2009
Bekeer u opdat Ik u moge genezen
November 2009


Bekeer u opdat Ik u moge genezen

De uitnodiging tot bekering klinkt zelden als een terechtwijzing, maar vaak als een liefdevolle oproep tot een ommekeer om zich weer tot God te wenden.

Afbeelding
Elder Neil L. Andersen

Broeders en zusters, zes maanden geleden ben ik als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen geroepen. De samenwerking met de mannen die zo lang mijn voorbeeld en leraar waren, blijft mij nederig stemmen. Ik waardeer uw gebeden en steunverlening enorm. Voor mij is het een tijd van vurig gebed geweest, waarin ik aanvaarding door de Heer heb gezocht. Ik heb zijn liefde op heilige en onvergetelijke manieren gevoeld. Ik getuig dat Hij leeft en dat dit zijn heilige werk is.

Wij houden van president Thomas S. Monson, de profeet van de Heer. Ik zal nooit vergeten hoe vriendelijk hij mij afgelopen april riep. Na ons gesprek spreidde hij zijn armen uit om mij te omarmen. President Monson is een lange man. Toen hij zijn lange armen stevig om mij heen sloeg, voelde ik mij als een kleine jongen in de beschermende armen van een liefhebbende vader.

In de maanden na die ervaring heb ik nagedacht over de uitnodiging van de Heer om tot Hem te komen en geestelijk door Hem te worden omarmd. Hij zei: ‘Zie, de [armen] van mijn barmhartigheid [zijn] naar u uitgestrekt, en wie ook komt, hem zal Ik aannemen; en gezegend zijn zij die tot Mij komen.’1

In de Schriften staat dat zijn armen open2, uitgestrekt3 en sterk4 zijn, en dat wij erin gesloten5 zijn. Zij worden beschreven als machtig6 en heilig7, armen der barmhartigheid8, armen der geborgenheid9, armen van liefde10, ‘de gehele dag uitgestrekt’.11

Wij hebben deze geestelijke armen allemaal wel eens om ons heen gevoeld. Wij hebben zijn vergeving, liefde en troost ervaren. De Heer heeft gezegd: ‘Ik ben het die u troost.’12

Het verlangen van de Heer dat wij tot Hem komen om door Hem te worden omarmd, is vaak een uitnodiging tot bekering. ‘Zie, Hij nodigt alle mensen uit, want de armen der barmhartigheid zijn naar hen uitgestrekt, en Hij zegt: Bekeert u, en Ik zal u aannemen.’13

Als wij zondigen, wenden wij ons van God af. Als wij ons bekeren, wenden wij ons weer tot God.

De uitnodiging tot bekering klinkt zelden als een terechtwijzing, maar vaak als een liefdevolle oproep tot een ommekeer om zich weer tot God te wenden.14 Een liefdevolle Vader en zijn eniggeboren Zoon wenken ons om meer te zijn dan we zijn, op een hoger plan te leven, te veranderen en de vreugde van het onderhouden van de geboden te ervaren. Als discipelen van Christus verheugen wij ons in de zegen van bekering en de vreugde van vergeving. Zij worden een deel van ons, die onze gedachten en gevoelens bepalen.

De tienduizenden mensen die naar deze conferentie luisteren, leiden in verschillende mate een rechtschapen leven. Toch is bekering een zegen voor ons allemaal. Wij moeten allemaal de armen der barmhartigheid van de Heiland voelen door de vergeving van onze zonden.

Jaren geleden sprak ik eens met een man die, lang daarvoor, een tijdje de geboden had laten varen. Door zijn verkeerde keuzen was hij zijn lidmaatschap van de kerk kwijtgeraakt. Hij was al weer een tijd terug in de kerk en hield zich trouw aan de geboden, maar werd geplaagd door zijn vroegere uitspattingen. Ik merkte dat hij zich schaamde en groot berouw had omdat hij zijn verbonden opzij had geschoven. Na ons onderhoud gaf ik hem een priesterschapszegen. Voordat ik een woord had gezegd, voelde ik de enorme liefde en vergeving die de Heiland voor hem koesterde. Na de zegen omarmden wij elkaar en huilde de man openlijk.

