Leringen van kerkpresidenten
Het leven en de bediening van Gordon B. Hinckley


Het leven en de bediening van Gordon B. Hinckley

Op 16 februari 1998 kwamen ongeveer 6700 heiligen der laatste dagen op Independence Square in Accra (Ghana) samen. Ze verwelkomden hun profeet, president Gordon B. Hinckley.1 Hij sprak hen glimlachend toe en kondigde het langverwachte nieuws aan dat er een tempel in hun vaderland zou komen. Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd dat de mensen na de aankondiging van president Hinckley ‘gingen staan en juichten, weenden en dansten, elkaar omhelsden en huilden’.2 Jaren later, toen de tempel voltooid en ingewijd was, vertelde een vrouw die er die dag bij geweest was over de vreugde die ze toen ervaren had en hoe de tempel haar tot zegen is geweest:

‘Ik herinner me het bezoek van de profeet Gordon B. Hinckley aan Ghana en zijn aankondiging over een tempel in ons vaderland nog als de dag van gisteren. De blije gezichten, het geluk en de vreugdekreten zijn in mijn geheugen gegrift. […]

Dankzij de tempel in ons land ben ik nu voor tijd en eeuwigheid aan mijn man verzegeld. Het vooruitzicht dat ik ook na dit leven samen met mijn gezin kan zijn, geeft me veel hoop. Ik doe mijn uiterste best om dat te bereiken.’3

President Hinckley spoorde mensen in de hele wereld aan om die hoop te vinden door het evangelie van Jezus Christus na te leven. Hij diende vaak duizenden tegelijkertijd, zoals toen in Ghana. Maar hij sprak ook persoonlijk met hen. Ouderling Adney Y. Komatsu van de Zeventig heeft verteld hoe hij zich als zendingspresident voelde toen president Hinckley zijn zendingsgebied bezocht:

‘In die drie jaar heeft hij me, ondanks al mijn zwakheden, nooit bekritiseerd. […] En dat spoorde me aan. […] Telkens als hij uit het vliegtuig stapte, schudde hij me de hand alsof hij met veel enthousiasme water aan het oppompen was. “En, president Komatsu, hoe gaat het? […] U levert fantastisch werk.” Op die manier moedigde hij me aan […] en als hij weer wegging, had ik het gevoel dat ik me voor 105 in plaats van 100 procent moest inzetten.’4

President Hinckley moedigde de mensen niet alleen door zijn inspirerende woorden, maar ook door zijn levenswijze aan. President Russell M. Nelson van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft verteld:

‘Toen [president en zuster Hinckley] in Midden-Amerika van de kerk naar de luchthaven reden, raakten ze bij een ongeval betrokken. Mijn vrouw en ik reden achter hen en zagen het gebeuren. Een vrachtwagen met een lading metalen staven die niet goed vastgemaakt was, kwam op een kruispunt op hen af. Om een aanrijding te vermijden, remde de chauffeur bruusk, waardoor de ijzeren staven als speren door de lucht vlogen en de auto van president en zuster Hinckley doorboorden. De ruiten waren verbrijzeld, de bumper en deuren ingedeukt. Het ongeval had heel ernstig kunnen zijn. Terwijl de glasscherven uit hun kleding en huid gehaald werden, zei president Hinckley: “Godzijdank voor deze zegening. Laten we in een andere auto verdergaan.”’5

Die spontane opmerking die hij in een crisissituatie gaf, typeert het leven en de bediening van president Hinckley als discipel van Jezus Christus. Hij was, zoals ouderling Holland gezegd heeft, ‘altijd vervuld […] van geloof in God en in de toekomst.’6

Afbeelding
Gordon B. Hinckley

Familie-erfgoed — een fundament van geloof en volharding

Toen Gordon Bitner Hinckley op 23 juni 1910 werd geboren, was hij zijn moeders eerstgeborene, maar hij had acht oudere broers en zussen. Gordons vader, Bryant Stringham Hinckley, was na de dood van zijn eerste vrouw, Christine, met Ada Bitner getrouwd. Ada en Bryant kregen na Gordon nog vier kinderen. Ze voedden hun grote gezin op met liefde, zonder een onderscheid tussen halfbroers en -zussen te maken. Van jongs af aan leerde Gordon zijn familie te waarderen.

Gordons tweede voornaam en achternaam herinnerden hem aan zijn edele erfgoed. Zijn voorouders aan vaders kant waren onder de eerste Pelgrimvaders in het land dat de Verenigde Staten van Amerika zou worden. Sommigen waren in de 17e eeuw vanwege hun christelijke overtuigingen naar dat land verbannen. Anderen reisden in 1620 aan boord van de Mayflower, een van de eerste schepen die emigranten van Europa naar Noord-Amerika brachten. Ruim tweehonderd jaar later was Gordons grootvader aan vaders kant, Ira Nathaniel Hinckley, een van de eerste mormoonse pioniers. Ira werd in 1843 in Nauvoo (Illinois, VS) als recent verweesde veertienjarige lid van de kerk, nadat hij Joseph en Hyrum Smith had horen prediken. Gordons overgrootmoeder Anna Barr Musser Bitner Starr was ook een pionier. Haar zoon Breneman Barr Bitner, Gordons grootvader aan moeders kant, heeft later over hun tocht in 1849 naar de Salt Lake Valley gezegd: ‘Ik mende [op elfjarige leeftijd] twee juk ossen en een zwaarbeladen huifkar in de hitte en de kou, door woestijnen en rivieren en over bergen naar deze vallei.’7

Bryant Hinckley herinnerde zijn kinderen en kleinkinderen vaak aan hun rijke erfgoed. Hij heeft eens het volgende gezegd over de gevaarlijke tocht van de Pelgrimvaders op de Mayflower en de lange, barre winter die ze op hun bestemming moesten verduren: ‘Toen de Mayflower in de lente klaar was om terug te keren, hadden slechts 49 [van de 102] opvarenden het overleefd. Niet één van hen keerde [naar Engeland] terug. Die geest — de geest van volharding — hebben jullie geërfd.’8 Omdat hij dat beginsel trouw bleef, kreeg Gordon gelegenheden om te leren, dienen en getuigen die hij niet voor mogelijk geacht had.

Kinderjaren — optimisme, ijver en geloof leren

Als kind had Gordon Hinckley niet de energie en gezondheid waarvoor hij later bekend stond. Hij was een ‘spichtige, zwakke jongen’ die erg vatbaar voor ziekte was.9 Toen Gordon twee was, ‘kreeg hij kinkhoest. Hij was zo ernstig ziek dat de arts tegen Ada zei dat schone lucht de enige remedie was. Bryant gaf meteen gehoor aan dat advies, kocht twee hectare land met een boerderij […] en bouwde een zomerhuis.’10 De boerderij die in East Mill Creek in de Salt Lake Valley gelegen was, was het hele gezin tot zegen. De kinderen konden er rondlopen, spelen en door samen te werken belangrijke lessen leren.

Ada en Bryant Hinckley waren optimistische, ijverige ouders die hun kinderen de gelegenheid gaven om te groeien en succesvol te zijn. Toen de gezinsavond in 1915 geïntroduceerd werd, gingen ze er meteen mee aan de slag. Ze lazen vóór het slapengaan verhaaltjes voor, die ze vaak uit de Schriften haalden. Ze richtten een van de kamers thuis als bibliotheek in, waar de kinderen goede boeken konden lezen. Ze brachten hun kinderen discipline bij door hen aan te moedigen en de lat hoog te leggen.

Toen Gordon ouder werd, nam zijn geloof toe dankzij de voortdurende invloed van het geloof van zijn ouders. Op een dag had hij een ervaring die de grondslag vormde voor zijn getuigenis van de profeet Joseph Smith:

‘Toen ik twaalf was, nam mijn vader mij mee naar een priesterschapsvergadering van onze ring. Ik zat op de achterste rij terwijl hij, als ringpresident, op het podium zat. Aan het begin van die vergadering, de eerste die ik bijwoonde, stonden drie- tot vierhonderd mannen op. Zij kwamen van verschillende achtergronden en uit veel verschillende beroepen, maar ieder had dezelfde overtuiging in zijn hart, waarmee zij samen deze fijne woorden zongen:

Ere de man tot wie sprak weer Jehovah,

die tot profeet werd gezalfd door de Heer.

Hij was d’ontsluiter der laatste bedeling,

eens geven volken en vorsten hem eer.

‘Er gebeurde iets met mij toen ik die gelovige mannen hoorde zingen. In mijn jonge hart nestelde zich de kennis, daar geplaatst door de Heilige Geest, dat Joseph Smith echt een profeet van de Almachtige was.’11

Afbeelding
de jonge Gordon B. Hinckley

Gordon B. Hinckley als jongeman

Vervolgonderwijs en beproevingen

In zijn vroege kinderjaren ging Gordon niet graag naar school. Hij was veel liever in de buitenlucht dan tussen de muren van een klaslokaal. Maar toen hij ouder werd, begon hij literatuur, school en de bibliotheek thuis evenveel te waarderen als de weiden waarin hij als kind blootsvoets rondgelopen had. In 1928 ontving hij zijn middelbare-schooldiploma en zette hij zijn opleiding voort aan de University of Utah.

Tijdens die vier jaar aan de universiteit moest hij enorme problemen doorstaan. In 1929 stortte de Amerikaanse aandelenmarkt in; de grote economische crisis kwelde het land en de wereld. De werkloosheid in Salt Lake City lag rond de 35 procent, maar Gordon had gelukkig een baan als onderhoudsmedewerker, waarmee hij zijn schoolgeld en -spullen bekostigde. Bryant, manager van de Deseret Gym van de kerk, verlaagde zijn eigen salaris, zodat andere werknemers hun baan konden behouden.12

Maar het nieuws dat Gordons moeder kanker had, overschaduwde de financiële zorgen. Ze stierf in 1930 op vijftigjarige leeftijd. Gordon was toen twintig. Het verdriet dat met de dood van zijn moeder gepaard ging, was met Gordons eigen woorden ‘diep en pijnlijk’.13 Die persoonlijke beproeving, de invloed van wereldse filosofieën en het cynisme van die tijd leidden tot moeilijke vragen. ‘Het was een tijd van grote ontmoediging’, heeft Gordon later gezegd, ‘en dat gevoel heerste sterk op de campus. Ik ervoer het zelf. Ik begon aan enkele dingen te twijfelen en misschien in enige mate ook wel aan het geloof van mijn ouders. Dat is niet ongebruikelijk voor studenten, maar de sfeer was er toen erg op gericht.’14

Gordons vragen waren zorgwekkend, maar deden zijn geloof niet wankelen. Hij heeft gezegd: ‘Ik had een fundament van liefde dat gelegd was door geweldige ouders en fijne familieleden, een fantastische bisschop, toegewijde en trouwe leerkrachten, en de Schriften waarin ik las en waarover ik nadacht.’ Over de beproevingen die zijn leeftijdgenoten en hij in die tijd doormaakten, heeft hij gezegd: ‘Hoewel we in onze jeugd veel dingen moeilijk konden begrijpen, hadden we in ons hart liefde voor God en zijn grote werk, en dat verhief ons boven alle twijfels en angsten. We hadden de Heer en onze goede, eerzame vrienden lief. Uit die liefde putten we veel kracht.’15

Zending en persoonlijke bekering

Gordon studeerde in juni 1932 aan de University of Utah af met Engels als hoofdvak en oude talen als bijvak. Een jaar later stond hij op een tweesprong. Hij wilde zijn opleiding voortzetten om journalist te worden. Ondanks de economische crisis was hij erin geslaagd wat geld bij elkaar te schrapen om zijn studies te bekostigen. Hij dacht ook aan een huwelijk. Marjorie Pay, een jonge vrouw die aan de overkant van de straat woonde, en hij raakten steeds meer op elkaar gesteld.

