2009
Waarom laten wij ons dopen voor de doden?
Maart 2009


Waarom laten wij ons dopen voor de doden?

Uit een toespraak van de algemene conferentie van oktober 2000.

Afbeelding
Elder D. Todd Christofferson

Christelijke theologen hebben lang met de volgende vraag geworsteld: Wat is de toekomst van de miljarden mensen die geleefd hebben en zijn gestorven zonder kennis van Jezus? Door de herstelling van het evangelie van Jezus Christus zijn we gaan begrijpen hoe de ongedoopte doden worden verlost en hoe God ‘een volmaakt, rechtvaardig en tevens een barmhartig God’ (Alma 42:15) kan zijn.

Al tijdens zijn leven profeteerde Jezus dat Hij ook tot de doden zou prediken. Petrus zegt dat dit tussen de kruisiging en de opstanding van de Heer heeft plaatsgevonden (zie 1 Peter 3:18–19). President Joseph F. Smith zag in een visioen dat de Heiland de geestenwereld bezocht en ‘uit de rechtvaardige [geesten] stelde Hij zijn heerscharen samen en koos Hij boodschappers, die Hij met macht en gezag bekleedde en Hij gaf hun opdracht uit te gaan en het licht van het evangelie te brengen aan hen die zich in duisternis bevonden. (…)

‘Zij werden onderwezen in het geloof in God, de bekering van zonde, de plaatsvervangende doop ter vergeving der zonden, de gave des Heiligen Geestes door handoplegging’ (LV 138:30, 33).

De leer dat de levenden de doop en andere belangrijke verordeningen plaatsvervangend voor de doden kunnen verrichten, werd in deze bedeling aan de profeet Joseph Smith geopenbaard (zie LV 124; 128; 132). Hij zei dat de geesten die op de opstanding wachten, daar niet alleen het eeuwig heil aangeboden krijgen, maar ook in de hemel als man en vrouw aan elkaar kunnen worden verzegeld, en aan hun ouders en voorouders in het verleden en hun kinderen en nakomelingen in de toekomst. De Heer heeft tegen de profeet gezegd dat deze heilige verordeningen voor de doden alleen verricht mogen worden in een huis dat voor Hem is gebouwd, een tempel (zie LV 124:29–36).

Het beginsel van plaatsvervangende verordeningen zou toch niet vreemd moeten zijn voor christenen. Bij de doop van een levende persoon handelt de officiant plaatsvervangend voor de Heiland. En is het geen fundamenteel beginsel van onze godsdienst dat het zoenoffer van Christus plaatsvervangend voor ons wordt verricht om aan de vereisten van de gerechtigheid te voldoen? President Gordon B. Hinckley (1910–2008) heeft gezegd: ‘Ik ben van mening dat het plaatsvervangend werk voor de doden meer overeenkomsten met het plaatsvervangende offer van de Heiland heeft dan welk ander werk dan ook. Het wordt uit liefde, zonder aanspraak op enige compensatie of wedde, verricht. Wat een geweldig beginsel.’1

Sommige mensen hebben het verkeerd begrepen en veronderstellen dat overleden zielen ‘zonder hun medeweten in de mormoonse kerk worden gedoopt.’2 Ze gaan ervan uit dat wij de macht hebben een ziel een bepaalde geloofsovertuiging op te dringen. Die macht hebben wij uiteraard niet. God heeft de mens vanaf het begin keuzevrijheid gegeven. De kerk neemt hen niet in haar ledenadministratie op en telt hen ook niet als lid.

Ons verlangen om de doden te verlossen, en de tijd en de middelen die we daarin investeren, zijn bovenal een uiting van ons getuigenis van Jezus Christus. Het is een krachtig getuigenis over zijn goddelijke karakter en zending. Het is een getuigenis van ten eerste zijn opstanding; ten tweede de oneindige omvang van zijn verzoening; ten derde dat Hij de enige bron van het eeuwig heil is; ten vierde dat Hij de voorwaarden voor het eeuwig heil heeft vastgesteld; en ten vijfde dat Hij zal wederkomen.

De macht van Christus’ opstanding

Met betrekking tot de opstanding vroeg Paulus: ‘Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden laten dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden (…)?’ (1 Korintiërs 15:29). Wij laten ons voor de doden dopen omdat wij weten dat zij opgewekt zullen worden. ‘De ziel zal tot het lichaam worden hersteld, en het lichaam tot de ziel; ja, en ieder lid en gewricht zal tot zijn lichaam worden hersteld; ja, er zal zelfs geen haar van het hoofd verloren gaan; maar alle dingen zullen tot hun eigen en volmaakte gedaante worden hersteld’ (Alma 40:23). ‘Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij en over doden en over levenden heerschappij voeren zou’ (Romeinen 14:9).

Wat we doen voor hen die ons zijn voorgegaan is uitermate belangrijk, omdat zij vandaag als geest leven, maar door Jezus Christus opnieuw als onsterfelijke ziel zullen leven. Wij geloven zijn woorden als Hij zegt: ‘Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven’ (Johannes 11:25). Bij de doop die wij voor de doden verrichten, getuigen wij dat ‘evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. (…)

‘Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft.