Ik sta versteld over de omsluitende armen van barmhartigheid en liefde die de Heiland de boetvaardige biedt, hoe zelfzuchtig de verzaakte zonde ook was. Ik getuig dat de Heiland onze zonden kan en graag wil vergeven. Behalve voor de weinigen die overlopen naar Satan na de volheid gekend te hebben, is er geen zonde waarvoor geen vergiffenis mogelijk is.15 Het is een geweldig voorrecht voor ons allemaal om ons van onze zonden af te keren en tot Christus te komen. Goddelijke vergiffenis is een van de zoetste vruchten van het evangelie, waarbij de schuld en pijn in ons hart plaatsmaken voor vreugde en gemoedsrust. Jezus verklaarde: ‘Wilt gij nu niet tot Mij terugkeren, en u van uw zonden bekeren en tot inkeer komen, opdat Ik u kan genezen?’16

Sommigen van u hebben misschien ‘een machtige verandering in het hart’17 nodig om u van ernstige zonden te ontdoen. De hulp van een priesterschapsleider kan noodzakelijk zijn. Voor de meesten is bekering een individuele kwestie, waarbij ze dagelijks de hulp van de Heer zoeken om te veranderen.

Voor de meesten is bekering meer een reis dan een eenmalige gebeurtenis. Dat is niet eenvoudig. Veranderen is moeilijk. Dat vereist tegen de wind in lopen en tegen de stroom in zwemmen. Jezus verklaarde: ‘Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij.’18 Bekering is ons afkeren van zaken zoals oneerlijkheid, hoogmoed, boosheid en onreine gedachten; en ons wenden tot andere zaken, zoals vriendelijkheid, onzelfzuchtigheid, geduld en spiritualiteit. Wij wenden ons weer tot God.

Hoe stellen wij vast waar wij ons van moeten bekeren? Wanneer een dierbare of vriend iets oppert dat we moeten veranderen, steekt de natuurlijke mens in ons soms de kop op en zegt: ‘O, jij vindt dat ik moet veranderen? Nou, kijk eerst maar eens naar jezelf.’ Wij kunnen beter de Heer nederig om inzicht vragen: ‘Vader, wat wilt Gij dat ik doe?’ Dan komen de antwoorden. Dan zien wij in hoe we moeten veranderen. De Heer spreekt dan tot ons in onze gedachten en in ons hart.19

Vervolgens is de keuze aan ons — bekeren wij ons of verbreken wij onze verbinding met de hemel?

Alma waarschuwde: ‘Tracht niet uzelf in het minste (…) te verontschuldigen.’20 Als wij ‘de verbinding verbreken’, geloven wij de geestelijke stem niet meer die ons uitnodigt om te veranderen. Wij bidden wel maar luisteren niet echt. Aan onze gebeden ontbreekt het geloof dat tot bekering leidt.21

Op dit moment zegt iemand ongetwijfeld: ‘Broeder Andersen, u begrijpt het niet. U kunt niet voelen wat ik heb gevoeld. Het is te moeilijk om te veranderen.’

U hebt gelijk, ik begrijp het ook niet helemaal. Maar er is er Een die dat wel kan. Hij weet het. Hij heeft uw pijn gevoeld. Hij heeft verklaard: ‘Ik heb u in mijn handpalmen gegraveerd.’22 De Heiland is daar, Hij reikt ons de hand, en wenkt ons om tot Hem te komen.23 Wij kunnen ons bekeren. Echt waar!

Inzicht in wat we moeten veranderen, voert tot berouw om het leed dat we hebben veroorzaakt. Dat leidt weer tot een oprechte belijdenis aan de Heer en, indien nodig, aan anderen.24 Indien mogelijk maken we goed wat we verkeerd hebben gedaan.