En toen, vlak voor zijn 23e verjaardag, sprak Gordon met zijn bisschop, John C. Duncan, die hem vroeg of hij een zending overwogen had. Dat was ‘een grote verrassing’ voor Gordon.16 Er werden tijdens de economische crisis namelijk weinig mannen op zending geroepen. De meesten hadden gewoon het geld niet om te gaan.

Gordon zei tegen bisschop Duncan dat hij zou gaan, maar hij maakte zich zorgen over de financiële situatie van zijn familie. Die zorgen namen alleen maar toe toen hij vernam dat de bank waarbij hij zijn spaargeld had ondergebracht failliet verklaard was. Daarover heeft hij gezegd: ‘Niettemin weet ik nog dat mijn vader zei: “We zullen ons uiterste best doen om in je onderhoud te voorzien.” Mijn broer en hij beloofden om me op zending financieel te steunen. Rond die tijd ontdekten we een bescheiden spaarrekening die mijn moeder nagelaten had. Het was geld dat ze bij het winkelen uitgespaard had. Met dat kleine beetje extra leek ik op zending te kunnen gaan.’ Hij beschouwde het spaargeld van zijn moeder als heilig. ‘Ik bewaakte het met mijn leven’, heeft hij gezegd.17 Hij werd naar de Europese Zending geroepen.

Bryant Hinckley voelde dat zijn zoon nog steeds bezorgd was en gaf hem een eenvoudige herinnering aan de ware krachtbron. Gordon heeft later gezegd: ‘Toen ik op zending ging, gaf mijn goede vader mij een kaartje waarop vijf woorden stonden […]: “Wees niet bevreesd, geloof alleen” (Markus 5:36).’18 Die woorden inspireerden ouderling Gordon B. Hinckley om een getrouwe, eerzame zendeling te zijn. Enkele weken later kreeg hij zeven extra woorden van zijn vader die die boodschap kracht bijzetten.

Die aanvullende zeven woorden kreeg hij in een periode van grote ontmoediging. Die was op 29 juni 1933 begonnen: de eerste dag dat ouderling Hinckley in Preston (Engeland) was. Toen hij bij zijn flat arriveerde, zei zijn collega dat ze die avond op het dorpsplein gingen prediken. ‘Daar ben ik niet de geknipte man voor’, zei ouderling Hinckley. Een paar uur later stond hij op een spreekgestoelte voor een ongeïnteresseerde menigte te zingen en te prediken.19

Ouderling Hinckley ontdekte dat maar weinig mensen bereid waren om naar de boodschap van het herstelde evangelie te luisteren. De armoede die door de wereldwijde economische crisis veroorzaakt was, leek de mensen tot diep in het hart te raken. Ze duwden hem in de tram aan de kant en hij had het erg moeilijk om iets voor ze te voelen. Bovendien had hij het ook lichamelijk zwaar te verduren. Hij heeft daarover gezegd: ‘In Engeland zitten de graspollen eind juni en begin juli in de lucht. Laat dat nu net de periode zijn waarin ik arriveerde.’20 Dat veroorzaakte allergische reacties, waardoor alles veel erger leek. Hij miste zijn familie. Hij miste Marjorie. Hij miste zijn eigen land. Het werk was frustrerend. De zendelingen hadden amper gelegenheden om onderzoekers te onderwijzen, hoewel ze elke zondag in de kleine gemeenten spraken en onderwezen.

Ouderling Hinckley had het gevoel dat hij zijn tijd en het geld van zijn familie verdeed en schreef een brief naar zijn vader, waarin hij zijn ongelukkige situatie uitlegde. Bryant Hinckley reageerde en gaf zijn zoon advies dat hij zijn hele leven zou toepassen. ‘Beste Gordon,’ schreef hij, ‘ik heb je laatste brief ontvangen. Ik heb maar één suggestie voor je.’ En toen kwamen de zeven woorden die de andere vijf kracht bijzetten: ‘Vergeet jezelf en ga aan het werk.’21 Die raad deed ouderling Hinckley aan een Schrifttekst denken die hij die dag met zijn collega gelezen had: ‘Want wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven zal verliezen omwille van Mij en om het Evangelie, die zal het behouden’ (Markus 8:35).

Met zijn vaders brief in de hand knielde de jonge ouderling Hinckley neer en beloofde plechtig dat hij zichzelf aan de Heer zou toewijden. Het had bijna onmiddellijk effect. Hij heeft daarover gezegd: ‘De hele wereld veranderde. De mist trok op. De zon begon in mijn leven te schijnen. Ik had een nieuwe motivatie. Ik zag de schoonheid van het land. Ik zag hoe aardig de mensen waren. Ik begon me in dat geweldige land thuis te voelen.’22

Afbeelding
ouderling Gordon B. Hinckley

Ouderling Gordon B. Hinckley predikt als voltijdzendeling in Hyde Park (Londen).

Gordon ontving in die periode ook hulp van zijn moeder. Hij voelde haar troostende aanwezigheid, vooral tijdens de donkere, ontmoedigende momenten. Hij heeft gezegd: ‘Ik heb sindsdien geprobeerd om zo te handelen en mijn taak op zo’n manier uit te voeren dat het haar naam eer aandoet. Het idee om niet aan de verwachtingen van mijn moeder te beantwoorden, was pijnlijk en dat haalde de discipline in mij naar boven die ik anders misschien niet had gehad.’23

Hij werd een doelgerichte, bezielde zendeling. Verslagen van de eerste acht maanden van zijn zending tonen aan dat hoewel hij niemand doopte, hij 8785 brochures uitdeelde, ruim 440 uren met leden doorbracht, 191 bijeenkomsten bijwoonde, 220 gesprekken over het evangelie had en één persoon als lid van de kerk bevestigde.24

In maart 1934 werd ouderling Hinckley van Preston naar Londen overgeplaatst, waar hij assistent werd van ouderling Joseph F. Merrill van het Quorum der Twaalf Apostelen, de president van de Britse Zending en de Europese Zending.25 Daar bleef hij de rest van zijn zending. Hij werkte overdag op kantoor en onderwees ’s avonds in het evangelie. Hij begeleidde slechts weinig mensen tot de doop, maar in het hart van de zoon van Bryant en Ada Hinckley deed het vonkje van bekering een blijvende vlam ontstaan.

Een nieuwe gelegenheid om de Heer te dienen

Toen Gordon van zijn zending terugkeerde, zei hij: ‘Ik wil nooit meer reizen. Ik hoef niets meer van de wereld te zien.’26 Hij had op weg naar huis met twee van zijn zendingscollega’s in Europa en de Verenigde Staten rondgereisd, wat in die tijd wel meer gedaan werd, en was moe. Toen zijn familie kort na zijn thuiskomst op vakantie ging, bleef hij thuis. Hij was uitgeput, maar toch had hij enige voldoening over zijn reizen. Hij had het gevoel dat hij een deel van zijn patriarchale zegen in vervulling had zien gaan. Vele jaren later zei hij:

‘Ik ontving mijn patriarchale zegen als kind. In die zegen stond dat ik mijn stem tot getuigenis van de waarheid zou verheffen in de naties van de aarde. Ik had een lange tijd in Londen gediend en er mijn getuigenis meermaals gegeven. We [gingen naar Amsterdam], waar ik in een bijeenkomst de gelegenheid kreeg om enkele woorden te spreken en te getuigen. Vervolgens gingen we naar Berlijn, waar ongeveer hetzelfde gebeurde. Daarna gingen we naar Parijs, waar ongeveer hetzelfde gebeurde. Toen gingen we naar Washington D.C. in de Verenigde Staten, waar op een zondag ongeveer hetzelfde gebeurde. Ik was moe toen ik thuiskwam. […] Ik zei: “[…] Ik heb [dat] deel van mijn zegen in vervulling laten gaan. Ik heb mijn stem in de grote hoofdsteden van de wereld laten klinken. […]” En dat vond ik echt.’27

Vóór Gordons zending helemaal voorbij was, moest hij nog één opdracht uitvoeren. Ouderling Joseph F. Merrill had hem gevraagd om een afspraak met het Eerste Presidium van de kerk te maken en hen over de behoeften van de Britse en de Europese Zending in te lichten. Op 20 augustus 1935, minder dan een maand na zijn thuiskomst, werd Gordon ’s ochtends de vergaderkamer van het bestuursgebouw van de kerk binnengeleid. Toen hij de leden van het Eerste Presidium — presidenten Heber J. Grant, J. Reuben Clark jr. en David O. McKay — de hand schudde, werd hij plots overweldigd door de taak die hij te vervullen had. President Grant zei: ‘Broeder Hinckley, u hebt een kwartier om de boodschap van ouderling Merrill over te brengen.’28

In het daaropvolgende kwartier legde de onlangs teruggekeerde zendeling uit dat de ouderling Merrill bezorgd was omdat de zendelingen beter gedrukt materiaal nodig hadden voor het werk. Vervolgens vuurden president Grant en zijn raadgevers vraag na vraag op hem af, waardoor het gesprek een uur langer duurde dan gepland was.

Op weg naar huis had Gordon er geen flauw benul van dat die 75 minuten een drastische uitwerking op zijn leven zouden hebben. Twee dagen later werd hij door president McKay opgebeld. Hij bood Gordon een baan aan als secretaris van het nieuwe Radio, Publicity, and Mission Literature Committee van de kerk. Dat comité bestond uit zes leden van het Quorum der Twaalf Apostelen en moest de behoeften aanpakken die Gordon in zijn gesprek met het Eerste Presidium behandeld had.29

Afbeelding
Gordon B. Hinckley

Gordon B. Hinckley als werknemer van het Radio, Publicity, and Mission Literature Committee van de kerk.

Gordon stelde nogmaals zijn plannen om verder te studeren en zijn loopbaan als journalist uit. Hij begon scripts voor radioprogramma’s en filmstrips te ontwikkelen, brochures voor zendelingen te schrijven, professionele relaties met mediapioniers te ontwikkelen en de geschiedenis van de kerk te onderzoeken en erover te schrijven. Hij leverde een bijdrage aan boodschappen die het geloof van de leden van de kerk opbouwden en niet-leden aanspraken. Een van zijn vrienden stuurde hem een brief waarin hij Gordon een compliment over een van zijn radioscripts gaf en hem vroeg waar hij het talent vandaan had om zo te kunnen schrijven en spreken. Gordon antwoordde:

‘Als ik een talentvolle spreker of schrijver ben, dan is dat aan mijn Vader in de hemel te danken. Slechts een fractie daarvan is aangeboren; de rest heb ik ontwikkeld dankzij de kansen die ik gekregen heb.’30

Door voor het comité te werken, ging Gordons schrijfvaardigheid erop vooruit. Het bood hem ook de gelegenheid om van apostelen en profeten te leren. Door de zes leden van de Twaalf beslissingen te zien nemen en elkaar te zien onderwijzen, begreep Gordon de heilige roeping van die verschillende mannen beter en het openbaringsproces dat plaatsvond als ze met elkaar beraadslaagden.