‘De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood’ (1 Korintiërs 15:22, 25–26).

Jezus Christus, de enige bron van eeuwig heil

Ons verlangen om ervoor te zorgen dat onze overleden bloedverwanten in de naam van Jezus gedoopt kunnen worden, is een getuigenis van het feit dat Jezus Christus ‘de weg en de waarheid en het leven’ is en dat ‘niemand tot de Vader [komt] dan door [Hem]’ (Johannes 14:6). Sommige hedendaagse christenen, die zich zorgen maken over de velen die zijn gestorven zonder kennis van Jezus Christus, zijn zich gaan afvragen of er inderdaad maar ‘één Here, één geloof, één doop’ (Efeziërs 4:5) is. Zij beweren dat het arrogant, bekrompen en intolerant is om te geloven dat Jezus Christus de enige Verlosser is. Wij beweren echter dat dit een vals dilemma is. Er schuilt geen ongerechtigheid in het feit dat er maar één Persoon is door wie het eeuwig heil tot stand komt, als die ene Persoon en zijn verlossing maar zonder uitzondering aan iedereen worden aangeboden.

Voorwaarden van de verlossing door Christus vastgesteld

Omdat wij geloven dat Jezus Christus de Verlosser is, aanvaarden we ook zijn gezag om de voorwaarden vast te stellen waardoor wij zijn genade kunnen ontvangen. Anders zouden we ons niet voor de doden laten dopen.

Jezus heeft bevestigd: ‘Eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt’ (Matteüs 7:14). En met name heeft Hij gezegd: ‘Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan’ (Johannes 3:5). Dat betekent: ‘Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen’ (Handelingen 2:38).

Hoewel Hij zonder zonde was, liet Jezus Christus Zich dopen en ontving Hij de Heilige Geest. Hij zei: ‘Aan hem, die in mijn naam wordt gedoopt, zal de Vader de Heilige Geest schenken, zoals aan Mij. Volgt Mij daarom, en doet de dingen, die gij Mij hebt zien doen’ (2 Nephi 31:12).

Er zijn geen uitzonderingen, en die zijn ook niet nodig. Alle mensen die geloven, zich laten dopen — ook door een plaatsvervanger — en in geloof volharden, zullen verlost worden, ‘niet alleen zij, die geloofden, nadat [Christus] in het midden des tijds in het vlees kwam, maar allen, die sedert den beginne hebben geleefd — namelijk allen, die leefden vóór zijn komst’ (D&C 20:26). Daarom wordt ‘ook aan doden het evangelie gebracht, opdat zij wèl, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden, doch, naar God, wat de geest betreft, zouden leven.’ (1 Petrus 4:6).

De doden uit de gevangenis bevrijden

Door de plaatsvervangende verordeningen in de tempel, beginnend met de doop, kunnen we een eeuwige verbinding tussen generaties tot stand brengen, die mede het doel van de schepping van de aarde verwezenlijkt. Immers, zonder deze verordeningen ‘zou de ganse aarde bij [Christus’] komst volslagen worden verwoest’ (LV 2:3).

In de Schriften worden de geesten van de overledenen soms beschreven als zijnde in duisternis of in de gevangenis (zie Jesaja 24:22; 1 Petrus 3:19; Alma 40:12–13; LV 38:5). Toen hij nadacht over het glorierijke plan voor de verlossing van Gods kinderen, schreef de profeet Joseph Smith deze psalm: ‘Laat uw hart zich verheugen en buitengewoon verblijd zijn. Laat de aarde in gezang uitbarsten. Laten de doden gezangen van eeuwige lofprijzing aanheffen voor koning Immanuël, die datgene heeft verordonneerd, vóór de wereld bestond, wat ons in staat zou stellen hen uit hun gevangenis te verlossen; want de gevangenen zullen vrijgelaten worden’ (LV 128:22).

Onze verantwoordelijkheid reikt net zo ver als de liefde van God om zijn kinderen uit iedere tijd en plaats te omvatten. Ons werk voor de doden is een welsprekend getuigenis dat Jezus Christus de Verlosser van de hele mensheid is. Zijn genade en beloften bereiken zelfs hen die Hem in dit leven niet vinden. Door Hem zullen de gevangenen inderdaad worden bevrijd.

Noten

  1. ‘De profeet aan het woord’, De Ster, augustus 1998, pp. 16–17; ‘Excerpts from Recent Addresses of President Gordon B. Hinckley’, Ensign, Jan. 1998, p. 73.

  2. Ben Fenton, ‘Mormons Use Secret British War Files “to Save Souls”’ The Telegraph (London), 15 februari 1999.

Foto van doopruimte in de Newport Beachtempel (Californië) Welden C. Andersen, © IRI, kopiëren niet toegestaan; Harry Anderson, Johannes de Doper doopt Jezus, © IRI

Foto doopruimte in de Helsinkitempel John Luke, © IRI, kopiëren niet toegestaan; Roger Loveless, Mijn Verlosser leeft, kopiëren niet toegestaan.