Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 22: Nieuwe en minderactieve leden liefdevol de hand reiken


Hoofdstuk 22

Nieuwe en minderactieve leden liefdevol de hand reiken

‘We moeten […] voortdurend [in gedachten houden dat we] de enorme plicht hebben om bekeerlingen […] in de kerk te verwelkomen, en om de leden die […] minderactief geworden zijn de hand te reiken.’

Uit het leven van Gordon B. Hinckley

President Hinckley legde als president van de kerk onder andere nadruk op de zorg voor nieuwe bekeerlingen en minderactieven. Hij haalde veel van zijn eigen inspanningen aan. Een daarvan noemde hij met pijn in het hart ‘een van mijn mislukkingen’. Hij heeft daarover gezegd:

‘Toen ik in Groot-Brittannië op zending was, onderrichtten mijn collega en ik een jongeman, en tot mijn vreugde mocht ik hem dopen. Hij was goed opgeleid. Hij was beschaafd. Hij was leergierig. Ik was zo trots dat die talentvolle jongeman lid van de kerk was geworden. Ik wist dat hij alle kwaliteiten had om op een dag een leider in de kerk te worden.

‘Hij bevond zich in het proces waarin een bekeerling echt lid wordt. In de korte periode voordat ik ontheven werd, was ik een vriend voor hem. Daarna ging ik terug naar huis. Hij kreeg een kleine taak in zijn gemeente in Londen. Hij had geen idee wat er van hem verwacht werd. Hij maakte een fout. Het hoofd van de organisatie waarin hij diende, was iemand die ik het beste typeer als weinig liefdevol en heel kritisch. Op een nogal meedogenloze manier riep hij mijn vriend, die de fout gemaakt had, op het matje.

‘De jongeman verliet die avond verdrietig ons gehuurde gebouw. […] Hij zei bij zichzelf: als die mensen zó zijn, ga ik daar niet meer heen.

‘Hij werd inactief. De jaren verstreken. […] Toen ik [weer] in Engeland was, probeerde ik wanhopig hem op te sporen. […] Toen ik weer thuis was, kon ik hem uiteindelijk, na veel zoeken, vinden.

‘Ik schreef hem een brief. Hij schreef terug, maar repte met geen woord over het evangelie.

‘Toen ik daarna weer in Londen was, ging ik opnieuw naar hem op zoek. Op de dag van mijn vertrek vond ik hem. Ik belde hem op en we ontmoetten elkaar in het metrostation. We omhelsden elkaar. Er restte me niet veel tijd voordat mijn vliegtuig vertrok, maar we praatten even, volgens mij met oprechte achting voor elkaar. Bij mijn vertrek omhelsde hij me opnieuw. Ik nam me voor om hem nooit meer uit het oog te verliezen. […]

‘De jaren gingen voorbij. We werden allebei ouder. Hij ging met pensioen en verhuisde naar Zwitserland. Toen ik eens in Zwitserland was, maakte ik een omweg om het dorp te vinden waar hij woonde. We brachten samen een groot deel van de dag door: hij, zijn vrouw, mijn vrouw en ik. We hadden het geweldig samen, maar het was duidelijk dat het vuur van zijn geloof al een hele tijd gedoofd was. Ik kon, hoe ik ook probeerde, geen manier vinden om het weer aan te wakkeren. We bleven corresponderen. Ik stuurde hem boeken, tijdschriften, opnamen van het Mormon Tabernacle Choir en dergelijke, waarvoor hij zijn waardering liet blijken.

‘Een paar maanden geleden is hij overleden. Zijn vrouw liet het me weten. Ze schreef: “Je bent altijd zijn beste vriend geweest.”

‘Tranen stroomden over mijn wangen toen ik die brief las. Ik wist dat ik gefaald had. Als ik hem had kunnen opvangen toen hij zo slecht behandeld werd, zou het anders met hem gelopen zijn. Ik denk dat ik hem toen had kunnen helpen. Ik denk dat ik zijn wond had kunnen genezen. Ik heb één troost: ik heb het geprobeerd. Er zit mij slechts één ding dwars: het is me niet gelukt.