Ouderling Stephen L. Richards, die later eerste raadgever in het Eerste Presidium werd, was de voorzitter van het comité. Gordon heeft hem als volgt beschreven: ‘Attent, bedaard, zorgzaam en wijs. Hij kwam nooit ondoordacht in actie, maar ging altijd voorzichtig te werk. Ik leerde dat het in dit werk verstandig is om voorzichtig te zijn, want de beslissingen die je neemt hebben verstrekkende gevolgen en een impact op vele mensen.’31

De andere vijf leden van het comité waren ouderlingen Melvin J. Ballard, John A. Widtsoe, Charles A. Callis, Alonzo A. Hinckley (Gordons oom) en Albert E. Bowen. Over hen heeft Gordon gezegd:

‘Ik kon erg goed met die geweldige mannen opschieten. Ze waren heel aardig voor me. Maar ik ontdekte dat ook zij slechts mensen waren. Ze hadden zwakheden en problemen, maar dat stoorde me niet. In feite stegen ze daardoor in mijn achting, omdat ik in hen, ondanks dat ze mens waren, iets goddelijks ontwaarde, of ten minste een mate van toewijding aan een enorm werk dat ze op de eerste plaats stelden. Ik zag dat ze inspiratie ontvingen. Ik twijfelde niet aan hun profetische roeping of aan het feit dat de Heer door hen sprak en handelde. Ik zag hun menselijke kant, hun tekortkomingen — en ze hadden er allemaal enkele. Maar ik zag ook de grote doorslaggevende kracht van hun geloof in en liefde voor de Heer, en hun totale loyaliteit aan het werk en aan het vertrouwen dat ze gekregen hadden.’32

Huwelijk, gezin en roepingen

Gordon dacht uiteraard niet alleen aan werken. Toen hij uit Engeland teruggekeerd was, zette hij zijn verkering met Marjorie Pay voort. Zijn vertrek was voor Marjorie net zo moeilijk geweest als voor hem. ‘Hoe graag ik ook wilde dat hij op zending ging,’ zei Marjorie later, ‘zal ik nooit de leegte en eenzaamheid vergeten die ik voelde toen de trein uit het station wegreed.’33

In het najaar van 1929, vier jaar vóór Gordon naar Engeland vertrok, had Marjorie zich net aan de University of Utah ingeschreven toen haar vader vanwege de economische crisis werkloos werd. Ze brak haar opleiding meteen af en ging als secretaresse aan de slag om haar ouders en vijf jongere broers en zussen financieel te steunen. Dat bleef ze tot na de thuiskomst van Gordon in 1935 doen. Ze had daarna nooit meer de kans om een formele opleiding te volgen, maar was vastberaden om te blijven leren. Daarom ontwikkelde ze zichzelf door veel te lezen.

Gordon hield van Marjories opgewektheid, werklust en rotsvaste toewijding aan het evangelie, en zij was op haar beurt onder de indruk van zijn goede hart en geloof. Ze heeft gezegd: ‘Toen we op het punt stonden om te trouwen, wist ik zonder een zweem van twijfel dat Gordon van me hield. Maar ik wist ook op de een of andere manier dat ik bij hem nooit op de eerste plaats zou komen. Ik wist dat de Heer bij hem op de eerste plaats kwam, en ik op de tweede. En dat was prima.’ Ze vervolgde: ‘Ik vond het logisch dat je als je het evangelie en ons doel in dit leven begreep een man wilde die de Heer op de eerste plaats zette. Het stelde me gerust dat hij zo’n man was.’34

Gordon en Marjorie traden op 29 april 1937 in de Salt Laketempel in het huwelijk. Ze betrokken het zomerhuis van de Hinckleys te East Mill Creek. Ze installeerden een verwarmingsketel, maakten andere nodige aanpassingen om er te kunnen wonen, onderhielden de boomgaarden en tuinen, en begonnen aan de bouw van hun eigen huis op een nabijgelegen stuk grond. En zo werd het platteland waarvan Gordon tijdens de zomers in zijn jeugd zo gehouden had de plek waar hij met zijn Marjorie ging wonen en zij hun kinderen, Kathleen, Richard, Virginia, Clark en Jane, grootbrachten.

Afbeelding
Marjorie Pay

Marjorie Pay

Gordon en Marjorie stichtten een gezin waarin liefde, wederzijds respect, ijver en getrouwheid aan het evangelie gecultiveerd werden. Dankzij dagelijks gezinsgebed kregen de kinderen een glimp van het geloof en de liefde van hun ouders te zien. Door samen te bidden, voelden de kinderen ook de nabijheid van hun Vader in de hemel.

Het huis van de familie Hinckley was een plek van weinig regels, maar hoge verwachtingen. Marjorie heeft het over zaken gehad die het kibbelen niet waard zijn. Over de manier van opvoeden die ze beiden toepasten, heeft ze het volgende gezegd: ‘Ik kwam erachter dat ik mijn kinderen moest vertrouwen. Ik probeerde dus nooit “nee” te zeggen als “ja” enigszins kon. Toen we onze kinderen grootbrachten, probeerden we niet alleen de dag door te komen, maar ondertussen ook wat plezier te hebben. Ik zag in dat ik niet in alle beslissingen van mijn kinderen een hand zou hebben en probeerde me daarom geen zorgen te maken om onbeduidende dingen.’35 Dankzij het vertrouwen van hun ouders, voelden de kinderen zich gerespecteerd en kregen ze ervaring en zelfvertrouwen. En als ze een ‘nee’ kregen, begrepen de kinderen dat daar een reden voor was.

In het huis van de Hinckleys werd heel wat afgelachen. Marjorie heeft ooit gezegd: ‘De enige manier om door het leven te gaan, is je er lachend een weg door banen. Je kunt lachen of huilen. En dan lach ik liever. Van huilen krijg ik hoofdpijn.’36 Dankzij ouders die de nodige zelfspot hadden en om het dagelijks leven konden lachen, was het huis voor de kinderen een heerlijk toevluchtsoord.

Dienen in de kerk was voor Gordon en Marjorie altijd een onderdeel van hun leven. Gordon was superintendent van de zondagsschool van de ring, waarna hij als lid van het algemeen zondagsschoolbestuur geroepen werd. Hij vervulde die roeping gedurende negen jaar. Later was hij als raadgever in het ringpresidium en als ringpresident werkzaam terwijl Marjorie in het jeugdwerk, bij de jongevrouwen en in de ZHV diende. Hun kinderen zagen dienen in de kerk als een heuglijk voorrecht — een voorbeeld dat ieder van hen als volwassene zou navolgen.

Voorbereiding door beroepswerkzaamheden

Gedurende de eerste zes jaar van het huwelijk van Marjorie en Gordon werkte Gordon voor het Radio, Publicity, and Mission Literature Committee van de kerk. Hij was aan zijn werk toegewijd. Projecten en deadlines dreven hem vaak tot het uiterste van zijn kunnen — en ver daarbuiten. In een brief aan een vriend heeft hij geschreven:

‘Heel druk. Het werk van dit comité met de lange naam wordt steeds uitgebreider, ingewikkelder en interessanter. […]

‘Radioprogramma’s, films en allerlei gedrukt materiaal […] zorgen ervoor dat ik bid, nederig ben, bezig blijf en lange dagen maak. […] Al deze dingen hebben ertoe geleid dat ik wat meer afhankelijk ben van mijn bril, een iets meer gebogen rug heb, een beetje kalmer ben, en me meer afvraag welk resultaat dit alles zal opleveren.’37

In het begin van de jaren 1940 veranderde Gordon vanwege de Tweede Wereldoorlog van werk. Het voltijdzendingswerk kwam vanwege de oorlog vrijwel tot stilstand waardoor het publiceren van zendingsmateriaal minder dringend werd. Hij vond dat hij iets met betrekking tot de oorlog moest doen en meldde zich aan voor een officiersopleiding bij de Amerikaanse marine. Maar vanwege zijn allergieën werd hij afgewezen. ‘Ik voelde me door de afwijzing neerslachtig’, heeft hij later toegegeven. ‘De oorlog woedde en iedereen deed iets om te helpen. Ik vond dat ik ook iets moest doen.’38 Dat verlangen bracht hem ertoe te solliciteren op een baan als opzichter bij de Denver en Rio Grande Railroad. Aangezien treinen van cruciaal belang waren om de troepen en oorlogsmaterieel te vervoeren, vond Gordon dat hij dankzij deze baan zijn land kon dienen. Het bedrijf nam hem in 1943 in dienst. Hij werkte in het spoorwegstation in Salt Lake City tot hij met zijn gezin in 1944 naar Denver (Colorado, VS) overgeplaatst werd.

De supervisors bij de spoorwegen waren onder de indruk van Gordons werk en toen de oorlog in 1945 afgelopen was, boden ze hem een permanente baan met een veelbelovende toekomst aan. Tegelijkertijd belde ouderling Stephen L. Richards hem op en vroeg Gordon om weer voltijds voor de kerk te werken. Hoewel de spoorwegen hem een aanzienlijk hoger salaris konden bieden dan de kerk, volgde Gordon zijn hart en keerde hij naar Salt Lake City terug.39

Afbeelding
Gordon B. Hinckley

Gordon B. Hinckley (1951)

Gordon kreeg aan de hoofdzetel van de kerk al gauw meer taken dan voorheen. In 1951 werd hij secretaris van het algemeen zendingscomité van de kerk. Hij kreeg de opdracht om op het dagelijkse functioneren van de nieuwe afdeling zendingswerk toezicht te houden. Die afdeling hield toezicht op alles wat met de verkondiging van het evangelie te maken had, inclusief de productie, vertaling en distributie van zendingsmateriaal; instructie voor zendelingen en zendingspresidenten; en pr-media om bruggen te slaan en fabeltjes over de kerk te ontkrachten.40

In het najaar van 1953 ontbood president David O. McKay Gordon in zijn kantoor en vroeg hem iets wat niet rechtstreeks met zijn taken in de afdeling zendingswerk te maken had. ‘Broeder Hinckley,’ zei hij, ‘zoals u weet zijn we in Zwitserland een tempel aan het bouwen. Die zal anders dan andere tempels zijn, omdat mensen die verschillende talen spreken hem zullen bezoeken. Ik wil dat u een manier bedenkt om de tempelinstructie met zo weinig mogelijk tempelwerkers in de verschillende Europese talen te presenteren.’41

President McKay voorzag Gordon van een plek waar hij inspiratie kon ontvangen en aan de druk van zijn werk in de afdeling zendingswerk kon ontsnappen. Doordeweeks in de avond, op zaterdag en soms zelfs op zondag werkte Gordon in een klein kamertje op de vierde verdieping van de Salt Laketempel. Op zondagochtend bracht president McKay hem vaak een bezoek om ideeën uit te wisselen, de presentatie van de begiftiging nader te bekijken, en om leiding te bidden.

