2016
Zielskreet
Juni 2016


UIT HET ZENDINGSVELD

Zielskreet

De auteur woont in Missouri (VS).

Hij zag er niet uit als een man met wie het aangenaam praten was. Enerzijds was ik bang, anderzijds wilde ik echt met hem praten.

Afbeelding
man in hooded jacket

Foto-illustraties David Stoker

Ik was zendeling in Catania (Italië). Op een bepaald moment ging ons zendingswerk moeizaam. Het was een week waarin praktisch alles misging. We moesten dan ook elke dag ons uiterste best doen om ons goede humeur te bewaren, te blijven glimlachen en te blijven volharden.

Op zekere avond waren wij vastbesloten om dit patroon te doorbreken. Wij gingen rond in een nabijgelegen park en praatten er met de mensen. Wij zagen een kerel op een bank zitten met gebogen hoofd en een sigaret in zijn mond. Hij was volledig in het zwart gekleed en had de kap van zijn dikke jas over zijn hoofd getrokken. Hij zag er niet uit als een man met wie het erg aangenaam praten was. Ik keek naar hem, net zoals mijn collega, wij keken elkaar aan en weer naar hem.

Ouderling Farley vroeg me: ‘Hebben wij al met hem gesproken?’

‘Ik denk van wel, want ik heb echt het gevoel dat ik hem ken’, antwoordde ik.

‘Ja, ik ook’, zei ouderling Farley.

Dus wandelen wij op hem toe. Enerzijds was ik bang omdat hij nu niet iemand was die ik normaal gesproken zou aanspreken, anderzijds wilde ik echt met hem praten.

‘Goedenavond, hoe gaat het met u?’, vroegen wij.

Hij keek op met duistere ogen, alsof hij wilde zeggen: ‘Wie verstoort mijn rust?’ Hij zei heel zachtjes: ‘Goedenavond.’ Wij stelden ons voor als zendelingen en hij vertelde ons dat hij atheïst was en nergens in geloofde. Wij vroegen hem waarom, wat hem blijkbaar verraste.

‘Omdat ik mijn moeder, mijn vader, mijn zus en mijn nicht allemaal in een maand tijd heb verloren en daardoor is mijn leven verschrikkelijk eenzaam geworden. Aan godsdienst had ik niets, maar maakte het alleen maar erger.’

Wij vroegen hem of hij wist waar zijn dierbaren waren.

‘Op het plaatselijke kerkhof, waar zij al heel lang zijn’, antwoordde hij.

Wij legden de geestenwereld en de opstanding aan hem uit. Wij zeiden hem dat wij nu allemaal geest en lichaam zijn en dat de dood slechts een tijdelijke scheiding is van de geest en het lichaam. Wij zeiden dat zijn familieleden gewoon op hem aan het wachten waren. Uiteindelijk zal hun geest met hun lichaam worden verenigd en zullen zij met hem in de eeuwigheid samenzijn.

Hij keek verward naar ons en zei: ‘Dat heb ik nooit zo begrepen. Zouden jullie alles kunnen herhalen?’

Dus herhaalden wij alles. Toen trok hij verward een wenkbrauw op en zei: ‘Wacht, ik ben geest en lichaam? En mijn familie is gewoon op mij aan het wachten en wordt nu onderwezen?’

Wij lazen hem verschillende verzen uit Alma 40 en andere hoofdstukken voor. Hij keek ons aan en vroeg: ‘Dus waarom heb ik hier nog nooit over gehoord?’

Ik denk niet dat ik ooit een nederiger mens ben tegengekomen. Deze man was zo lang verloren geweest, zo verward, zo eenzaam. Hij luisterde naar alles wat wij zeiden en vertelde ons dat hij er maar weinig van begreep, omdat hij er nog nooit over gehoord had, maar hij vond alles wat hij hoorde prachtig.

Wij leerden hem hoe wij antwoord kunnen krijgen op gebed. Hij had al meer dan dertig jaar niet gebeden. De laatste keer was een opgezegd gebed in een kerkdienst toen hij nog een kind was. Toen wij spraken over antwoord van de Geest krijgen, vroeg hij ons hoe de Geest aanvoelde. Omdat het voor iedereen anders kan zijn, deelden wij beiden hoe het voor ons aanvoelde. Ik zei hem dat het voor mij aanvoelde als een knuffel krijgen van je moeder als je haar na lange tijd weerziet. Ik had het gevoel dat ik hem moest zeggen dat hij het zelfde kon en zou voelen, het gevoel van een knuffel van zijn moeder, die hij al heel lang miste in zijn leven.

Wij vroegen hem of wij samen konden bidden. Hij was echt verward en vroeg: ‘Nu? Hier? In het park?’

‘Wij kunnen bidden waar en wanneer ook’, zei ik hem. ‘God wil graag van ons horen en Hij wil echt graag naar u luisteren, omdat het al zo lang geleden is dat Hij iets van u heeft gehoord.’

Hij had nog nooit een gebed gehoord dat niet uit het hoofd was geleerd, dus hij was benieuwd hoe dat in zijn werk ging. Wij bogen ons hoofd en mijn collega sprak het gebed uit voor onze nieuwe vriend, Alfio, en vroeg voor zegeningen, hulp en troost voor hem. Hij vroeg dat Alfio een antwoord zou voelen dat het goed ging met zijn familie en dat God echt bestond. Wij eindigden ons gebed en Alfio keek ons met grote ogen aan.

‘Ik moet jullie iets zeggen’, zei hij. ‘Ik ben niet iemand die liegt, zeker niet over iets als dit. Ik heb het gevoel dat ik net een dikke knuffel van mijn moeder gekregen heb. Ik heb al heel lang van niemand een knuffel gekregen. Die knuffel voelde zo goed aan. Ik wil weten of ik dat opnieuw kan voelen, want ik wil meer knuffels.’

Afbeelding
man looking up

De volgende dag zagen wij elkaar weer. Alfio ging naast ons zitten op dezelfde bank en zei: ‘Zendelingen, mijn hele leven heb ik rondgewandeld met mijn kap op, mijn hoofd neergebogen en starend naar de grond. Ik heb nooit of te nimmer met opgeheven hoofd rondgewandeld. Sinds dat gebed wandel ik met opgeheven hoofd rond en kijk ik naar alles. Deze wereld is mooi.’

Uiteraard bleven wij met Alfio werken zodat hij meer knuffels kreeg, meer licht en meer reden om op te kijken. De enge man op de bank die er uitzag alsof hij ons haatte, was in het echt een ziel in nood, die smeekte of hij weer de liefde van zijn hemelse Vader mocht voelen.