Jeffrey N. Walker, ‘Mormon Land Rights in Caldwell and Daviess Counties and the Mormon Conflict of 1838: New Findings and New Understandings’, BYU Studies 47, nr. 1 (2008): 5–55.

  10. Karen Lynn Davidson, David J. Whittaker, Mark Ashurst-McGee en Richard L. Jensen, red., Histories Volume 1: Joseph Smith Histories, 1832–1844, deel 1 van de reeks Histories van The Joseph Smith Papers, verzameld door Dean C. Jessee, Ronald K. Esplin en Richard Lyman Bushman (Salt Lake City: Church Historian’s Press, 2012), 498n25.

  11. Voor een uitgebreid verslag van de verdrijving uit Missouri in 1838–1839, zie William G. Hartley, ‘The Saints’ Forced Exodus from Missouri’, in Richard Neitzel Holzapfel en Kent P. Jackson, red., Joseph Smith: The Prophet and Seer (Provo, UT: Brigham Young University Religious Studies Center, 2010), 347–389.

  12. Leer en Verbonden 121:1, 6.

  13. Brief van Thomas Ford aan Joseph Smith en anderen, 22 juni 1844, Joseph Smith Collection, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  14. Richard E. Bennett, Mormons at the Missouri, 1846–1852: ‘And Should We Die…’ (Norman, OK: University of Oklahoma Press, 1987), 141.

  15. Glen M. Leonard, Nauvoo: A Place of Peace, A People of Promise (Salt Lake City en Provo, UT: Deseret Book en Brigham Young University Press, 2002), 600–621.

  16. Thomas L. Kane, The Mormons: A Discourse Delivered before the Historical Society of Pennsylvania: March 26, 1850 (Philadelphia: King & Baird, 1850), 9–10. Kane deed deze uitspraak tijdens een lezing die hij vier jaar na zijn bezoek aan de kampen hield. In brieven aan zijn familie, geschreven in juli en augustus 1846 in de grootste vluchtelingenkampen in Iowa, beschrijft hij vergelijkbare taferelen. Tegen zijn ouders klaagde hij dat ‘zo’n onschuldig volk in onze negentiende eeuw uit gewetensbezwaar kan worden geslagen, beroofd, onteerd en vermoord’. (Brief van Thomas L. Kane aan John K. Kane en Jane D. Kane, 20–23 juli 1846, Thomas L. Kane Papers, American Philosophical Society.)

  17. Marvin S. Hill, Quest for Refuge: The Mormon Flight from American Pluralism (Salt Lake City: Signature Books, 1989), 41–44, 101–102; Kenneth H. Winn, Exiles in a Land of Liberty: Mormons in America, 1830–1846 (Chapel Hill: University of North Carolina Press, 1989), 96–105, 145, 154–156.

  18. Zie bijvoorbeeld ‘Prospects of the Church’, The Evening and the Morning Star, maart 1833, [4]; ‘Extract, from the Private Journal of Joseph Smith Jr.’, Times and Seasons, november 1839, 9, beschikbaar op josephsmithpapers.org; en Parley P. Pratt, History of the Late Persecution Inflicted by the State of Missouri upon the Mormons (Detroit, MI: Dawson & Bates, 1839), iv–v, beschikbaar op josephsmithpapers.org.

  19. Voor meer informatie over illegale burgerwachten in de Verenigde Staten, zie Paul A. Gilje, Rioting in America (Bloomington: Indiana University Press, 1996); David Grimsted, American Mobbing, 1828–1861: Toward the Civil War (New York: Oxford University Press, 1998). Er bestaat veel wetenschappelijke literatuur over geweld geïnspireerd door godsdienst of opruiende woorden van religieuze leiders. Voor algemene beschouwingen over het onderwerp, zie R. Scott Appleby, The Ambivalence of the Sacred: Religion, Violence, and Reconciliation (Lanham, MD: Rowman & Littlefield, 2000). Voor essays over Amerika in de negentiende eeuw, in het bijzonder over geweld in het zuiden geïnspireerd door religie, zie Donald G. Mathews, ‘Lynching Is Part of the Religion of Our People: Faith in the Christian South’, in Beth Barton Schweiger en Donald G. Mathews, red., Religion in the American South: Protestants and Others in History and Culture (Chapel Hill, NC: University of North Carolina Press, 2004), 153–194; Orlando Patterson, Rituals of Blood: Consequences of Slavery in Two American Centuries (Washington DC: Civitas/Counterpoint, 1998); Edward J. Blum en W. Scott Poole, red., Vale of Tears: New Essays on Religion and Reconstruction (Macon, GA: Mercer University Press, 2005); en Patrick Q. Mason, The Mormon Menace: Violence and Anti-Mormonism in the Postbellum South (New York: Oxford University Press, 2011).