Na overpeinzing, gebed en het zoeken naar inspiratie stelde Gordon voor om de presentatie van de begiftiging te verfilmen en de tekst in een aantal talen te dubben. President McKay en anderen keurden dat voorstel goed en gaven hem de opdracht de film te maken. Gordon werkte samen met een team van getalenteerde en getrouwe deskundigen die het project in september 1955 voltooiden. Vervolgens bracht hij de films persoonlijk naar de Berntempel (Zwitserland) en hield hij toezicht op de technische voorbereiding van de eerste begiftigingsdiensten.42

Gordon was ontroerd toen hij zag dat zijn werk de Europese heiligen vreugde bracht: ‘Toen ik die mensen uit tien verschillende landen bijeen zag komen om de tempelverordeningen te verrichten; toen ik bejaarde mensen van achter het IJzeren Gordijn zag die door oorlogen familieleden verloren hadden, en hun vreugde en tranen van blijdschap aanschouwde die het gevolg waren van de gelegenheid die ze gekregen hadden; toen ik jonge echtparen met hun gezin zag — hun stralende, prachtige kinderen — en zag hoe die gezinnen in een eeuwige band verzegeld werden, was ik er nog veel meer dan tevoren van overtuigd dat [president McKay] door de Heer geïnspireerd en geleid was om die gelovige Europese mensen deze onbetaalbare zegeningen aan te bieden.’43

Er waren twintig jaar verstreken sinds Gordon van zending teruggekeerd was. Hij had zijn droom om een hoger diploma te behalen en journalist te worden niet in vervulling zien gaan. Hij had daarentegen geleerd om geavanceerde technologie voor de verspreiding van het woord van God te gebruiken, een goede verstandhouding met andersgelovigen ontwikkeld, kerkgeschiedenis bestudeerd en erover geschreven, en ervoor gezorgd dat duizenden heiligen der laatste dagen de zegeningen van de tempel konden ontvangen. Die ervaringen waren de basis voor zijn verdere werkzaamheden.

Assistent van de Twaalf

Op zaterdag 5 april 1958 nam Richard, een van de zonen van Gordon en Marjorie, de telefoon op. De persoon aan de andere kant van de lijn stelde zich niet voor, maar Richard herkende de stem van president David O. McKay en haastte zich naar zijn vader. Na een kort gesprek met president McKay douchte Gordon zich snel, kleedde zich om en reed naar het kantoor van de president van de kerk. Hij had in het verleden al opdrachten van president McKay gekregen en verwachtte dat men hem zou vragen om bij de voorbereiding van de algemene conferentie de dag erna te helpen. Tot zijn grote verbazing had president McKay iets heel anders in gedachten. President McKay begroette hem vriendelijk en riep Gordon als assistent van de Twaalf. Broeders die deze roeping (die na 1976 ophield te bestaan) uitoefenden waren algemene autoriteiten van de kerk. Gordon was op dat ogenblik president van de ring East Mill Creek.

De daaropvolgende dag werd ouderling Gordon B. Hinckley in de algemene conferentie gesteund. Hoewel hij in zijn eerste conferentietoesprak toegaf dat hij ‘overweldigd was door een gevoel van onbekwaamheid’, pakte hij zijn nieuwe taak met zijn typerende geloof en energie op.44

Een van zijn hoofdtaken als assistent van de Twaalf was toezicht houden op het werk van de kerk in heel Azië. Hij wist maar weinig van de verschillende volken en sprak hun taal niet, maar ging ze al gauw liefhebben en zij hadden hem lief. Kenji Tanaka, een Japanse heilige der laatste dagen, heeft over de eerste bijeenkomst van ouderling Hinckley in Japan het volgende gezegd: ‘Het enthousiasme van ouderling Hinckley straalde uit zijn glinsterende ogen. Het eerste woord dat hij tot ons sprak, was Subarashii! [“Geweldig!”] De sfeer van die bijeenkomst veranderde van stijf en formeel in vriendschappelijk en intiem, en er heerste een warm gevoel.’45

Dat gevoel bracht hij in heel Azië met zich mee. Hij liet de mensen inzien dat ze door geloof in de Heer grootse dingen konden verwezenlijken en de kerk in hun vaderland konden opbouwen. Hij werkte ook nauw samen met de voltijdzendelingen, omdat hij wist dat hun ijver een rechtstreekse uitwerking zou hebben op de mensen die ze dienden.

Een bijzondere getuige van Jezus Christus

Op zaterdag 30 september 1961 kwam er weer een telefoontje dat zijn leven nog meer zou veranderen. Deze keer hoorde Marjorie de vertrouwde stem van president McKay aan de andere kant van de lijn. Gordon B. Hinckley haastte zich wederom naar het kantoor van de president van de kerk. En wederom was hij verbaasd en overweldigd toen hij vernam waarom hij ontboden was. Bij zijn aankomst zei president McKay: ‘Ik heb je genomineerd om de vacature in het Quorum der Twaalf Apostelen op te vullen. We willen je vandaag tijdens de conferentie voorstellen.’46 Wederom ging ouderling Hinckley met geloof en enthousiasme voorwaarts hoewel hij zich onbekwaam voelde.

Als apostel werd het takenpakket van ouderling Hinckley uitgebreid. Hij sprak af en toe met overheidsdienaren en andere hoogwaardigheidsbekleders. Hem werd vaak gevraagd om publiekelijk in naam van de kerk te spreken om op kritiek en culturele beroering te reageren. Hij vervulde een voortrekkersrol bij de uitbreiding van de uitzendcapaciteit van de kerk en het gebruik van technologie om het evangelie in de hele wereld te verspreiden. Maar zelfs met zijn nieuwe takenpakket vergat hij nooit dat hij het geloof van personen en gezinnen moest sterken. Of hij nu tot één of tienduizend man sprak, hij had een persoonlijke aanpak die kenmerkend voor zijn bediening werd: mensen één voor één tot Christus brengen.

Ouderling Hinckley bleef de daaropvolgende zeven jaar toezicht op het werk in Azië houden en hij verblijdde zich in de groei van zijn vrienden daar. Hij heeft gezegd: ‘Het is inspirerend […] om te zien hoe de Heer het wandkleed volgens zijn eigen grote patroon in die […] delen van de wereld weeft.’47

Naargelang de taakverdeling in het Quorum der Twaalf Apostelen veranderde, kreeg ouderling Hinckley de kans om in andere delen van de wereld te dienen. Hij had altijd en overal aandacht voor het individu. Toen hij op het werk van de kerk in Zuid-Amerika toezicht hield, reisde hij in 1970 nadat hij een ringconferentie in Peru gepresideerd had naar Chili. Twee dagen na zijn aankomst in Chili vernam hij dat Peru door een aardbeving getroffen was en dat er vier zendelingen vermist werden. Hij maakte onmiddellijk aanstalten om naar Peru terug te keren, ook al moest hij daarvoor zijn thuiskomst uitstellen. ‘Ik kan niet met een zuiver geweten naar huis terugkeren als er zendelingen vermist zijn’, zei hij.48

Hij kwam de volgende ochtend in Lima (Peru) aan. Toen de vermiste zendelingen een radiozendamateur vonden, konden ze naar Lima bellen en met ouderling Hinckley spreken. De zendelingen bevonden zich in een kleine ruimte met andere overlevenden en hun gesprek was door een luidspreker te horen. ‘Toen we in die ruimte vol mensen die aandrongen om de radio te mogen gebruiken de stem van ouderling Hinckley door de luidspreker hoorden, werd het meteen stil. Hoewel hij Engels sprak en al deze mensen Spaans spraken, begonnen ze te fluisteren en te vragen: “Wie is die man?” Zelfs in die chaos voelden ze dat het de stem van een buitengewoon man was.’49

Tijdens zijn eerste twee jaar als toezichthouder van de kerk in Zuid-Amerika bezocht ouderling Hinckley elk zendingsgebied. Hij organiseerde nieuwe zendingsgebieden in Colombia en Ecuador, stichtte ringen in Lima (Peru) en São Paulo (Brazilië) en loste visumproblemen van zendelingen in Argentinië op. Hij was druk aan het werk toen hij in mei 1971 de opdracht kreeg om op acht Europese zendingsgebieden toezicht te houden.50

Ouderling Hinckley voelde zich vaak moe vanwege zijn drukke schema. Hij vond het altijd leuk om thuis te komen en tijd met Marjorie en de kinderen door te brengen. Maar Marjorie merkte dat hij, als hij te lang weg was van het werk, onrustig werd. Hij dacht voortdurend aan zijn roeping als apostel — een van de ‘bijzondere getuigen van de naam van Christus in de gehele wereld’ (LV 107:23).

Grote verantwoordelijkheid als raadgever in het Eerste Presidium

Toen ouderling Hinckley bijna twintig jaar lid van het Quorum der Twaalf Apostelen was, kreeg hij op 15 juli 1981 weer een onverwachte roeping. President Spencer W. Kimball, toenmalig president van de kerk, riep hem als raadgever in het Eerste Presidium, hoewel hij de presidenten N. Eldon Tanner en Marion G. Romney al als raadgevers had. Dat was een ongebruikelijke, maar geen unieke afwijking van het patroon van twee raadgevers. President Kimball en zijn raadgevers hadden gezondheidsproblemen en hadden steun in het Eerste Presidium nodig.51

Tijdens zijn eerste algemene conferentie in die nieuwe positie zei president Hinckley: ‘Ik wil alleen maar trouw dienen waar men mij roept. […] Door deze heilige roeping ben ik me van mijn zwakheden bewust geworden. Als ik iets misdaan heb, verontschuldig ik me en hoop ik dat u me zult vergeven. Of deze taak nu lang of kort duurt, ik beloof er met liefde en geloof mijn best voor te doen.’52

Hij moest zijn beste beentje voorzetten toen de gezondheid van presidenten Kimball, Tanner en Romney achteruitging. Het alledaagse werk van het Eerste Presidium kwam grotendeels op president Hinckleys schouders terecht. Hij moest ook veel van de grotere gebeurtenissen zoals de inwijding van de Jordan Rivertempel (Utah) voor zijn rekening nemen. Bovendien kreeg hij met openlijke kritiek op de kerk en haar voormalige en toenmalige leiders te maken. In de algemene aprilconferentie van 1982 gaf hij de volgende raad:

‘Deze maatschappij teert op kritiek. […] Ik smeek u om het hele plaatje te bekijken en niet meer over de kleine onvolkomenheden te tobben. […] Die stellen niets voor in vergelijking met de grootsheid van de werkzaamheden en bijdragen van [de leiders van de kerk].’53

President Tanner overleed op 27 november 1982 en de gezondheid van president Kimball en president Romney bleef maar achteruitgaan. In de aprilconferentie van 1983 zat president Hinckley, die ondertussen tweede raadgever in het Eerste Presidium was, naast twee lege zetels op het podium. Hij vertelde op een heel persoonlijke manier over wat hij ooit ‘de eenzaamheid van leiderschap’ genoemd had.54

Afbeelding
President Gordon B. Hinckley

President Gordon B. Hinckley die als enig lid van het Eerste Presidium gezond genoeg is om de algemene conferentie bij te wonen

President Gordon B. Hinckley ging voorzichtig en met een gebed in het hart te werk; hij wilde niets zonder de goedkeuring van de profeet doen. Hij deed voor de dagelijkse kerktaken beroep op de senior leden van de Twaalf — vooral op ouderling Ezra Taft Benson, de president van het quorum. President Hinckley werkte hand in hand met het Quorum der Twaalf en liet zich altijd door de raad van president Kimball leiden. Maar hij ervoer het toch als een grote last.

