2016
Mijn pioniersreis uit India
July 2016


Mijn pioniersreis uit India

De auteur komt uit Telangana (India).

Als ik terugkijk op de reis die ik als ‘junglejongen’ uit het Indiase platteland heb afgelegd, dan, weet ik dat mijn leven en geloof echt wonderen zijn.

Afbeelding
india-and-mangal-dan-dipty

Foto-illustratie van jongen Wendy Gibbs Keeler; foto van Taj Mahal, paisley-achtergrond, postzegel © iStock/Thinkstock, Hemera/Thinkstock

Ik ben in India in een klein jungledorp, omringd door het Oost-Ghats gebergte, geboren. Toen ik anderhalf jaar was, verhuisden we naar het dorp Dangrapalli aan de oever van de rivier Kolab. Mijn ouders droegen me in een mand. Het dorp bestond uit 20 à 25 gezinnen die in kleine hutten zonder elektriciteit woonden. Er was geen school, ziekenhuis of busstation. We groeven geulen in de rivierbedding voor drinkwater. Als kind speelde ik in het oerwoud en de nabijgelegen velden, liep ik op stelten door het moeras en zwom ik in de rivier.

Mijn voorvaderen waren hindoeïstische priesters onder de maharadja (koning) van Bastar van Jagdalpur. Maar toen de politieke onrust gevaarlijk begon te worden, vluchtte mijn grootvader met zijn gezin naar Kotpad. Ze kregen er onderdak in een Duitse lutherse zendingspost, waar hij als conciërge werkte en Ayurveda (kruidengeneeskunde) beoefende. Daar besloot mijn grootvader om zich tot het christendom te bekeren.

Mijn vader bleef het christendom trouw en werd evangelieprediker en goeroe (leermeester). Bij mijn geboorte kreeg ik de naam Mangal Dan Dipty (wat ‘goed’, ‘geschenk’ en ‘licht’ betekent) en zo kreeg ik een christelijk erfgoed.

Als kind ging ik geregeld naar de Duitse lutherse kerk. We trokken vaak de bergen in, waar we samen baden. Op zekere dag regende het pijpenstelen; iedereen in de gebedsgroep was kletsnat. Een van de predikanten sprak een vurig gebed uit waarin hij de Heer vroeg om het te laten ophouden met regenen. Tot onze verbazing stopte het met regenen. Vanaf dat moment begon ik in God en de kracht van het gebed te geloven.

Zijn mormonen christenen?

Toen ik veertien was, ging ik van school om in Kotpad een theologische seminariecursus van drie jaar te volgen. Ik werd net als mijn vader tot evangelieprediker geordend. Nadat ik enkele jaren in en rond Kotpad bijeenkomsten geleid had, verhuisde ik naar het noorden van India, waar ik boeken van de Evangelical Christian Literature Society begon te verkopen. Ik kwam een boek tegen met de titel Zijn mormonen christenen? Het boek intrigeerde me en ik besloot het te lezen.

Er stond veel kritiek op de mormonen en hun geloofsovertuiging in. Maar toch intrigeerden bepaalde delen van het boek me, met name hun visie op de Godheid, hun bijeenkomsten en hun geschiedenis op het gebied van polygamie. Maar wat me nog het meeste interesseerde, was dat hun kerk naar Jezus Christus vernoemd was. Ik wilde er graag meer over weten.

Toen ik op een dag aan het bidden was, kreeg ik de ingeving om de mormoonse kerk te onderzoeken. Ik vernam dat de hoofdzetel van de kerk zich in Salt Lake City (Utah, VS) bevond. Ik besloot een brief te schrijven en stuurde die naar ‘Mannen aan het hoofd van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, Utah, VS’.

Onderricht van een apostel

In 1959 stuurde broeder Lamar Williams van de afdeling zendingswerk van de kerk me het getuigenis van Joseph Smith, de Geloofsartikelen en het Boek van Mormon. Ik bestudeerde ze en wist dat ze waar waren. Er waren echter geen zendelingen of leden in India met wie ik kon praten.

Afbeelding
president-kimball-delhi-india-1961

In januari 1961 bezocht ouderling Spencer W. Kimball (1895–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen Delhi. Ik trok drie dagen met hem op. We bezochten de Taj Mahal in Agra en Dharamsala. Ik hing aan zijn lippen terwijl hij me over het evangelie vertelde. Op de laatste dag van zijn bezoek was ik klaar voor de doop. Op 7 januari 1961 liet ik me door ouderling Kimball in de Yamuna dopen. Zuster Kimball was de officiële getuige, maar er waren heel wat nieuwsgierige toeschouwers. Die avond werd ik als lid van de kerk bevestigd.

Die drie dagen waarin ik van een apostel van de Heer onafgebroken onderwijs kreeg, behoorden tot de fijnste dagen van mijn leven. Het afscheid viel me zwaar, want hij was mijn bijzondere mormoonse vriend.

Het verlangen naar broederschap

Na het vertrek van ouderling Kimball vertelde ik mijn vrienden over mijn bekering. Ze lachten me uit. Maar ik wist dat het evangelie waar was en kon dat niet ontkennen, en dus besloot ik om een ander beroep uit te oefenen. Ik startte, net als mijn vader, een kledingzaak op. Maar na verloop van tijd begon ik in te zien dat ik geen vooruitgang kon maken als ik niet terug naar school ging. Ik was ondertussen in de twintig, en de gedachte aan terug naar school gaan, boezemde me angst in. Maar de daaropvolgende negen jaar bracht ik met studeren door. ’s Ochtends werkte ik in mijn zaak en ’s avonds zat ik te leren. Heel mijn inkomen ging op aan mijn studie. Ik was vastberaden en bad om goddelijke hulp. Ik studeerde psychologie, sociologie en kunst aan de universiteit in Agra. En uiteindelijk studeerde ik rechten aan de universiteit in Meerut.