Bekering wordt een onderdeel van ons dagelijks leven. Het is erg belangrijk om wekelijks van het avondmaal te nemen — om ootmoedig en nederig voor de Heer te komen, onze afhankelijkheid van Hem te erkennen, Hem te vragen om vergeving en hernieuwing, en te beloven Hem altijd indachtig te zijn.

Soms merken we bij onze bekering, bij onze dagelijkse inspanningen om meer als Christus te worden, dat we steeds met dezelfde moeilijkheden worstelen. Net als bij de beklimming van een berg met veel bomen zien we onze vorderingen soms pas als we hogerop vanaf een uitstekende rand omlaag kijken. Raak niet ontmoedigd. Als u naar bekering streeft en eraan werkt, bent u met het bekeringsproces bezig.

Als wij ons verbeteren, krijgen wij beter zicht op het leven en ervaren wij de Heilige Geest sterker.

Soms vragen wij ons af waarom wij ons onze zonden nog herinneren lang nadat we die hebben verzaakt. Waarom duurt de droefheid over onze fouten soms nog voort na onze bekering?

Misschien kent u nog het volgende ontroerende verhaal van president James E. Faust. ‘Ik herinner me dat toen ik jong was, mijn grootmoeder (…) onze heerlijke maaltijden kookte op een houtfornuis. Als de houtkist naast het fornuis leeg raakte, pakte grootmoeder die stilletjes op en ging die buiten bij de stapel cederhout weer vullen, waarop ze de zwaar geladen kist weer naar binnen droeg.’

President Faust vervolgde daarna met emotionele stem: ‘Ik was zo ongevoelig (…) dat ik daar gewoon zat en mijn geliefde grootmoeder de houtkist uit de keuken zelf liet vullen. Ik schaam me hiervoor, en heb het mijn hele leven betreurd dat ik heb nagelaten haar te helpen. Ik hoop haar eens om vergeving te vragen.’25

Ruim 65 jaar waren voorbijgegaan. Als president Faust het zich nog steeds herinnerde en het betreurde dat hij zijn grootmoeder destijds niet had geholpen, is het dan verwonderlijk dat wij ons sommige dingen nog steeds herinneren en die betreuren?

In de Schriften staat ook niet dat wij onze verzaakte zonden in het sterfelijk leven zullen vergeten. Er staat dat de Heer er niet meer aan zal denken.26

Zonden verzaken betekent dat we er niet meer naar terugkeren. Verzaken kost tijd. Om ons te helpen, laat de Heer soms flarden herinneringen aan onze fouten bij ons achter.27 Het is een belangrijk aspect van onze aardse leerschool.

Als wij onze zonden oprecht belijden, het met anderen naar beste kunnen goedmaken en onze zonden verzaken door de geboden te onderhouden, zijn wij op weg naar vergeving. Na verloop van tijd neemt de pijn van onze wroeging af, wordt ‘de schuld uit ons hart (…) weggenomen’28 en ontvangen wij ‘gemoedsrust’.29

De oprechte boetvaardige die maar geen verlichting lijkt te vinden, moedig ik aan om de geboden te blijven onderhouden. Ik beloof u dat verlichting zal komen op de tijd van de Heer. Genezen kost ook tijd.

Als u zich zorgen maakt, praat dan met uw bisschop. Een bisschop is begiftigd met onderscheidingsvermogen.30 Hij zal u helpen.

In de Schriften staat de waarschuwing om ‘de dag van uw bekering niet (…) uit te stellen!’31 Maar in dit leven is het nooit te laat om ons te bekeren.