De uitdaging is nu groter dan ooit tevoren omdat het aantal bekeerlingen groter is dan ooit tevoren. […] Elke bekeerling is waardevol. Elke bekeerling is een zoon of dochter van God. Elke bekeerling brengt een grote, ernstige verantwoordelijkheid met zich mee.’1

President Hinckley was zo bezorgd om nieuwe bekeerlingen en minderactieven, omdat hij wist dat het evangelie hen tot zegen zou zijn. Een reporter stelde hem ooit de vraag: ‘Wat geeft u de grootste voldoening als u het werk van de kerk beschouwt?’ President Hinckley antwoordde:

‘Ik ervaar de grootste voldoening als ik zie wat het evangelie voor mensen doet. Het geeft hun een nieuwe kijk op het leven. Het geeft hun perspectief als nooit tevoren. Het richt hun blik op edele en goddelijke zaken. Er gebeurt iets wonderlijks met ze. Ze vertrouwen op Christus en komen tot leven.’2

Afbeelding
Christus met lam

‘De Heer liet de negenennegentig achter om het ene verloren schaap op te sporen.’

Leringen van Gordon B. Hinckley

1

We hebben de grote taak om het individu te helpen.

We moeten voor het individu zorgen. Christus had het altijd over individuen. Hij genas de zieken, één voor één. Hij sprak in zijn gelijkenissen over individuen. De kerk is, ongeacht ons ledental, met het individu begaan. Of er nu zes, tien of vijftig miljoen leden zijn, we mogen nooit uit het oog verliezen dat het individu het belangrijkst is.3

We zijn een wereldomvattende gemeenschap aan het worden. Maar onze belangstelling en zorg moeten altijd op het individu gericht blijven. Ieder lid van deze kerk is een man of vrouw, jongen of meisje. Aan ons de grote verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat eenieder ‘door het goede woord van God’ gevoed wordt (Moroni 6:4), dat eenieder gelegenheid tot ontplooiing en expressie en instructie in het werk en de werkwijze van de Heer heeft, dat niemand het zonder de eerste levensbehoeften moet stellen, dat er in de behoeften van de armen wordt voorzien, dat ieder lid wordt aangemoedigd en getraind en in de gelegenheid gesteld om op de weg naar de onsterfelijkheid en het eeuwige leven voorwaarts te gaan. […]

Dit werk draait om mensen, die allen een zoon of dochter van God zijn. De voortgang van dit werk wordt weliswaar in cijfers uitgedrukt, maar al onze inspanning moet op de ontplooiing van het individu gericht zijn.4

Ik wil beklemtonen dat de kerk een heel positieve en geweldige groei doormaakt. […] Dat bemoedigt ons. Maar het is tragisch als een bekeerling zijn geloof verliest. We moeten bezorgd zijn om ieder lid dat inactief wordt. De Heer liet de negenennegentig achter om het ene verloren schaap op te sporen. Hij was zo bezorgd om [het individu] dat Hij er een van zijn grote lessen aan wijdde [zie Lukas 15:1–7]. We mogen het niet rustiger aan doen. We moeten de leiders en leden van de kerk voortdurend op het hart drukken dat ze de enorme plicht hebben om bekeerlingen op een hartelijke en fijne manier in de kerk te verwelkomen, en om de leden die om een of andere reden minderactief geworden zijn de hand te reiken. Er zijn genoeg voorbeelden die aantonen dat het mogelijk is als we het maar willen proberen.5

2

Elke bekeerling is waardevol en brengt een grote, ernstige verantwoordelijkheid met zich mee.

Ik ben gaan inzien dat de grootste tragiek in de kerk het verlies is van de mensen die lid worden en vervolgens afvallen. Op een enkele uitzondering na hoeft dat niet te gebeuren. Ik ben ervan overtuigd dat bijna iedereen die zich laat dopen, voldoende onderwezen is om de nodige kennis te hebben en een sterk genoeg getuigenis om zijn doop te rechtvaardigen. Maar de veranderingen die het lidmaatschap van de kerk met zich meebrengt, zijn niet altijd makkelijk. Het omvat het verbreken van oude banden. Het omvat het opgeven van bepaalde vrienden. Het omvat misschien het opzijzetten van gekoesterde overtuigingen. Het kan het veranderen van gewoonten en het onderdrukken van driften omvatten. Maar al te vaak gaat het gepaard met eenzaamheid en zelfs angst voor het onbekende. We moeten de bekeerling in die moeilijke periode voeden en versterken. Er is voor zijn of haar lidmaatschap in de kerk een enorme prijs betaald. Vanwege de langdurige inspanningen van de zendelingen en de kosten van hun zending, het verbreken van oude banden en de verwerking van die wellicht traumatische ervaringen, is het absoluut noodzakelijk dat die waardevolle zielen verwelkomd, gerustgesteld en in hun zwakke momenten geholpen worden. Ze moeten een taak krijgen waardoor ze sterk kunnen worden, steun kunnen krijgen en voor alles wat ze doen bedankt kunnen worden.6