  20. Militia Act of 1792, 1 Stat. chap. 33 (1792).

  21. Voor een klassiek onderzoek naar geweld aan de beschavingsgrens van de Verenigde Staten, zie Richard Maxwell Brown, Strain of Violence: Historical Studies of American Violence and Vigilantism (New York: Oxford University Press, 1975).

  22. De Danieten beschouwden deze diefstal als een noodzakelijke toeëigening van goederen in oorlogstijd. (Zie Baugh, Call to Arms, 36–43; Richard Lyman Bushman, Joseph Smith: Rough Stone Rolling, met de hulp van Jed Woodworth [New York: Knopf, 2005], 349–355; Dean C. Jessee, Mark Ashurst-McGee en Richard L. Jensen, red., Journals, Volume 1: 1832–1839, deel 1 van de reeks Journals van The Joseph Smith Papers, verzameld door Dean C. Jessee, Ronald K. Esplin en Richard Lyman Bushman [Salt Lake City: Church Historian’s Press, 2008], 231, 292–293, beschikbaar op josephsmithpapers.org; en ‘Danites’, The Joseph Smith Papers, geraadpleegd op 23 januari 2014.)

  23. Leonard, Nauvoo, 374–375.

  24. Zie Ronald W. Walker, ‘Toward a Reconstruction of Mormon and Indian Relations, 1847 to 1877’, BYU Studies 29, nr. 4 (herfst 1989): 23–42; en Sondra Jones, ‘Saints or Sinners? The Evolving Perceptions of Mormon-Indian Relations in Utah Historiography’, Utah Historical Quarterly 72, nr. 1 (winter 2004): 19–46. Brigham Young was van 1850–1857 gouverneur van het territorium en van 1851 tot 1857 inspecteur voor indiaanse aangelegenheden.

  25. Zie Howard A. Christy, ‘The Walker War: Defense and Conciliation as Strategy’, Utah Historical Quarterly 47, nr. 4 (Herfst 1979): 395–420.

  26. Voor meer informatie over culturele misverstanden tussen mormonen en indianen, zie Marlin K. Jensen, ‘The Rest of the Story: Latter-day Saint Relations with Utah’s Native Americans’, Mormon Historical Studies 12, nr. 2 (Herfst 2011): 16–25.

  27. Brief van Brigham Young aan Isaac Higbee, 18 oktober 1849, Brigham Young Office Files, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  28. Notulen van de algemene kerkhistoricus, 31 januari 1850, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  29. D. Robert Carter, Founding Fort Utah: Provo’s Native Inhabitants, Early Explorers, and First Year of Settlement (Provo, UT: Provo City Corporation, 2003), 52, 114–115, 135, 142, 145, 153–157, 163, 227. Bronnen uit die tijd geven aan dat er 24 à 40 indianen sneuvelden, terwijl later werd aangenomen dat er ongeveer honderd Ute-indianen werden gedood. (Zie Epsy Jane Williams, Autobiografie, [1], Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City; en Jared Farmer, On Zion’s Mount: Mormons, Indians, and the American Landscape [Cambridge, MA, and London: Harvard University Press, 2008], 67–77.)

  30. Zie Albert Winkler, ‘The Circleville Massacre: A Brutal Incident in Utah’s Black Hawk War’, Utah Historical Quarterly 55, nr. 1 (Winter 1987): 4–21.

  31. Voor een overzicht van de betrekkingen tussen heiligen der laatste dagen en indianen, zie Jensen, ‘Latter-day Saint Relations with Utah’s Native Americans’, 16–25; zie ook Ronald W. Walker, ‘Wakara Meets the Mormons, 1848–1852: A Case Study in Native American Accommodation’, Utah Historical Quarterly 70, nr. 3 (Zomer 2002): 215–237.

  32. Jensen, ‘Latter-day Saint Relations with Utah’s Native Americans’, 23.

  33. Voor meer informatie over de ‘reformatie’, zie Paul H. Peterson, ‘The Mormon Reformation of 1856–1857: The Rhetoric and the Reality’, Journal of Mormon History 15 (1989): 59–87.