Ik sprak eens met een ouder echtpaar dat naar de kerk was teruggekeerd. Zij hadden het evangelie van hun ouders geleerd. Na hun huwelijk hadden ze de kerk vaarwel gezegd. Nu, 50 jaar later, keerden ze terug. Ik weet nog hoe de man het kantoor binnenkwam met een zuurstoftank achter zich aan. Zij betuigden hun spijt dat ze niet trouw waren gebleven. Ik vertelde hoe blij we waren met hun terugkeer, en verzekerde hen van de open armen van de Heer voor wie zich bekeren. De oude man antwoordde: ‘Dat weten wij, broeder Andersen. Maar het spijt ons dat onze kinderen en kleinkinderen de zegeningen van het evangelie niet hebben. Wij zijn terug, maar we zijn wel alleen terug.’

Zij waren niet alleen terug. Bekering verandert ons niet alleen, maar is ook een zegen voor onze familie en dierbaren. Met onze oprechte bekering zullen, op de tijd van de Heer, de uitgestrekte armen van de Heiland niet alleen ons omsluiten, maar zich ook uitstrekken tot het leven van onze kinderen en nakomelingen. Bekering betekent altijd dat er meer vreugde in het verschiet ligt.

Ik getuig dat onze Heiland ons van onze zonden kan verlossen. Ik heb zijn verlossende macht zelf ervaren. Ik heb zijn genezende hand onmiskenbaar bij duizenden mensen over de hele wereld gezien. Ik getuig dat zijn goddelijke gave de schuld uit ons hart wegneemt en ons gemoedsrust schenkt.

Hij heeft ons lief. Wij zijn leden van zijn kerk. Hij nodigt ons allemaal uit om ons te bekeren, ons af te keren van onze zonden en tot Hem te komen. Ik getuig dat Hij er is, in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. 3 Nephi 9:14.

  2. Zie Mormon 6:17.

  3. Zie Alma 19:36; 2 Koningen 17:36.

  4. Zie Psalmen 136:12.

  5. Zie 2 Nephi 1:15.

  6. Zie LV 123:6.

  7. Zie 3 Nephi 20:35.

  8. Zie Alma 5:33.

  9. Zie Alma 34:16.

  10. Zie LV 6:20.

  11. 2 Nephi 28:32.

  12. 2 Nephi 8:12.

  13. Alma 5:33.

  14. Zie Helaman 7:17.

  15. Zie Boyd K. Packer, ‘De stralende morgen van vergiffenis’, De Ster, januari 1996, p. 19.

  16. 3 Nephi 9:13.

  17. Alma 5:12.

  18. Matteüs 16:24.

  19. Zie LV 8:2.

  20. Alma 42:30.

  21. Zie Alma 34:17–18.

  22. Jesaja 49:16.

  23. 3 Nephi 9:14.

  24. Zie LV 58:43.

  25. James E. Faust, ‘Het gewichtigste van de wet: oordeel, barmhartigheid en trouw’, De Ster, januari 1998, p. 59.

  26. Zie LV 58:42–43; zie ook Alma 36:17–19.

  27. Zie Dieter F. Uchtdorf, ‘Het punt van veilige terugkeer’, Liahona, mei 2007, p. 101.

  28. Alma 24:10.

  29. Mosiah 4:3. In de Schriften wordt ons geluk in dit en het volgende leven gekoppeld aan gemoedsrust. Zie Alma’s lering dat het tegenovergestelde van vreugde gewetenswroeging is (zie Alma 29:5). Andere profeten verbinden de kwellingen van de goddelozen na dit leven aan hun schuldgevoelens (zie 2 Nephi 9:14, 46; Mosiah 2:38; 3:24–25; Mormon 9:5). Joseph Smith heeft gezegd: ‘De mens is zijn eigen kweller en spreekt zijn eigen oordeel uit. Derhalve staat er geschreven: hun deel is in de poel die brandt van vuur en zwavel. De kwelling van teleurstelling is voor een man zo bitter als een poel des vuurs, die van zwavel brandt’ (History of the Church, deel 6, p. 314).

  30. Zie LV 46:27.

  31. Alma 34:33.