Afbeelding
mannen sleutelen aan motor

‘Ik vraag elk lid om de nieuwe leden van de kerk in vriendschap en liefde de hand toe te reiken.’

Zendingswerk is zinloos als we de vruchten van ons werk niet vasthouden. Die twee moeten onafscheidelijk zijn. Bekeerlingen zijn heel waardevol. […] Elke bekeerling brengt een grote, ernstige verantwoordelijkheid met zich mee. Het is onze absolute plicht te zorgen voor degenen die zich bij ons aangesloten hebben. […]

Laatst ontving ik een erg interessante brief. Hij is geschreven door een vrouw die een jaar geleden lid van de kerk is geworden. Zij schrijft:

‘Mijn weg naar lidmaatschap in de kerk was uniek en erg moeilijk. Dit afgelopen jaar was het moeilijkste van mijn hele leven. Het was ook het meest lonende jaar. Voor mij, als nieuw lid, is elke dag nog steeds moeilijk.’ […]

Ze schrijft: ‘De kerkleden hebben er geen idee van hoe het is om een nieuw lid van de kerk te zijn. Daarom is het bijna onmogelijk voor hen om te weten hoe ze ons moeten steunen.’

Broeders en zusters, als u niet weet hoe dat voelt, probeert u zich dat dan maar eens voor te stellen. Het kan verschrikkelijk eenzaam zijn. Het kan teleurstellend zijn. Het kan beangstigend zijn. Wij, leden van de kerk, verschillen in veel sterkere mate van de wereld dan we geneigd zijn te denken. Deze vrouw gaat verder:

‘Wanneer wij, onderzoekers, lid van de kerk worden, ontdekken we tot onze verbazing dat we een volledig vreemde wereld betreden hebben, een wereld met zijn eigen tradities, cultuur en taal. We ontdekken dat er op onze tocht in die nieuwe wereld niemand is die we kennen aan wie we leiding kunnen vragen. Eerst is het spannend, zijn onze vergissingen zelfs grappig, dan wordt het frustrerend, en op den duur verandert de frustratie in boosheid. En in die fase van frustratie en boosheid vertrekken we. We gaan terug naar de wereld waar we vandaan kwamen, waar we wisten wie we waren, waar we onze rol kenden, waar we iets zinvols deden en waar we de taal kenden.’7

Sommige mensen zijn na hun doop niet door de leden van de kerk opgevangen. Het gevolg was dat ze na twee à drie maanden weer vertrokken. Broeders en zusters, het is zo belangrijk dat wij erop toezien dat [nieuwe leden] zich echt hebben bekeerd, dat zij in hun hart van dit grote werk overtuigd zijn. Dat is niet alleen een verstandelijke aangelegenheid. Het is een zaak van het hart, het is door de Heilige Geest aangeraakt worden, totdat zij weten dat dit werk waar is, dat Joseph Smith inderdaad een profeet van God was, dat God en Jezus Christus leven en dat Zij aan de jonge Joseph Smith zijn verschenen, dat het Boek van Mormon waar is, dat het priesterschap met alle gaven en zegeningen is hersteld. Ik kan daar gewoon niet genoeg nadruk op leggen.8

3

Ieder nieuw lid heeft een vriend, een taak en voeding door het woord van God nodig.