  34. Zie bijvoorbeeld John Brown, dagboek, 27 november en 11 december 1856 en 1 januari 1857, 202–206, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City; Benjamin F. Johnson, autobiografie, december 1856, 198, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City; No Place to Call Home: The 1807–1857 Life Writings of Caroline Barnes Crosby, Chronicler of Outlying Mormon Communities, verzameld door Edward Leo Lyman en anderen (Logan, UT: Utah State University Press, 2005), 442; en Hannah Tapfield King, autobiografie, 16 maart – 9 april 1857, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  35. Voor meer informatie over geweld in godsdienstig taalgebruik in de geschiedenis van de VS, zie John D. Carlson en Jonathan H. Ebel, red., From Jeremiad to Jihad: Religion, Violence, and America (Berkeley: University of California Press, 2012). Ook in de politiek werd vaak opruiende taal gebruikt. Zo veroordeelde Stephen A. Douglas, senator voor Illinois, in 1857 de ‘verraderlijke, weerzinwekkende en beestachtige praktijken’ van de mormonen. De verdediging van polygamisten was volgens Douglas een ‘schande voor de natie — een schande voor de mensheid — een schande voor de beschaving’. Hij vervolgde: ‘Wij moeten het mes zetten in deze verderfelijke, weerzinwekkende kanker die vreet aan de basis van onze natie. Hij moet tot op het bot worden verwijderd en verschroeid door het gloeiend hete ijzer van een strenge en onwrikbare wet.’ In de officiële versie werd de opruiende taal afgezwakt. (Zie ‘Great Rally of the People’, Marshall County [Indiana] Democrat, 25 juni 1857, [1]; Remarks of the Hon. Stephen A. Douglas, on Kansas, Utah, and the Dred Scot Decision [Chicago: Daily Times Book and Job Office, 1857], 11–15; ‘Senator Douglas’ Speech in Illinois’, New York Herald, 22 juni 1857, 2; en Robert W. Johannsen, Stephen A. Douglas [Champaign, IL: University of Illinois Press, 1997], 568–569.)

  36. Zie bijvoorbeeld Brigham Young, in Journal of Discourses, deel 4, 53–54; en Heber C. Kimball, in Journal of Discourses, deel 7, 16–21. Dit begrip, ook wel verzoening met bloed genoemd, was een typisch onderdeel van anti-mormoonse opruiende taal in de negentiende eeuw. Hoewel de meeste beschuldigingen in populaire tijdschriften en anti-mormoonse literatuur overdreven en makkelijk te weerleggen waren, hebben enkele heiligen der laatste dagen zich hier wel eens aan bezondigd. De meeste heiligen der laatste dagen zagen echter wel in dat de toespraken over verzoening met bloed, om het in de woorden van historicus Paul Peterson te zeggen, ‘overdreven en heetgebakerd’ waren en ‘eerder bedoeld waren om kerkleden angst aan te jagen zodat ze zich aan de beginselen van de kerk hielden. Bij goede heiligen leidden deze toespraken tot ontsteltenis, zelfbespiegeling en uiteindelijk bekering. Wie weigerde zich naar de mormoonse normen te schikken, werd, naar men hoopte, door deze onheilspellende dreigementen aangespoord het Territorium spoedig te verlaten.’ (Zie brief van Isaac C. Haight aan Brigham Young, 11 juni 1857, Brigham Young Office Files; Peterson, ‘Mormon Reformation of 1856–1857’, 67, 84n66; zie ook Encyclopedia of Mormonism, 5 delen [1992], ‘Blood Atonement’, deel 1, 131.)

  37. Voor meer informatie over de moord op Parley P. Pratt, zie Terryl L. Givens en Matthew J. Grow, Parley P. Pratt: The Apostle Paul of Mormonism (New York: Oxford University Press, 2011), 366–391; voor het verband tussen het nieuws over de moord en het bloedbad, zie Richard E. Turley jr., ‘The Murder of Parley P. Pratt and the Mountain Meadows Massacre’, in Gregory K. Armstrong, Matthew J. Grow en Dennis J. Siler, red., Parley P. Pratt and the Making of Mormonism (Norman, OK: Arthur H. Clark Company, 2011), 297–313.

  38. Voor meer informatie over de oorlog in Utah, zie William P. MacKinnon, red., At Sword’s Point, Part 1: A Documentary History of the Utah War to 1858 (Norman, OK: Arthur H. Clark Company, 2008); en Matthew J. Grow, ‘Liberty to the Downtrodden’: Thomas L. Kane, Romantic Reformer (New Haven: Yale University Press, 2009), 149–206.

  39. Tijdens de doortocht door Utah stierf een deel van het vee van de emigranten, wat hun wrok nog vergrootte. (Richard E. Turley jr., ‘The Mountain Meadows Massacre’, Ensign, september 2007, 14–18.)