Hoewel president Hinckley vanwege zijn taken in het Eerste Presidium meestal in Salt Lake City bleef, reisde hij af en toe naar andere delen van de wereld om leden en zendelingen te helpen. In 1984 keerde hij naar de Filipijnen terug. Hij had er achttien jaar eerder het eerste kerkgebouw ingewijd; nu zou hij er de eerste tempel inwijden. In het inwijdingsgebed zei hij:

‘Dit land, de Filipijnen, is een land dat uit vele eilanden bestaat. De bewoners van die eilanden houden van vrijheid en waarheid; hun hart staat open voor het getuigenis van uw dienstknechten; ze ontvangen de boodschap van het eeuwige evangelie. We danken u voor hun geloof. We danken u voor hun geest van offerande. We danken u voor het wonder van de vooruitgang van uw werk in dit land.’55

Het was duidelijk dat de kerk steeds groter werd toen president Hinckley in juni 1984 in naam van het Eerste Presidium de roeping van gebiedspresidiums aankondigde. Dat waren leden van de Zeventig die op het werk van de kerk in hun toegewezen gebied toezicht zouden houden en ter plaatse zouden wonen. Onder toezicht van het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen zouden die broeders het leiderschap en de instructie in die gebieden grotendeels voor hun rekening nemen. ‘Het is niet mogelijk om elke beslissing in Salt Lake City te nemen’, zei hij. ‘We moeten iets doen om het gezag te decentraliseren.’56 Ongeveer een jaar later sprak president Hinckley kerkleiders over de hele wereld als volgt toe: ‘Ik ben er zeker van dat we de afgelopen maanden een grote stap voorwaarts gezet hebben. Ik ben ervan overtuigd dat de aanwezigheid van deze goede mannen een grote geruststelling voor u is. Deze broeders maken het hele lichaam van de kerk tot één geheel.’57

Nadat hij de kerk gedurende twaalf jaar van opmerkelijke groei geleid had, overleed president Spencer W. Kimball op 5 november 1985. Als senior apostel werd president Ezra Taft Benson als president van de kerk aangesteld. Hij riep Gordon B. Hinckley als eerste en Thomas S. Monson als tweede raadgever in het Eerste Presidium. Doordat hij nu met twee gezonde broeders in het Eerste Presidium diende, werden de lasten van president Hinckley verlicht en was hij in staat om de heiligen wereldwijd vaker te bezoeken.

Afbeelding
Eerste Presidium

President Ezra Taft Benson (midden) en zijn raadgevers: president Gordon B. Hinckley (links) en president Thomas S. Monson (rechts) tijdens de algemene conferentie

Enkele jaren later begon de gezondheid van president Benson achteruit te gaan en kwamen de dagelijkse taken van het leiderschap van de kerk weer op de schouders van president Hinckley terecht. Maar deze keer stond hij er in het Eerste Presidium niet alleen voor. President Hinckley en president Monson hielden de kerk op dynamieke en energieke wijze op een vaste koers. Zij hielden daarbij altijd president Bensons roeping als profeet, ziener en openbaarder in ere. Ze ontwikkelden een sterke, blijvende vriendschap en samenwerking.

President Benson overleed op 30 mei 1994, waarna president Howard W. Hunter president van de kerk werd. Ook hij riep presidenten Hinckley en Monson als zijn raadgevers. In juni bezochten president en zuster Hinckley, president Hunter en zijn vrouw Inis en ouderling M. Russell Ballard en zijn vrouw, Barbara, Nauvoo (Illinois, VS) voor de 150-jarige herdenking van de martelaarsdood van Joseph en Hyrum Smith. Het was de enige reis die president Hunter en president Hinckley samen hebben ondernomen. President Hunter worstelde al jaren met gezondheidsproblemen en na deze reis ging hij erg snel achteruit. Op 27 februari 1995 vroeg hij president Hinckley om een priesterschapszalving. In de zegen smeekte president Hinckley om president Hunters leven te sparen, maar hij zei ook dat het in de handen van de Heer was.58 Een paar dagen later, op 3 maart 1995, overleed president Hunter.

Profeet, ziener en openbaarder en president van de kerk

Hoewel het niet onverwacht was, viel het overlijden van president Hunter de familie Hinckley erg zwaar. Als senior apostel was president Hinckley de volgende president van de kerk. Zuster Hinckley heeft het volgende gezegd over het moment waarop ze het overlijden van president Hunter vernamen: ‘President Hunter was er niet meer en wij moesten het werk voortzetten. Ik was zo verdrietig en voelde me heel eenzaam. Net als Gordon. Hij voelde zich overweldigd en heel erg eenzaam. Er was niemand meer die begreep wat hij meemaakte.’59

Na de begrafenis van president Hunter vond president Hinckley troost in de tempel. In de vergaderruimte van het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen, bestudeerde hij in zijn eentje de Schriften en overpeinsde hij wat hij las. Hij dacht na over het leven, de bediening en de verzoening van Jezus Christus. Vervolgens bestudeerde hij de schilderijen aan de muur, die alle presidenten van de kerk van Joseph Smith tot Howard W. Hunter afbeeldden. Hij heeft die ervaring in zijn dagboek beschreven:

‘Ik ging van portret naar portret en keek de afgebeelde mannen in de ogen. Het leek wel alsof ik met ze kon praten. Het leek wel alsof ze met me spraken en me geruststelden. […] Ik ging in mijn stoel, de stoel van de eerste raadgever van de president, zitten. Ik tuurde gedurende lange tijd naar die schilderijen. Ze leken wel tot leven te komen. Ze leken naar me te kijken. Het voelde alsof ze me aanmoedigden en hun steun beloofden. Het leek wel of ze zeiden dat ze ten behoeve van mij in een raadsvergadering in de hemel gesproken hadden, dat ik niet bang hoefde te zijn, dat ik tijdens mijn bediening gezegend en gesteund zou worden.

‘Ik knielde neer en sprak met de Heer. Ik sprak tijdens mijn gebed geruime tijd met Hem. […] Ik weet zeker dat ik door de macht van de Geest het woord van de Heer hoorde, niet als stem, maar als een warm gevoel in mijn hart over de vragen die ik tijdens mijn gebed had gesteld.’60

Na die ervaring noteerde hij zijn gedachten nogmaals: ‘Ik voel me beter en weet nu met zekerheid in mijn hart dat de Heer zijn wil inzake zijn werk en zijn koninkrijk doet, dat ik als president van de kerk en als profeet, ziener en openbaarder gesteund zal worden, en dat ik zal dienen zolang de Heer dat van mij verwacht. Met die bevestiging van de Geest in mijn hart kan ik nu verdergaan en mijn uiterste best doen om zijn werk te bevorderen. Het is moeilijk om te geloven dat de Heer mij deze hoogste en heiligste verantwoordelijkheid geeft. […] Ik hoop dat de Heer me heeft opgeleid om te doen wat Hij van me verwacht. Ik zal Hem volledig trouw zijn en ik zal zeker om zijn leiding vragen.’61

President Gordon B. Hinckley werd op 12 maart 1995 als president van de kerk aangesteld. De daaropvolgende dag gaf hij een persconferentie en beantwoordde hij de vragen van reporters. Ouderling Jeffrey R. Holland heeft daarover gezegd: ‘Aan het eind van een hartelijk, vaak spitsvondig, steeds innemend gesprek over een aantal uiteenlopende vragen, vroeg een reporter tijdens de persconferentie aan president Hinckley: “Waarop gaat u zich concentreren? Wat zal het thema van uw bediening zijn?”

Hij antwoordde instinctief: “Doorgaan. Jazeker. Doorgaan met het grote werk dat door onze voorgangers voortgestuwd is.”’62

President Hinckley is die plechtige belofte nagekomen. Met respect voor de profeten die hem voorgegaan waren, zette hij hun werk voort. En met geloof in God de Vader en Jezus Christus gaf hij gehoor aan openbaring om dat werk op nieuwe manieren te doen.

Afbeelding
President Gordon B. Hinckley

President Gordon B. Hinckley op het spreekgestoelte in de algemene conferentie

De kerk ‘uit de donkerheid’ tevoorschijn brengen (LV 1:30)

In het begin van de bediening van president Hinckley heeft ouderling Neal A. Maxwell van het Quorum der Twaalf Apostelen gezegd: ‘President Hinckley helpt de kerk meer bekendheid te krijgen. De kerk is niet in staat om de nodige vooruitgang te maken als we ons verschuilen. Iemand moet het initiatief nemen, en president Hinckley is bereid om dat te doen. Hij is tegelijkertijd een mens van vroeger en een mens van nu. Hij heeft de wonderbare gave om zaken goed onder woorden te brengen, waardoor hij in staat is om onze boodschap te verkondigen op een manier die mensen overal aanspreekt.’63

Door zijn uitgebreide media-ervaring was hij goed op dit werk voorbereid. Als president van de kerk stond hij wereldwijd vaak journalisten te woord en beantwoordde hij hun vragen over de leer en het beleid van de kerk. Daarbij getuigde hij van de Heiland en het herstelde evangelie. Telkens bevorderde hij hun begrip en sloot hij vriendschap.

Noemenswaardig is het interview uit 1996 met de ervaren reporter Mike Wallace van het tv-programma 60 Minutes. Meneer Wallace stond bekend voor zijn meedogenloze interviews en president Hinckley gaf toe dat hij zich vóór de uitzending op de Amerikaanse nationale televisie wat zorgen maakte. ‘Als het een positieve indruk geeft, zal ik dankbaar zijn’, zei hij. ‘Anders beloof ik plechtig dat ik mijn voet nooit meer in dit soort klem zal zetten.’64

Het was een positief interview dat veel goede aspecten van de kerk belichtte. Bovendien sloten Mike Wallace en president Hinckley vriendschap.