Door het steeds toenemend aantal bekeerlingen moeten we ook steeds meer moeite doen om ze op hun weg te begeleiden. Ze hebben allemaal behoefte aan drie dingen: een vriend, een taak, en voeding door ‘het goede woord van God’ (Moroni 6:4). Het is onze plicht om daarin te voorzien.9

Vriendschap

[Bekeerlingen] komen enthousiast over wat ze gevonden hebben de kerk binnen. Daarop moeten we meteen inhaken. […] Luister naar ze, begeleid ze, beantwoord hun vragen en sta klaar om in alle omstandigheden hulp te bieden. […] Ik vraag elk lid om de nieuwe leden van de kerk in vriendschap en liefde de hand te reiken.10

We zijn verantwoordelijk voor de mensen die zich laten dopen. We mogen ze niet verwaarlozen. We mogen ze niet alleen laten. Zij hebben hulp nodig bij hun aanpassing aan de levenswijze en de cultuur van de kerk. En het is onze zegen en kans om ze die hulp te bieden. […] Een warme glimlach, een vriendelijke handdruk en een bemoedigend woord doen wonderen.11

Laten we ze met open armen ontvangen! Laten we vriendschap met ze sluiten! Laten we aardig voor ze zijn! Laten we ze aanmoedigen! Laten we tot hun geloof en kennis van het werk van de Heer bijdragen.12

Ik smeek u […] de nieuwe leden van de kerk in de armen te sluiten, vriendschap met ze te sluiten, ze te verwelkomen en ze te troosten. Dan zullen we prachtige resultaten zien. De Heer zal u zegenen, zodat u aan het behoud van bekeerlingen zult kunnen meewerken.13

Taak

De kerk verwacht iets van de leden. Ze heeft hoge normen. Ze heeft een sterke leer. Er wordt veel dienstbetoon van de leden verwacht. Ze kijken niet gewoon toe. Wij verwachten van ze dat ze iets doen. Daar geven de mensen gehoor aan. Ze werken graag mee, en als ze dat doen, groeien hun vermogens, krijgen ze meer begrip en zijn ze beter in staat om hun verschillende taken goed uit te voeren.14

Geef [nieuwe leden] iets te doen. Hun geloof zal niet groeien als ze het niet oefenen. Mijn geloof en getuigenis zijn als spieren in mijn arm. Als ik ze gebruik en verzorg, worden ze sterker. Als ik mijn arm in een draagdoek stop en hem niet meer gebruik, wordt hij zwak en nutteloos. Dat geldt ook voor ons getuigenis.

Sommigen onder u zeggen dat ze niet klaar zijn voor een taak. Maar niemand van ons was dat. Dat durf ik gerust over mezelf te zeggen. Denkt u dat ik voor deze grote en heilige roeping klaar was? Ik voelde me overweldigd. Ik voelde me onbekwaam. Ik voel me nog steeds overweldigd. Ik voel me nog steeds onbekwaam. Maar ik probeer vooruitgang te maken. Ik streef naar de zegen van de Heer en probeer zijn wil te doen. Ik hoop en bid dat mijn werkzaamheden aanvaardbaar voor Hem zijn. Mijn eerste taak in de kerk was raadgever van een quorumpresident diakenen. Ik was twaalf jaar. Ik voelde me onbekwaam. Ik voelde me overweldigd. Maar ik probeerde het, net als u, en later kreeg ik andere taken. Ik voelde me nooit bekwaam, maar was altijd dankbaar en bereid om het te proberen.15

Elke bekeerling dient meteen een taak te krijgen. Zelfs een heel kleine taak kan veel voor hem betekenen.16

[…] Natuurlijk weet een bekeerling niet alles. Hij zal waarschijnlijk een paar fouten maken. Wat dan nog? We begaan allemaal fouten. De groei die eruit voortvloeit, is het belangrijkste.17

Afbeelding
vrouwen in klas

President Hinckley heeft gezegd dat nieuwe leden de kans moeten krijgen om in de kerk te dienen.

Voeding door het goede woord van God

Ik geloof […] dat deze bekeerlingen een getuigenis van het evangelie hebben. Ik denk dat zij geloof hebben in de Heer Jezus Christus en weten dat Hij bestaat. Ik geloof dat ze zich oprecht van hun zonden bekeerd hebben en vastbesloten zijn om de Heer te dienen.

Moroni [zegt] het volgende over hen na hun doop: ‘En wanneer zij tot de doop waren toegelaten en de macht van de Heilige Geest op hen had ingewerkt en hen had gereinigd, werden zij onder het volk van de kerk van Christus gerekend; en hun naam werd opgeschreven, zodat zij bekend zouden blijven en gevoed worden door het goede woord van God, om hen op het rechte pad te houden, om hen voortdurend het gebed indachtig te doen zijn, alleen vertrouwend op de verdiensten van Christus, die de bron en voleinder was van hun geloof’ (Moroni 6:4).

