2011
Ik trotseerde mijn collega’s
maart 2011


Ik trotseerde mijn collega’s

Kenneth Hurst, Alabama (VS)

Op een ochtend kregen alle medewerkers in de fabriek waar ik werkte te horen dat we naast ons uurloon een prestatiebonus voor stukwerk zouden ontvangen. Hoe meer we produceerden, hoe meer we zouden verdienen. Dat gebeurde vier maanden voordat ik op zending ging, dus kon ik meer geld verdienen om die te bekostigen.

De productie ging aanzienlijk omhoog, en ons loon eveneens. Ik werkte met twee anderen samen aan een rubberpers. Telkens wanneer ik een mal uit de machine zag komen en de automatische teller omhoog zag gaan, moest ik aan mijn stijgende banksaldo denken.

De nieuwe prestatiebonus produceerde echter ook een stimulans om te sjoemelen. Eén collega sloop vaak achter de automatische teller, gaf de slinger een paar extra slagen en keerde dan weer naar zijn werkplek terug. Ik moest grinniken als ik dat zag gebeuren, schudde mijn hoofd en ging door met mijn werk. Ik vond dat zolang ik zelf niet met de teller knoeide, mijn integriteit niet in het geding was.

Maar ik besefte al snel dat ik hetzelfde uitbetaald kreeg als de andere mannen in mijn team, zodat het eigenlijk niet uitmaakte wie aan de teller zat. Ik maakte me net zo schuldig aan diefstal als de anderen. Ging ik mijn zending met gestolen geld bekostigen?

Ik worstelde met wat ik moest doen. Het extra geld dat we onterecht kregen, was niet bijster veel. Veel mensen zouden zeggen dat je je daar niet druk om moet maken, maar ik voelde me er niet prettig bij. Ik wist dat ik mijn collega’s ermee moest confronteren.

‘Dat meen je toch niet?’, vroeg Bob (namen zijn gewijzigd), de voorman van het team. ‘Iedereen sjoemelt hier. Zelfs de hoge pieten. Ze gaan er gewoon van uit.’

Hij zag geen reden tot verandering. Wat kon ik nog meer doen? Zelfs zonder onze aantallen op te vijzelen, maakte onze pers de hoogste productie ten opzichte van de andere in onze ploegendienst. Ik hoorde medewerkers aan andere persen vaak zeggen dat ze graag in ons team wilden werken.

‘Ik kan ruilen met Jack aan de andere pers’, stelde ik Bob voor.

‘Je lijkt wel niet goed wijs,’ zei hij, ‘maar ik werk dan wel met Jack.’

Nadat Jack en ik van team hadden gewisseld, wreef Bob me vaak onder de neus dat hij veel meer verdiende dan ik. Ik moest denken aan een regel uit de lofzang ‘O, vast als een rotssteen’: ‘Vat moed! Ik ben met u, o, weest niet verschrikt.’ Die woorden hielpen me de honende opmerkingen van Bob te negeren.

Een tijdje later kwam Bob naar me toe. Hij zei dat Jack niet goed beviel en dat mijn team me terug wilde. Dat verbaasde me. Ik zei tegen Bob dat ik terug zou komen als er niet meer gesjoemeld zou worden. Daar stemde hij mee in. Mijn oude team nam me weer hartelijk op en het sjoemelen stopte.

Ik had verwacht dat er vóór mijn zending wel sprake zou zijn van beproevingen, maar ik had geen idee dat mijn eerlijkheid en moed op de proef gesteld zouden worden. Ik ben dankbaar dat toen ik de kracht nodig had om het goede te doen, de Heer me liet weten dat Hij mij ‘nimmer verlaat’.1

Noot

  1. ‘O, vast als een rotssteen’, lofzang 53.