  40. Brief van Brigham Young aan Isaac C. Haight, 10 september 1857, Letterbook, deel 3, 827–828, Brigham Young Office Files.

  41. Ronald W. Walker, Richard E. Turley jr. en Glen M. Leonard, Massacre at Mountain Meadows (New York: Oxford University Press, 2008). Over het bloedbad bij Mountain Meadows zijn veel artikels verschenen. Klassiek is de studie van Juanita Brooks, The Mountain Meadows Massacre (Stanford, CA: Stanford University Press, 1950). Zie ook Richard E. Turley jr., ‘The Mountain Meadows Massacre’, Ensign, september 2007, 14–21; en BYU Studies 47, nr. 3 (2008), een nummer dat volledig aan het onderwerp is gewijd, beschikbaar op byustudies.byu.edu.

  42. Zie bijvoorbeeld Mormon Convert, Mormon Defector: A Scottish Immigrant in the American West, 1848–1861 (Norman, OK: Arthur H. Clark Company, 2009); en Walker, Turley en Leonard, Massacre at Mountain Meadows, 42–43, 93. Tegenstrijdige instructies van kerkleiders hebben wellicht ook bijgedragen tot bepaalde voorvallen van geweld. (Zie bijvoorbeeld Ardis E. Parshall, ‘“Pursue, Retake & Punish”: The 1857 Santa Clara Ambush’, Utah Historical Quarterly 73, nr. 1 [winter 2005]: 64–86.)

  43. George Q. Cannon aan Brigham Young, 23 maart 1876, Brigham Young Office Files. In december 1875 wijdde de Salt Lake Daily Tribune bijvoorbeeld een artikel aan de verdwijning van Sam D. Sirrine, een politieagent uit Salt Lake City. De Tribune voerde geen bewijs aan maar verklaarde dat Serrine was gedood (‘bloedverzoend’) door mormoonse leiders als wraak voor de dood van ene dokter J. King Robinson. Enkele jaren later bleek dat Sirrine naar Californië was verhuisd en nog in leven was. (‘Sam D. Sirrine’, Salt Lake Daily Tribune, 5 december 1875; ‘District Attorney Howard Discovers a Long Lost Danite’, Salt Lake Daily Herald, 17 juli 1877; ‘That Danite’, Salt Lake Daily Herald, 18 juli 1877.)

  44. Bijvoorbeeld Franklin Buck, een niet-mormoonse mijnwerker, die in 1871 verschillende steden in het zuiden van Utah bezocht. Hij schreef: ‘De mormonen zijn de christenen en wij zijn de heidenen. In Pioche (Nevada) hebben we twee rechtbanken, een aantal sheriffs en politieagenten, en een gevangenis om mensen te dwingen om het goede te doen. Elke dag wordt er gevochten en haast elke week wordt er iemand gedood. […] In deze mormoonse steden zijn er geen rechtbanken of gevangenissen. Alle onderlinge geschillen worden door de ouderlingen en de bisschop opgelost. Niemand is erop uit om een ander te gronde te richten, iedereen werkt samen.’ (Franklin A. Buck, A Yankee Trader in the Gold Rush: The Letters of Franklin A. Buck, samengesteld door Katherine A. White [Boston: Houghton Mifflin Company, 1930], 235; zie ook William Chandless, A Visit to Salt Lake; Being a Journey across the Plains and a Residence in the Mormon Settlements at Utah [London: Smith, Elder, and Co., 1857], 181; en Richard F. Burton, The City of the Saints, and Across the Rocky Mountains to California [New York: Harper & Brothers, 1862], 214, 224.)

  45. Het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen hebben als volgt gereageerd op enkele beschuldigingen uit 1889: ‘Wij verwerpen deze volledig onjuiste beschuldiging als zou onze kerk goedkeuren of propageren dat mensen worden gedood omdat ze de kerk verlaten of zich van haar leerstellingen afkeren. Wij beschouwen een dergelijke straf als een weerzinwekkende gruwel die lijnrecht tegenover de fundamentele beginselen van ons geloof staat.’ (Officiële verklaring, 12 december 1889, in Messages of the First Presidency of the Church of Jesus Christ of Latter-day Saints, 1833–1964, samengesteld door James R. Clark, 6 delen [Salt Lake City: Bookcraft, 1966], deel 3, 185.)

  46. Henry B. Eyring, Remarks, 11 september 2007, beschikbaar op mormonnewsroom.org.

  47. Russell M. Nelson, ‘Zalig de vredestichters’, Liahona, november 2002, 41; hij citeert Leer en Verbonden 98:16 en Romeinen 14:19.