Ook in deze tijd worden bekeerlingen ‘onder het volk van de kerk van Christus gerekend […] zodat zij bekend […] blijven en gevoed worden door het goede woord van God, om hen op het rechte pad te houden, om hen voortdurend het gebed indachtig te doen zijn.’ […] Laten we ze bij hun eerste stappen als lid helpen.18

Het is noodzakelijk dat [elk nieuw lid] in een priesterschapsquorum of de zustershulpvereniging, de jongevrouwen, de jongemannen, de zondagsschool of het jeugdwerk wordt opgenomen. We moeten ze aanmoedigen om de avondmaalsdienst bij te wonen om van het avondmaal te nemen en de doopverbonden te hernieuwen.19

4

Als men terug naar de kerk gaat, kan men alles winnen, en heeft men niets te verliezen.

Er zijn wereldwijd duizenden mensen […] die lid van de kerk zijn, maar de kerk verlaten hebben en nu in hun hart verlangen om terug te keren, maar niet weten hoe en te verlegen zijn om het te proberen. […]

Broeders en zusters die uw geestelijk erfdeel meegenomen hebt en weggegaan bent, en nu een leegte in uw leven vindt, de weg is vrij voor uw terugkeer. […] Als u de eerste schuchtere stap doet om terug te keren, zult u met open armen ontvangen worden en zullen vrienden u verwelkomen.

Ik denk dat ik weet waarom sommigen van u de kerk verlaten hebben. U bent beledigd door een tactloos persoon en u hebt de vergissing gemaakt zijn handelingen als kenmerkend voor de kerk te beschouwen. Of u bent verhuisd uit een streek waar men u kende, naar een streek waar u alleen stond, en bent daar opgegroeid met slechts beperkte kennis van de kerk.

Of u werd aangetrokken door ander gezelschap of door gewoonten die u als onverenigbaar met de kerk ervoer. Of u voelde zich wijzer met de wijsheid van de wereld dan met die van uw kennissen uit de kerk en u onttrok zich met een zekere minachting aan hun gezelschap.

Ik ben hier niet om over de oorzaken uit te weiden. Ik hoop dat u dat ook niet doet. Laat het verleden achter u. […] U kunt alles winnen, en hebt niets te verliezen. Keer terug, vrienden. In de kerk is meer vrede te vinden dan u in lange tijd hebt gekend. Er zijn veel leden met wie u vriendschap kunt sluiten.20

Geliefde broeders en zusters, u die misschien […] afgedwaald bent, de kerk heeft u nodig en u hebt haar nodig. U zult vele oren vinden die met begrip naar u zullen luisteren. Er zullen veel handen zijn die u zullen helpen uw weg terug te vinden. Er zullen harten zijn die het uwe verwarmen. Er zullen tranen zijn, geen bittere tranen, maar tranen van vreugde.21

5

Heiligen der laatste dagen die weer actief worden, zullen het fijn vinden om weer thuis te zijn.

Op een zondag was ik in een stad in Califomië voor een ringconferentie. Mijn naam en foto hadden er in een plaatselijke krant gestaan. Toen de ringpresident en ik het ringgebouw betraden, ging de telefoon. Het gesprek was voor mij en degene die mij opbelde maakte zichzelf bekend. Hij wilde mij graag ontmoeten. Ik verliet de bijeenkomst die ik die morgen zou moeten leiden en verzocht de ringpresident de leiding over te nemen. Ik had iets belangrijkers te doen.

Ik ontmoette die vriend van mij; hij was verlegen en een beetje angstig. Hij was lang weg geweest. We omhelsden elkaar als lang gescheiden broers. In het begin verliep het gesprek stroef, maar het werd al gauw hartelijker toen we de dagen bespraken, die we vele jaren geleden samen in Engeland doorgebracht hadden. Er stonden deze sterke man tranen in de ogen toen hij sprak over de kerk, waarvan hij eens zo’n goed lid was geweest. Daarna sprak hij over de lange, lege jaren die gevolgd waren. Hij sprak erover alsof het een nachtmerrie was. Toen hij die verknoeide jaren beschreven had, spraken we over zijn terugkeer. Hij dacht dat het moeilijk en beschamend zou zijn, maar hij was bereid het te proberen.