In 2002 was Salt Lake City het toneel van de Olympische Winterspelen, waardoor de kerk internationaal in de schijnwerpers kwam te staan. President Hinckley en zijn raadgevers werden bij een deel van de planning betrokken. ‘We namen de bewuste beslissing dat we deze gelegenheid niet zouden gebruiken om actief zendingswerk te doen,’ zei hij, ‘maar we waren ervan overtuigd dat deze belangrijke gebeurtenis iets geweldigs voor de kerk zou betekenen.’65 Hij kreeg gelijk. Tienduizenden mensen bezochten de Salt Lake Valley en werden er hartelijk ontvangen door heiligen der laatste dagen en anderen die er samen onvergetelijke Olympische Spelen van wilden maken. De bezoekers wandelden rond op Temple Square, luisterden naar het Tabernacle Choir en bezochten de Bibliotheek voor familiegeschiedenis. Miljarden zagen de Salt Laketempel op tv en hoorden hoe de kerk door reporters positief voorgesteld werd. Het was, zoals president Hinckley voorspeld had, ‘iets geweldigs voor de kerk’.

President Hinckley bleef de reeds lang bestaande communicatiemiddelen gebruiken, maar stond ook open voor innovatie. Hij zag bijvoorbeeld het internet als een middel om de kerk dichter bij haar leden te brengen en andersgelovigen over het herstelde evangelie te vertellen. Onder zijn leiding lanceerde de kerk LDS.org, FamilySearch.org en Mormon.org.

Op 23 juni 2004, president Hinckleys 94e verjaardag, werd hem de Presidential Medal of Freedom, de hoogste burgerlijke onderscheiding in de Verenigde Staten, toegekend. Hij reageerde daarop als volgt: ‘Het is een enorme eer om deze prestigieuze medaille van de president van de Verenigde Staten te ontvangen. Ik ben ontzettend dankbaar. Dit is in bredere zin een erkenning van en een eer voor de kerk die me zoveel mogelijkheden geboden heeft en die ik heb getracht te dienen.’66 Hij zag de onderscheiding als een symbool van de groeiende positieve reputatie van de kerk en als bewijs dat ze inderdaad uit de donkerheid tevoorschijn gebracht werd.

Reizen onder de heiligen der laatste dagen

President Hinckley had een hekel aan reizen, maar zijn verlangen om de heiligen der laatste dagen te dienen, was groter dan zijn verlangen om thuis te blijven. Hij heeft gezegd: ‘Het is mijn wens om onder de mensen te komen, zodat ik hen kan bemoedigen, mijn waardering kan uiten en kan getuigen van de goddelijkheid van het werk van de Heer.’67 In het begin van zijn bediening heeft hij gezegd: ‘Ik ben vastbesloten om zolang ik er nog de kracht toe heb me, zowel in het binnen- als buitenland, onder de mensen te begeven. […] Ik wil nog zolang ik kan energiek voortgaan. Ik wil omgaan met de mensen die ik liefheb.’68

Als president van de kerk reisde hij voortdurend binnen de Verenigde Staten en bracht hij ruim negentig buitenlandse bezoeken. Hij legde als president van de kerk in totaal ruim 1,6 miljoen kilometer af om de heiligen over de hele wereld te bezoeken.69

Afbeelding
President Gordon B. Hinckley

President Hinckley hield ervan om zich ‘zowel in het binnen- als buitenland, onder de mensen te begeven’.

In sommige gebieden moesten de mensen nog meer moeite doen om hem te zien dan hij om hen te zien. In 1996 bijvoorbeeld bezocht hij met zijn vrouw de Filipijnen, waar de kerk ondertussen meer dan 375.000 leden telde. President en zuster Hinckley zouden op zekere avond tijdens een bijeenkomst in het Araneta Coliseum in Manilla spreken. ’s Middags zat het stadion al helemaal vol. ‘Om zeven uur ’s ochtends stonden er al mensen in de rij voor een bijeenkomst die pas twaalf uur later zou beginnen. Uit de officiële telling bleek dat er 35.000 mensen op de 25.000 stoeltjes, in de gangpaden en de loopruimten samengepakt zaten. Veel heiligen waren wel twintig uur per boot en bus naar Manilla onderweg geweest. Voor sommigen kostte die reis een paar maanden salaris. […]

‘Toen president Hinckley vernam dat het stadion boordevol was en de beheerder van het gebouw hem vroeg of ze niet vroeger konden beginnen, zei hij meteen “Laten we gaan.” Samen met zuster Hinckley ging hij het grote stadion binnen. […] Alsof er een teken gegeven was, ging de menigte spontaan staan. Ze applaudisseerden en zongen een emotionele vertolking van “Wij danken U, Heer, voor profeten”.’70

Omdat hij wist dat hij en de andere algemene autoriteiten niet overal heen konden gaan waar ze wilden, was president Hinckley een grote voorstander van het gebruik van de technologie om leiders wereldwijd te instrueren. Via satellietuitzendingen presideerde hij de wereldwijde instructiebijeenkomsten voor leiders, waarvan de eerste in januari 2003 gehouden werd.

Het belang van geestelijk en seculier onderwijs promoten

President Hinckley heeft gezegd: ‘Niemand van ons […] weet genoeg. Het leerproces is zonder einde. We moeten lezen, observeren, opnemen en nadenken over wat we leren.’71 Hij heeft ook gezegd: ‘Effectief onderwijs is waarlijk de essentie van leiderschap in de kerk. Eeuwig leven komt alleen tot stand als mensen zo doeltreffend onderricht worden dat het ze ertoe aanzet om te veranderen en hun leven op orde te brengen. Ze zijn niet tot rechtschapenheid te dwingen of de hemel in te dwingen. Ze moeten geleid worden, en dat houdt onderwijs in.’72

President Hinckley wilde de heiligen der laatste dagen wereldwijd meer geestelijke voeding aanreiken. In 1995 keurde hij enthousiast een plan goed om een nieuwe reeks boeken te publiceren die als evangeliebibliotheek voor de leden van de kerk zou dienen. De kerk begon die reeks, waarvan dit boek deel uitmaakt, onder de titel Leringen van kerkpresidenten te publiceren.

Seculier onderwijs vond president Hinckley ook belangrijk. Hij maakte zich zorgen om leden van de kerk in arme gebieden die zich geen hoger onderwijs of beroepsopleiding konden veroorloven. Zonder zulk onderwijs of zo’n opleiding zouden de meesten van hen arm blijven. In de priesterschapsbijeenkomst van de algemene aprilconferentie in 2001 zei president Hinckley:

‘Als remedie voor deze situatie stellen we een plan voor. Wij geloven dat dit plan door de Heer geïnspireerd is. De kerk gaat een fonds oprichten uit bijdragen van getrouwe heiligen der laatste dagen die voor dat doel hebben gegeven en willen geven. We zijn hen uiterst dankbaar. […] Het wordt het permanent studiefonds genoemd.’73

President Hinckley legde uit dat de begunstigden van het programma een lening voor een studie of beroepsopleiding zouden krijgen uit een fonds waar kerkleden toe bijdragen. Na hun studie of opleiding dienden ze hun lening af te betalen, zodat weer anderen met dat geld geholpen konden worden. President Hinckley legde ook uit dat het permanent studiefonds ‘op dezelfde beginselen als die van het permanent emigratiefonds’ gebaseerd zou worden dat de kerk in de 19e eeuw in het leven had geroepen om behoeftige heiligen naar Zion te helpen emigreren.74

Een half jaar later hadden heiligen der laatste dagen al miljoenen dollars aan het permanent studiefonds geschonken.75 Een jaar na de introductie van het plan kondigde president Hinckley aan: ‘Dit fonds [heeft] een solide basis gekregen. […] Jonge mannen en vrouwen die het in hun deel van de wereld economisch moeilijk hebben, jonge mensen die voor het merendeel teruggekeerde zendelingen zijn, worden in staat gesteld om een goede opleiding te krijgen, waarmee ze kunnen uitstijgen boven de wanhopige situatie van armoede waarin hun familie al generaties verkeert.’76 Dit programma blijft een zegen voor zowel de gevers als de begunstigden.

Van de heiligheid van huwelijk en gezin getuigen

Tijdens de algemene ZHV-bijeenkomst op 23 september 1995 zei president Hinckley:

‘Er is zoveel wereldse wijsheid die als waarheid wordt gezien, zoveel misleiding wat waarden en normen betreft, zoveel verlokkingen en verleidingen om van lieverlee met het wereldse besmet te raken, dat we vinden dat we moeten waarschuwen. Daarom vaardigen wij, het Eerste Presidium en de Raad der Twaalf Apostelen, nu een proclamatie uit aan de kerk en aan de wereld, als een verklaring en een bevestiging van de normen, leerstellingen en gebruiken die betrekking hebben op het gezin, welke door profeten, zieners en openbaarders van deze kerk herhaaldelijk zijn uiteengezet.’77

Na die inleiding las president Hinckley voor het eerst in het openbaar ‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld’ voor.

Afbeelding
President en zuster Hinckley met kleinkinderen

‘Wij raden ouders en kinderen aan de hoogste prioriteit te geven aan gezinsgebed, gezinsavond, evangeliestudie en -onderwijs, en opbouwende gezinsactiviteiten.’

De heiligheid van het huwelijk en het gezin was een rode draad in de leringen van president Hinckley. Hij veroordeelde elke vorm van misbruik en moedigde ouders en kinderen aan om geduld met elkaar te hebben, elkaar lief te hebben, te onderwijzen en te dienen. In een brief van 11 februari 1999, schreven hij en zijn raadgevers in het Eerste Presidium:

‘Wij vragen de ouders hun uiterste best te doen om hun kinderen de beginselen van het evangelie bij te brengen en in de kerk groot te brengen. In het gezin krijgt een rechtschapen leven vorm. Het gezin kan dan ook door niets of niemand worden vervangen, omdat alleen daar de noodzakelijke en door God gegeven taken kunnen worden uitgevoerd.

‘Wij raden ouders en kinderen aan de hoogste prioriteit te geven aan gezinsgebed, gezinsavond, evangeliestudie en -onderwijs, en opbouwende gezinsactiviteiten. Zelfs als andere werkzaamheden en bezigheden waardevol en nuttig zijn, moet men niet toestaan dat die de plaats gaan innemen van de taken die God aan ouders en gezin heeft toegewezen.’78

Aandacht voor nieuwe leden

President Hinckley vond het geweldig dat grote aantallen mensen lid van de kerk werden, maar hij verloor de behoeften van het individuele lid niet uit het oog. Aan het begin van zijn bediening heeft hij gezegd:

‘Met een steeds toenemend aantal bekeerlingen moeten we steeds meer echt moeite doen om ze op hun weg te begeleiden. Ze hebben allemaal behoefte aan drie dingen: een vriend, een taak, en voeding met “het goede woord Gods” (Moroni 6:4). Het is onze plicht om daarin te voorzien.’79

Nieuwe leden sterken was altijd belangrijk voor president Hinckley. Ouderling Jeffrey R. Holland heeft eens verteld hoe president Hinckley dat benadrukte: ‘Met fonkelende ogen sloeg hij met zijn hand op de tafel en zei hij tegen de Twaalf: “Broeders, als mijn leven voorbij is en ze aan het eind van de uitvaartdienst mijn doodskist wegbrengen, zal ik rechtop gaan zitten, ieder van u in de ogen kijken en vragen: ‘Hoe is het met het behoud van onze bekeerlingen gesteld?’”’80

Tempelbouw

Afbeelding
President Hinckley brengt mortel aan

President Hinckley brengt mortel aan tijdens de deksteenceremonie vóór de inwijding van de Nauvootempel (Illinois) in 2002.