In het begin van die negen jaar woonde er één mormoons gezin in Delhi: de familie Shortleft. Ze werkten aan de Amerikaanse ambassade. Ik reisde naar Delhi om de avondmaalsdienst bij hen thuis bij te wonen. In 1962 bezocht ouderling Richard L. Evans (1906–1971) van het Quorum der Twaalf Apostelen ons en in 1964 kwam ouderling Gordon B. Hinckley (1910–2008) van het Quorum der Twaalf Apostelen langs. Ik gaf ouderling Hinckley een bloemenkrans en de pot waarin ik mijn tiende gedurende vele jaren verzameld had.

Helaas kwamen deze broederlijke momenten, hoewel ze fijn waren, weinig voor. In India miste ik het voortdurende contact met andere heiligen. Dat zat me dwars. De jaren gingen voorbij en de eenzaamheid begon me erg zwaar te vallen. Ik zag in India geen toekomst meer voor me. Ik wilde het priesterschap ontvangen en onder de heiligen wonen.

Een pionier

Toen ik voelde dat het tijd was om dichter bij andere heiligen te gaan wonen, zette ik een punt achter mijn studie rechten en emigreerde naar Canada. In Edmonton (Alberta) aangekomen, ging ik naar de dichtstbijzijnde wijk. Ik maakte kennis met bisschop Harry Smith en voelde me meteen thuis. Ik genoot van de vriendschap van de leden. Ik bezocht de Cardstontempel (Alberta), hoewel ik mijn begiftiging nog niet kon ontvangen.

Ik wilde Salt Lake City bezoeken om mijn goede vrienden ouderling Kimball en broeder Lamar Williams te verrassen. Uiteindelijk bezocht ik Salt Lake City in het voorjaar van 1969, acht jaar na mijn doop, en sprak er met ouderling Kimball. Hij was blij me te zien en bracht de rest van de dag met me door.

Ik liet in Salt Lake City ook mijn haar knippen. Ik getuigde tot de kapper die zelf ook een bekeerling was. Een man die op zijn beurt wachtte, hoorde me praten en vertelde me over zijn reizen naar India. Hij betaalde mijn knipbeurt, nodigde me te eten uit en bracht me naar de Brigham Young University. Ik was erg onder de indruk van de campus. Ik zei dat ik er graag verder wilde studeren, maar dat ik me dat niet kon veroorloven. De man bood aan duizend dollar van mijn studiegeld te betalen. Ik was verrast en enorm dankbaar.

Afbeelding
mangal-dan-dipty-and-paul-trithuvadass

Boven: broeder Dipty als student in India. Onder: broeder Dipty (links) met Paul Trithuvadass, een andere pionier uit India, op Temple Square in Salt Lake City. Links: president Spencer W. Kimball speelde een belangrijke rol in de pioniersreis van broeder Dipty.

Ik ging aan de BYU voor maatschappelijk werker studeren. Toen ik in 1972 aan de BYU afstudeerde, verhuisde ik naar Salt Lake City om aan de University of Utah een mastersdiploma te behalen. Later verhuisde ik naar Californië, waar ik een doctoraat in klinische psychologie behaalde, cursussen in het tegengaan van huiselijk geweld gaf, en een boek schreef. Ik ben nu gepensioneerd en woon met mijn vrouw, Wendy, in Nevada (VS).

Er was een tijd waarin ik veel persoonlijke conflicten, moeilijkheden en beproevingen te verduren kreeg. Dankzij mijn focus op het evangelie en de zegeningen van de tempel heb ik veel moeilijkheden in mijn leven weten te overwinnen.

Zijn plan is wonderbaarlijk

Ik kijk nog vaak terug op de weg die ik als ‘jongen uit het oerwoud’ op het Indiase platteland afgelegd heb, en weet dat mijn leven en geloof echt wonderen zijn. Wat de Heer van mijn leven gemaakt heeft, is mooier dan ik ooit had kunnen dromen. Het was geweldig dat de gezalfde profeet van de Heer, Spencer W. Kimball, me onderwees en me op belangrijke momenten terzijde stond.

Ik denk nog vaak aan mijn tijd met president Kimball. Hij nodigde me uit voor kampeeruitjes met zijn familie, picknicks en etentjes met Kerstmis en Thanksgiving. Ook toen wist ik dat hij een waar apostel en profeet van de Heer Jezus Christus was.

Ik heb president Kimball nog één keer gezien toen hij erg ziek was. Maar hij glimlachte nog steeds en omhelsde me. Hij was mijn eerste contact in de kerk en ik wist dat hij me nooit zou laten vallen.

Ik ben God dankbaar voor onze profeten en het herstelde evangelie. Onze kerk is het goddelijke voorbeeld dat de wereld nu nodig heeft. Dankzij de kerk heb ik een opleiding kunnen volgen en vooruitgang kunnen maken. Ik ben dankbaar voor de dag waarop ik wist dat bidden echt werkte en voor het feit dat ik bereid was om naar de stille, zachte stem te luisteren, die me aanspoorde de kerk te onderzoeken. Ik ben dankbaar dat ik de Heer mijn leven heb laten vormen. Ik weet dat als we zijn koninkrijk zoeken, al het andere ons erbij gegeven zal worden (zie Mattheüs 6:33).