Onlangs [kreeg] ik een brief van hem. Hij schreef: ‘lk ben terug. Ik ben terug en het voelt zo fijn om weer thuis te zijn.

En daarom, vrienden, u die net als hij ernaar verlangt om terug te keren, maar aarzelt om de eerste stap te doen, probeer het. Laat ons u tegemoetkomen en u de hand reiken. Ik beloof u dat het fijn zal zijn om weer thuis te zijn.22

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Waarom moeten ‘onze belangstelling en zorg [zelfs in een wereldwijde kerk] altijd op het individu gericht blijven’? (Zie onderdeel 1.) Hoe bent u gezegend door iemand die u persoonlijk hielp? Hoe kunnen we meer met het individu begaan zijn?

  • Wat kunnen we leren en toepassen uit de brief die president Hinckley in onderdeel 2 aanhaalt? Overweeg wat u kunt doen om anderen te sterken die hun geloof nog moeten ontwikkelen.

  • Waarom heeft ieder nieuw lid een vriend, een taak en voeding door het woord van God nodig? (Zie onderdeel 3.) Hoe kunnen we vriendschap sluiten met nieuwe bekeerlingen? Hoe kunnen we nieuwe leden in hun kerktaken steunen? Hoe kunnen we nieuwe bekeerlingen ‘door het goede woord van God’ voeden?

  • Waarom is het voor leden soms moeilijk om terug naar de kerk te gaan? (Zie onderdeel 4.) Hoe kunnen we ze daarin bijstaan? Wanneer hebt u blijdschap ervaren of gezien als iemand weer actief werd?

  • Wat leert u uit president Hinckleys verhaal in onderdeel 5? Hoe kunt u iemand die minderactief is helpen om ‘weer thuis te komen’?

Relevante Schriftteksten

Lukas 15; Johannes 10:1–16, 26–28; 13:34–35; Mosiah 18:8–10; Helaman 6:3; 3 Nephi 18:32; Moroni 6:4–6; LV 38:24

Studietip

‘Velen vinden dat je het beste ’s ochtends kunt studeren, als je nog fris bent. […] Anderen geven er de voorkeur aan om ’s avonds te studeren, als de dagtaak met al haar beslommeringen erop zit. […] Wat wellicht belangrijker is dan het tijdstip van de studie is dat men er een vaste tijd voor reserveert.’ (Howard W. Hunter, ‘Reading the Scriptures’, Ensign, november 1979, 64.)

Noten

  1. ‘Converts and Young Men’, Ensign, mei 1997, 47–48.

  2. ‘Converts and Young Men’, 48.

  3. ‘Inspirational Thoughts’, Ensign, oktober 2003, 5.

  4. ‘This Work Is Concerned with People’, Ensign, mei 1995, 52–53.

  5. Teachings of Gordon B. Hinckley (1997), 537–538.

  6. ‘There Must Be Messengers’, Ensign, oktober 1987, 5.

  7. ‘Find the Lambs, Feed the Sheep’, Ensign, mei 1999, 108.

  8. ‘Messages of Inspiration from President Hinckley’, Church News, april 5, 1997, 2; zie ook ‘Inspirational Thoughts’, 3.

  9. ‘Converts and Young Men’, 47.

  10. ‘Some Thoughts on Temples, Retention of Converts, and Missionary Service’, Ensign, november 1997, 51.

  11. ‘Inspirational Thoughts’, 4.

  12. ‘Latter-day Counsel: Excerpts from Recent Addresses of President Gordon B. Hinckley’, Ensign, juli 1999, 73.

  13. ‘Words of the Prophet: Reach Out’, New Era, februari 2003, 7.

  14. ‘Inspirational Thoughts’, 3–4.

  15. Teachings of Gordon B. Hinckley, 538.

  16. ‘Inspirational Thoughts’, Ensign, juli 1998, 4.

  17. ‘Find the Lambs, Feed the Sheep’, 108.

  18. ‘Converts and Young Men’, 48.

  19. ‘Find the Lambs, Feed the Sheep’, 108.

  20. ‘Everything to Gain—Nothing to Lose’, Ensign, november 1976, 95–96.

  21. ‘And Peter Went Out and Wept Bitterly’, Ensign, mei 1979, 67.

  22. ‘Everything to Gain—Nothing to Lose’, 97.