Toen Gordon B. Hinckley in 1910 geboren werd, waren er in heel de wereld slechts vier tempels, die allemaal in Utah stonden. Toen hij in 1961 tot apostel geordend werd, waren er twaalf. Dat was een grote vooruitgang, maar ouderling Hinckley zei vaak dat hij het jammer vond dat veel mensen wereldwijd slechts beperkte toegang tot de zegeningen van de tempel hadden. In 1973 schreef hij als voorzitter van het tempelcomité van de kerk het volgende in zijn dagboek: ‘Voor de kostprijs van de Washingtontempel [die toen in aanbouw was] zou de kerk [veel kleine] tempels kunnen bouwen. Daardoor zouden de tempels dichterbij komen en hoeven de leden minder ver te reizen.’81

Toen hij in 1995 als president van de kerk gesteund werd, waren er 47 tempels in gebruik, maar hij had nog steeds een groot verlangen om meer tempels te bouwen. Hij heeft gezegd: ‘Het is mijn vurige verlangen om waar nodig een tempel te bouwen zodat onze leden, waar ze zich ook bevinden, zonder al te veel offers naar het huis des Heren kunnen gaan om hun eigen verordeningen te ontvangen en plaatsvervangend werk voor de doden te verrichten.’82

In de algemene oktoberconferentie van 1997 deed president Hinckley een historische aankondiging: de kerk ging wereldwijd kleine tempels bouwen.83 Later zei hij: ‘Ik geloof dat het idee om kleine tempels te bouwen een rechtstreekse openbaring was.’84 In 1998 kondigde hij aan dat de kerk dankzij dertig nieuwe kleine tempels en de tempels die al gepland en in aanbouw waren, ‘op een totaal van 47 nieuwe tempels [kwam] naast de 51 die al in bedrijf zijn.’ Tot grote vreugde van al wie luisterde, voegde president Hinckley daar vervolgens aan toe: ‘Ik denk dat we er beter nog twee aan toe kunnen voegen, om er tegen het eind van deze eeuw precies honderd te hebben, in het jaar dat het tweeduizend jaar geleden is sinds “de komst van onze Heer en Heiland Jezus Christus in het vlees” (LV 20:1).’ Vervolgens beloofde hij: ‘We zullen er nog meer bouwen.’85

Op 1 oktober 2000 wijdde president Hinckley de Bostontempel (Massachusetts, VS) in — de honderdste tempel van de kerk in bedrijf. Vóór het einde van het jaar 2000 wijdde hij nog twee tempels in. Toen hij in 2008 overleed had de kerk 124 tempels in bedrijf en waren er dertien aangekondigd. President Hinckley was bij de planning en bouw van het merendeel betrokken geweest, had er persoonlijk 85 ingewijd en 13 heringewijd (8 daarvan had hij de eerste keer ook ingewijd).

Het Conferentiecentrum

Afbeelding
Conferentiecentrum

Het Conferentiecentrum dat president Hinckley in de algemene oktoberconferentie in 2000 heeft ingewijd

In de algemene oktoberconferentie in 1995 lichtte president Hinckley al een tipje van de sluier op van iets wat hij in gedachten had. Hij zei over de Tabernakel op Temple Square: ‘Deze historische Tabernakel lijkt elk jaar wel kleiner te worden. Bij sommige regionale conferenties vergaderen we met nog veel grotere groepen onder één dak.’86 In de algemene aprilconferentie in 1996 zei hij meer over zijn idee:

‘Het spijt mij dat velen die met ons in de Tabernakel vergaderd hadden willen zijn, geen plaats hebben gevonden. Er bevinden zich nog velen buiten op Temple Square. Deze unieke en opmerkelijke vergaderplaats, door onze voorvaders gebouwd en aan de aanbidding van de Heer gewijd, biedt gemakkelijk plaats aan zesduizend mensen. Sommigen onder u die op die harde banken zitten, zetten wellicht vraagtekens bij het woord gemakkelijk.

Ik heb te doen met de mensen die vergeefs hebben geprobeerd binnen te komen. Ongeveer een jaar geleden heb ik de algemene autoriteiten in overweging gegeven dat wellicht de tijd gekomen was om nog een gewijde vergaderplaats te bouwen, een veel grotere, met plaats voor drie tot vier keer zoveel mensen.’87

Op 24 juli 1997, de 150-jarige herdenking van de aankomst van de pioniers in de Salt Lake Valley, werd ten noorden van Temple Square de eerste spade gestoken voor het nieuwe gebouw, dat het Conferentiecentrum zou gaan heten. Minder dan drie jaar later, in april 2000, werden de eerste bijeenkomsten van de algemene conferentie daar gehouden, hoewel het gebouw nog niet helemaal voltooid was. President Hinckley wijdde het Conferentiecentrum tijdens de oktoberconferentie in 2000 in. Voordat hij het inwijdingsgebed uitsprak, zei hij op het spreekgestoelte, dat vervaardigd was uit het hout van een zwarte walnotenboom die in zijn eigen tuin had gestaan:

‘Vandaag wijden we het in als een huis voor de aanbidding van God, de eeuwige Vader, en zijn eniggeboren Zoon, de Heer Jezus Christus. Wij hopen en bidden dat vanaf dit spreekgestoelte getuigenissen en verklaringen van leerstelling en geloof in de levende God, en van dankbaarheid voor het grote zoenoffer van onze Verlosser, de wereld in zullen blijven gaan.’88

Getuigenis van Jezus Christus

Op 1 januari 2000 publiceerden president Hinckley, zijn raadgevers in het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen een proclamatie, getiteld ‘De levende Christus: het getuigenis van de apostelen’. Over de Heiland verklaarden ze: ‘Geen ander heeft zo’n diepgaande invloed gehad op allen die op aarde geleefd hebben en nog zullen leven.’89

En geen ander heeft zo’n diepgaande invloed op president Gordon B. Hinckley gehad. Hij was ruim 46 jaar een bijzondere getuige van Jezus Christus. Een paar maanden na de publicatie van ‘De levende Christus’ sprak president Hinckley de heiligen toe: ‘Maar van alle zaken waarvoor ik me deze ochtend dankbaar voel, ben ik bij uitstek dankbaar voor mijn levend getuigenis van Jezus Christus, de Zoon van de almachtige God, de Vredevorst, de Heilige.’90

Beproevingen en hoop

Aan het eind van de algemene aprilconferentie in 2004 zei president Hinckley: ‘Ik [wil], zij het schoorvoetend, een persoonlijke noot invoegen. Sommigen onder u hebben gemerkt dat mijn vrouw er niet is. Voor het eerst sinds ik 46 jaar geleden algemeen autoriteit werd, woont ze de algemene conferentie niet bij. [Toen we in januari van Afrika] naar huis [gingen,] stortte ze door afmatting in. Ze heeft het sindsdien moeilijk gehad. […] De veer van de wekker windt af en we weten niet hoe we hem moeten opwinden.

‘Het is een sombere tijd voor mij. Deze maand zijn we 67 jaar getrouwd. Zij is de moeder van onze vijf talentvolle kinderen, de grootmoeder van 25 kleinkinderen en de overgrootmoeder van een toenemend aantal achterkleinkinderen. We hebben al die jaren zij aan zij gestaan, als gelijke partners in storm en zonneschijn. Ze heeft in veel landen haar getuigenis gegeven van dit werk; waar ze ook was bood ze liefde, bemoediging en geloof.’91

Twee dagen later, op 6 april, overleed Marjorie Pay Hinckley. Miljoenen die haar vanwege haar zorgzame hart, spitsvondigheid en onwankelbare geloof liefhadden, rouwden met president Hinckley. Hij was dankbaar voor de vele betuigingen van steun en liefde die uit de hele wereld binnenstroomden. Hij zei dat die betuigingen ‘ons enige troost geboden [hebben] in een tijd van verdriet.’92 Velen deden in naam van zuster Hinckley schenkingen aan het permanent studiefonds.

Hoe moeilijk het verlies van Marjorie ook voor hem was, president Hinckley bleef het werk van de kerk voortzetten, hoewel zijn eigen gezondheid lichtjes achteruitging. Hij begon een wandelstok te gebruiken. Die gebruikte hij soms om op te steunen, maar vooral om naar de leden van de kerk te zwaaien. President Thomas S. Monson heeft het volgende verteld over zijn gesprek met president Hinckleys arts die bezorgd was over de manier waarop hij zijn wandelstok gebruikte. Die arts zei: ‘We willen absoluut vermijden dat hij valt en zijn heup of iets veel ergers breekt. Maar hij zwaait er maar mee in het rond en gebruikt hem niet bij het wandelen. Zeg hem dat zijn arts die wandelstok heeft voorgeschreven en hij die naar behoren dient te gebruiken.’ President Monson antwoordde: ‘Dokter, ik ben president Hinckleys raadgever. U bent zijn arts. Vertelt u het hem maar!’93

In het begin van 2006 stelde men bij de 95-jarige president Hinckley kanker vast. In de algemene oktoberconferentie in dat jaar zei hij: ‘De Heer heeft mijn leven gespaard, maar ik weet niet voor hoe lang. Hoe lang het ook mag zijn, ik zal mijn plicht naar beste vermogen vervullen. […] Ik voel me goed, ik ben redelijk gezond. Maar wanneer het tijd wordt voor een opvolger zal de overgang soepel verlopen en overeenkomstig de wil van het Hoofd van de kerk.’94

Een jaar later, in oktober 2007, zei president Hinckley tot slot van zijn laatste algemene conferentie: ‘Wij kijken ernaar uit om u in april weer te zien. Ik ben 97, maar ik hoop het te halen. Mogen de zegeningen des hemels tot die tijd bij u zijn, is ons nederig gebed in de naam van onze Verlosser, de Heer Jezus Christus. Amen.’95

Virginia, een van de dochters van de Hinckleys, omschreef de vier jaar na de dood van zuster Hinckley als ‘de bekroning’ van president Hinckleys leven. Vervolgens vertelde ze over het gebed dat hij op 20 januari 2008, één week voor zijn dood, uitsprak bij de inwijding van een gerenoveerd kerkgebouw in Salt Lake City:

‘In dat gebed deed hij een uiterst ongebruikelijk verzoek aan de Heer voor zichzelf als profeet. Hij zei vol dankbaarheid: “U hebt vanaf de tijd van de profeet Joseph Smith tot en met de tegenwoordige tijd altijd een profeet gekozen en aangesteld voor de leden van de kerk. Wij danken U en smeken U dat U hem zult troosten en steunen en zegenen al naar gelang zijn noden en uw grootse doeleinden.”’96

Op donderdag 24 januari 2008 voelde president Hinckley zich voor het eerst niet in staat om de wekelijkse bijeenkomst in de tempel met zijn broeders bij te wonen. De daaropvolgende zondag, 27 januari, gaf president Monson, bijgestaan door de presidenten Henry B. Eyring en Boyd K. Packer, hem een priesterschapszalving. Later die dag overleed president Gordon B. Hinckley in zijn eigen woning, omringd door zijn vijf kinderen en hun huwelijkspartners.

Een paar dagen later betuigden duizenden hem de laatste eer in de Hal van de profeten in het Conferentiecentrum, waar zijn kist stond opgesteld. Leiders van andere godsdiensten en ook overheidsdienaren en leiders in het bedrijfsleven stuurden hun innige deelneming en uitten hun dankbaarheid voor de invloed en leringen van president Hinckley.

De uitvaartdienst vond in het Conferentiecentrum plaats en werd naar kerkgebouwen in de hele wereld uitgezonden. Het Tabernacle Choir zong in die bijeenkomst een nieuwe lofzang, getiteld ‘What Is This Thing That Men Call Death?’ President Hinckley had de tekst van de lofzang zelf geschreven. Het was zijn laatste getuigenis van Jezus Christus aan zijn vrienden die als profeet naar hem opkeken:

Hoe zit het met de dood?

Dat stille heengaan in de nacht?

’t Is geen einde, maar een genesis

van betere werelden en meer licht.

O God, raak mijn verdrietige hart

en ontneem mij mijn zorg en mijn vrees.

Laat hoop en allesovertreffend, zuiver geloof

mij kracht geven en gemoedsrust, in plaats van tranen.

Er is geen dood, alleen een kans

op de beloning voor de overwinning;

de gave van Hem die allen liefhad,

de Zoon van God, de Heilige.97

Noten

  1. Zie Steve Fidel, ‘A Temple to Be Built in Ghana’, Church News, februari 21, 1998, 3.

  2. Jeffrey R. Holland, ‘Emerging with Faith in Africa’, mormonnewsroom.co.za/article/emerging-with-faith-in-africa; bekeken op 11 februari 2015.

  3. Esther Korantemaa Abuyeh, in ‘Accra Ghana Temple: Commemoration of the Tenth Anniversary’, africawest.lds.org/accra-ghana-temple-commemoration-of-the-tenth-anniversary; bekeken op 11 februari 2015.

  4. Adney Y. Komatsu, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith: The Biography of Gordon B. Hinckley (1996), 288.

  5. Russell M. Nelson, ‘Spiritual Capacity’, Ensign, november 1997, 15–16.

  6. Jeffrey R. Holland, ‘President Gordon B. Hinckley: Stalwart and Brave He Stands’, Ensign, juni 1995, 4.

  7. In Benjamin F. Tibby, Biographical Sketch of Breneman Barr Bitner, Hinckley and Bitner family history collection, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City; zie ook Silas Richards Company schedule and reports, september 1849, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis.

  8. Bryant S. Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 193. Volgens de meeste schattingen waren er iets meer dan 49 overlevenden van de Mayflower.

  9. Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 24.

  10. Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 25.

  11. Gordon B. Hinckley, ‘Joseph the Seer’, Ensign, mei 1977, 66; citaat uit ‘Ere de man’, Lofzangen, nr. 24.

  12. Zie Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 45.

  13. Teachings of Gordon B. Hinckley (1997), 388.

  14. Gordon B. Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 46–47.

  15. Gordon B. Hinckley, ‘God Hath Not Given Us the Spirit of Fear’, Ensign, oktober 1984, 4–5.

  16. Gordon B. Hinckley, ‘The Question of a Mission’, Ensign, mei 1986, 40.

  17. Gordon B. Hinckley, in Jeffrey R. Holland, ‘President Gordon B. Hinckley: Stalwart and Brave He Stands’, 7–8.

  18. Gordon B. Hinckley, ‘Be Not Afraid, Only Believe’, Ensign, februari 1996, 2.

  19. Gordon B. Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 62.

  20. Gordon B. Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 64.

  21. Zie Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 64.

  22. Gordon B. Hinckley, in ‘His Mission to England Was a Life-Changing Experience’, Deseret Morning News, 28 januari 2008, 11.

  23. Gordon B. Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 75.

  24. Elders’ Labor Record of Liverpool Conference of the British Mission of The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints, July 1933 to Feb. 1934; Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  25. Zie Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 69.

  26. Discourses of President Gordon B. Hinckley, Volume 1: 1995–1999 (2005), 348.

  27. Discourses of President Gordon B. Hinckley, Volume 1, 348.

  28. Heber J. Grant, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 84.

  29. Zie hoofdstuk 2 in dit boek voor meer informatie over deze ervaring.

  30. Gordon B. Hinckley, letter to Parley Giles, Dec. 7, 1936; Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  31. Gordon B. Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 151–152.

  32. Gordon B. Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 104.

  33. Marjorie Pay Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 59.

  34. Marjorie Pay Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 114–115.

  35. Marjorie Pay Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 173–174.

  36. Marjorie Pay Hinckley, in Glimpses into the Life and Heart of Marjorie Pay Hinckley, red. Virginia H. Pearce (1999), 107.

  37. Gordon B. Hinckley, letter to G. Homer Durham, Mar. 27, 1939; Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, Salt Lake City.

  38. Gordon B. Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 126.

  39. Zie Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 135–136.

  40. Zie Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 143–144.

  41. David O. McKay, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 176.

  42. Zie Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 177–181.

  43. Gordon B. Hinckley, in Conference Report, april 1958, 123–124.

  44. Gordon B. Hinckley, in Conference Report, april 1958, 123.

  45. Kenji Tanaka, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 220.

  46. David O. McKay, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 234.

  47. Gordon B. Hinckley, in Conference Report, april 1962, 71.

  48. Zie Allen E Litster, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 313.

  49. Allen E Litster, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 314.

  50. Zie Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 315.

  51. In zijn laatste jaren als president van de kerk riep president David O. McKay ook extra raadgevers in het Eerste Presidium om hem bij te staan.

  52. Gordon B. Hinckley, ‘Faith: The Essence of True Religion’, Ensign, november 1981, 6.

  53. Gordon B. Hinckley, ‘Five Million Members—A Milestone and Not a Summit’, Ensign, mei 1982, 46.

  54. Gordon B. Hinckley, ‘The Loneliness of Leadership’ (devotional aan de Brigham Young University, 4 november 1969), speeches.byu.edu.

  55. Gordon B. Hinckley, in Francis M. Orquiola, ‘Temple Dedication Rewards Faith of Filipino Saints’, Ensign, november 1984, 106.

  56. Gordon B. Hinckley, in ‘New Mission Presidents Receive Instruction from Church Leaders’, Ensign, september 1984, 76.

  57. Gordon B. Hinckley, in ‘Leadership Meetings Focus on Missionary Work, Activation, and Strengthening Members’, Ensign, mei 1985, 96.

  58. Zie Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 505.

  59. Marjorie Pay Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 505.

  60. Gordon B. Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 508.

  61. Gordon B. Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 508.

  62. Jeffrey R. Holland, ‘President Gordon B. Hinckley: Stalwart and Brave He Stands’, 2.

  63. Neal A. Maxwell, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 536.

  64. Gordon B. Hinckley, ‘Remember … Thy Church, O Lord’, Ensign, mei 1996, 83.

  65. Gordon B. Hinckley, ‘The Church Goes Forward’, Ensign, mei 2002, 4.

  66. Gordon B. Hinckley, in ‘President Gordon B. Hinckley Awarded Presidential Medal of Freedom’, mormonnewsroom.org/article/president-gordon-b.-hinckley-awarded-presidential-medal-of-freedom; bekeken op 21 september 2015.

  67. Gordon B. Hinckley, ‘Vergeving’, Liahona, november 2005, 81.

  68. Gordon B. Hinckley, ‘This Glorious Easter Morn’, Ensign, mei 1996, 65–66.

  69. Zie ‘Milestones in the Presidency of Gordon B. Hinckley,” In Memoriam: President Gordon B. Hinckley, 1910–2008 (supplement bij de Ensign, maart 2008), 13.

  70. Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 553–554.

  71. Teachings of Gordon B. Hinckley, 298.

  72. Gordon B. Hinckley, in Jeffrey R. Holland, ‘A Teacher Come from God’, Ensign, mei 1998, 26.

  73. Gordon B. Hinckley, ‘The Perpetual Education Fund’, Ensign, mei 2001, 52.

  74. Gordon B. Hinckley, ‘The Perpetual Education Fund’, 52.

  75. Zie Gordon B. Hinckley, ‘Reaching Down to Lift Another’, Ensign, november 2001, 52.

  76. Gordon B. Hinckley, ‘The Church Goes Forward’, 6.

  77. Gordon B. Hinckley, ‘Stand Strong against the Wiles of the World’, Ensign, november 1995, 100.

  78. Brief van het Eerste Presidium, 11 februari 1999, in ‘Policies, Announcements, and Appointments’, Ensign, juni 1999, 80. Zie hoofdstukken 10 en 11 voor meer informatie over dit onderwerp.

  79. Gordon B. Hinckley, ‘Converts and Young Men’, Ensign, mei 1997, 47. Zie hoofdstuk 22 voor meer informatie over dit onderwerp.

  80. Jeffrey R. Holland, ‘Blijft in Mij’, Liahona, mei 2004, 31.

  81. Gordon B. Hinckley, in Sheri L. Dew, Go Forward with Faith, 325.

  82. Teachings of Gordon B. Hinckley, 629.

  83. Zie Gordon B. Hinckley, ‘Some Thoughts on Temples, Retention of Converts, and Missionary Service’, Ensign, november 1997, 49–50.

  84. Gordon B. Hinckley, ‘The Quorum of the First Presidency’, Ensign, december 2005, 50.

  85. Gordon B. Hinckley, ‘New Temples to Provide “Crowning Blessings” of the Gospel’, Ensign, mei 1998, 88. Zie hoofdstuk 23 voor meer informatie over de inspiratie om kleine tempels te bouwen.

  86. Gordon B. Hinckley, ‘As We Gather Together’, Ensign, november 1995, 4.

  87. Gordon B. Hinckley, ‘This Glorious Easter Morn’, 65.

  88. Gordon B. Hinckley, ‘This Great Millennial Year’, Ensign, november 2000, 68–69.

  89. ‘The Living Christ: The Testimony of the Apostles’, Ensign, april 2000, 2.

  90. Gordon B. Hinckley, ‘My Testimony’, Ensign, mei 2000, 69. Zie hoofdstukken 8 en 24 voor meer informatie over dit onderwerp.

  91. Gordon B. Hinckley, ‘Slotwoord’, Liahona, mei 2004, 103–104.

  92. Gordon B. Hinckley, ‘De vrouwen in ons leven’, Liahona, november 2004, 82.

  93. Thomas S. Monson, ‘God Be with You Till We Meet Again’, In Memoriam: President Gordon B. Hinckley, 1910–2008, 30.

  94. Gordon B. Hinckley, ‘Het geloof dat bergen verzet’, Liahona, november 2006, 82.

  95. Gordon B. Hinckley, ‘Slotwoord’, Liahona, november 2007, 108.

  96. Virginia H. Pearce, ‘A Daughter’s Tribute’, In Memoriam: President Gordon B. Hinckley, 1910–2008, 18–19.

  97. Gordon B. Hinckley, ‘What Is This Thing That Men Call Death?’ In Memoriam: President Gordon B. Hinckley, 1910–2008, 32.